GAL-ED
[Getuigenishoop].
De plaats in het bergland van Gilead ten O van de Jordaan waar de patriarchen Jakob en Laban een verbond sloten (Ge 31:43-48). De latere naam van deze streek, „Gilead”, is waarschijnlijk afgeleid van „Gal-Ed”, de naam die oorspronkelijk werd gegeven aan de plaats waar deze gebeurtenis zich omstreeks 1761 v.G.T. afspeelde.
Op last van God en zonder kennisgeving gaf Jakob zijn dienst bij Laban, zijn oom en schoonvader (Ge 28:2), op en verliet Paddan-Aram. Met al zijn have en samen met zijn vrouwen en kinderen stak Jakob de Eufraat over en trok in de richting van het land Kanaän. Na drie dagen begon Laban, vergezeld door zijn „broeders”, hem over een afstand van zeven dagreizen achterna te zetten en haalde Jakobs karavaan ten slotte in het bergland van Gilead ten N van het stroomdal van de Jabbok in. — Ge 31:17-25.
Nadat Jakob en Laban hun meningsverschillen vreedzaam hadden bijgelegd, sloten zij een verbond met elkaar. In dit verband richtte Jakob een stenen zuil op en gelastte zijn „broeders” een steenhoop te maken, mogelijkerwijs in de vorm van een tafel, waarop het verbondsmaal werd gegeten. Daarop duidde Laban die plaats aan met de Aramese (Syrische) naam voor steenhoop, „Jegar-Sahadutha”, maar Jakob met het Hebreeuwse equivalent „Gal-Ed”. Laban zei: „Deze hoop [Hebr.: gal] is heden een getuige [Hebr.: ʽedh] tussen mij en u” (Ge 31:44-48). De steenhoop (en de stenen zuil) diende voor allen die daar voorbijkwamen, tot getuige. Hij was, zoals vers 49 zegt, „De Wachttoren” (Hebr.: mits·pahʹ), die er getuigenis van aflegde dat Jakob en Laban overeengekomen waren de vrede tussen en in hun respectieve families te bewaren (Ge 31:50-53). Bij latere gelegenheden werden stenen op soortgelijke wijze als stille getuigen gebruikt. — Joz 4:4-7; 24:25-27.