LEA
(Le̱a) [misschien verwant aan een Akkadisch woord dat „koe” betekent, of aan een Arabisch woord dat „wilde koe” betekent].
De oudste dochter van Laban, de achterneef van Abraham. Lea was Jakobs nicht, want Laban was de broer van Rebekka, de moeder van Jakob (Ge 22:20-23; 24:24, 29; 29:16). Lea was niet zo mooi als haar jongere zuster Rachel, want er wordt speciaal vermeld dat haar ogen geen glans hadden, ofte wel flets (mat, zwak) waren (Ge 29:17). Bij oosterse vrouwen gelden heldere of stralende ogen vooral als een teken van schoonheid. — Vgl. Hgl 1:15; 4:9; 7:4.
Lea werd Jakobs eerste vrouw omdat Laban hem bedroog door hem ’s avonds Lea tot vrouw te geven in plaats van Rachel, de vrouw die hij liefhad. Toen Jakob Laban verweet dat hij hem om de tuin had geleid, zei Laban dat het niet de plaatselijke gewoonte was de jongste dochter vóór de eerstgeborene ten huwelijk te geven. Lea was waarschijnlijk gesluierd, want in het oude Oosten was het gebruikelijk dat een toekomstige bruid zwaar gesluierd ging, en dit droeg ongetwijfeld tot het succes van het bedrog bij. Jakob had zeven jaar om Rachel gediend, maar als beloning voor dit werk kreeg hij Lea. Rachel werd hem gegeven nadat hij een week van zeven dagen met Lea had gevierd, maar Jakob moest nog eens zeven jaar werken om voor Rachel te betalen. — Ge 29:18-28.
Het verslag vertelt ons dat Lea „gehaat” werd (Ge 29:31, 33). Maar het vermeldt ook dat Jakob nadat hij ten slotte Rachel had gekregen, „meer liefde tot uitdrukking [bracht] voor Rachel dan voor Lea” (Ge 29:30). Ongetwijfeld koesterde Jakob geen boosaardige haat jegens Lea, maar had hij meer liefde voor Rachel; zij was zijn lievelingsvrouw. Hij bleef voor Lea zorgen en had ook betrekkingen met haar. Dat Lea werd „gehaat”, betekende derhalve slechts dat Jakob haar minder liefhad dan Rachel. — Zie HAAT.
Lea werd de moeder van zeven van Jakobs kinderen: zijn zes zonen Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar en Zebulon, en een dochter, Dina (Ge 29:32-35; 30:16-21). Bijgevolg wordt Lea in Ruth 4:11 samen met Rachel als een van de vrouwen genoemd die „het huis van Israël hebben gebouwd”. Lea viel de eer te beurt de moeder te worden van Levi, die de grondlegger van Israëls priesterstam werd, alsook van Juda, die de vader van de koningsstam van de natie werd.
Lea en haar kinderen trokken met Jakob mee toen hij Paddan-Aram verliet en naar Kanaän, zijn geboorteland, terugkeerde (Ge 31:11-18). Voordat Jakob onderweg Esau ontmoette, verdeelde hij veiligheidshalve de kinderen onder Lea en Rachel en onder hun dienstmaagden; hij plaatste de dienstmaagden en hun kinderen voorop en Lea en haar kinderen daarachter en Rachel en Jozef helemaal achteraan (Ge 33:1-7). Lea’s kinderen trokken met Jakob naar Egypte, maar het bijbelse verslag zegt niet dat zij meetrok (Ge 46:15). Het is niet bekend wanneer, waar en onder welke omstandigheden zij gestorven is, maar het kan in Kanaän geweest zijn. Hoe het ook zij, de patriarch liet haar lichaam naar de familiegrafstede, de grot in het veld van Machpela, brengen. Jakobs instructies met betrekking tot zijn eigen stoffelijk overschot geven te kennen dat het zijn wens was daar begraven te worden waar Abraham en Sara, Isaäk en Rebekka, en Lea begraven waren. — Ge 49:29-32.