HAVILA
(Havi̱la) [Zand(streek)].
1. Een land dat door de Pison, een van de vier zijtakken van de rivier die van Eden uitging, werd ’omstroomd’. Het wordt verder omschreven als een land waar goed goud, bdelliumhars en onyxsteen te vinden was (Ge 2:10-12). Aangezien de Pison niet meer geïdentificeerd kan worden, is ook de ligging van het land Havila niet nader te bepalen. (Zie PISON.) De beschreven bodemschatten worden door sommigen als typisch Arabisch beschouwd, en enkelen brengen Havila in verband met een gebied in Arabië. Aangezien de bijbel over „het gehele land Havila” spreekt, vermoedt J. Simons dat met de uitdrukking „Havila” wellicht het gehele Arabische Schiereiland wordt bedoeld, hoewel het moeilijk te begrijpen is hoe de Pison zo’n gebied ’omstroomd’ kan hebben. — The Geographical and Topographical Texts of the Old Testament, Leiden, 1959, blz. 40, 41.
2. Volgens Genesis 25:18 hielden de Ismaëlieten verblijf „van Havila nabij Sur, dat tegenover Egypte ligt, tot Assyrië toe”. Dit zou betekenen dat Havila (of op zijn minst een deel daarvan) zich tot of nagenoeg tot het Sinaï-schiereiland — waar de Wildernis van Sur waarschijnlijk lag — moet hebben uitgestrekt. (Zie SUR.) De genoemde tekst geeft klaarblijkelijk te kennen dat de nomadische Ismaëlieten rondzwierven vanaf het Sinaï-schiereiland dwars door het N van Arabië helemaal tot in Mesopotamië. Ook in het verslag waar staat dat koning Saul de Amalekieten „van Havila af tot aan Sur, dat tegenover Egypte ligt”, versloeg (1Sa 15:7), duidt de uitdrukking „van Havila af” kennelijk op een deel van het Arabisch Schiereiland (waarschijnlijk de NW-hoek) als het ene uiteinde en de Wildernis van Sur op het Sinaï-schiereiland als het andere uiteinde van het woongebied van de Amalekieten, of, zoals het in The Interpreter’s Dictionary of the Bible onder woorden wordt gebracht, „vanaf het woestijnachtige binnenland van de Noordarabische Nejd tot het gebied ten N van het huidige Suez in Egypte” (onder redactie van G. A. Buttrick, 1962, Deel 1, blz. 101). Naar alle waarschijnlijkheid omvatte Havila dus op zijn minst het noordwestelijke deel van het Arabisch Schiereiland en misschien een nog veel groter gebied.
3. Een zoon van Kusch, de zoon van Cham (Ge 10:6, 7). Veel geleerden zijn van mening dat de naam Havila in deze tekst eveneens betrekking heeft op een gebied, en het kan heel goed zijn dat de naam uiteindelijk is toegepast op de streek waar de nakomelingen van deze zoon van Kusch zich hebben gevestigd. Aangezien de meeste nakomelingen van Kusch na de verstrooiing in Babel (Ge 11:9) naar Afrika en Arabië getrokken schijnen te zijn, neemt men over het algemeen aan dat de nakomelingen van de Kuschiet Havila in verband moeten worden gebracht met het gebied dat in oude Sabeese inscripties Haulan wordt genoemd. Dit gebied lag aan de ZW-kust van Arabië, ten N van het huidige Jemen. Bovendien vermoeden sommigen dat leden van deze stam mettertijd de Rode Zee zijn overgestoken naar het gebied dat nu bekendstaat als Djibouti en Somalië in Afrika; mogelijk is de oude naam bewaard gebleven in de benaming Aualis (A Dictionary of the Bible, onder redactie van J. Hastings, 1903, Deel II, blz. 311). Het is evengoed mogelijk dat de migratie in omgekeerde richting heeft plaatsgevonden, dat wil zeggen, van Afrika naar Arabië. De straat Bab el Mandeb van de Rode Zee, die Arabië van Djibouti in Afrika scheidt, is slechts ongeveer 32 km breed.
4. Een zoon van Joktan en een nakomeling van Sem via Arpachsad (Ge 10:22-29). De namen van enkele andere zonen van Joktan, zoals Hazarmaveth en Ofir, staan kennelijk in verband met gebieden in Z-Arabië. Het lijkt dus aannemelijk dat de Semiet Havila en zijn nakomelingen zich eveneens in Arabië hebben gevestigd, hoewel niet noodzakelijkerwijs in het Z. Sommigen menen dat hij zich in hetzelfde gebied als de Kuschiet Havila heeft gevestigd; maar louter de overeenkomst van de namen vormt nauwelijks een basis voor de veronderstelling dat zij ondanks hun etnologische verschillen beiden naar hetzelfde gebied zijn getrokken. Hoewel niet met zekerheid vast te stellen is dat de Kuschiet Havila in verband moet worden gebracht met het gebied in ZW-Arabië dat als Haulan (in nr. 3 vermeld) bekendstaat, zodat de mogelijkheid bestaat dat Haulan in plaats daarvan met de Semiet Havila in verband moet worden gebracht, schijnt Haulans associatie met Afrika en het feit dat het bij Ethiopië (het land Kusch) lag, er eerder voor te pleiten dat het met de Kuschiet Havila in verband gebracht moet worden. Op grond hiervan lijkt het waarschijnlijk dat de Havila die van Sem afstamde, in het gebied meer in het N van Arabië woonde, en zo wellicht het onder nr. 1 genoemde land zijn naam gaf.