Vragen van lezers
◼ Waarom geeft de Nieuwe-Wereldvertaling het Hebreeuwse woord ʽa·roemʹ in Genesis 3:1 met ’omzichtig’ weer, aangezien andere bijbelvertalingen de woorden ’listig’ of ’slim’ gebruiken?
Die schriftplaats luidt: „De slang nu bleek het omzichtigste te zijn van al het wild gedierte van het veld dat Jehovah God gemaakt had. Ze zei dan tot de vrouw: ’Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?’”
In Spreuken 12:23 en op andere plaatsen geeft de Nieuwe-Wereldvertaling het Hebreeuwse woord ʽa·roemʹ weer met „schrander”, wat één fundamentele betekenis van het woord is wanneer het op mensen wordt toegepast. Maar zoals met zoveel woorden het geval is, heeft ʽa·roemʹ verschillende betekenisnuances. Benjamin Davidson definieert ʽa·roemʹ bijvoorbeeld als volgt: „I. sluw, listig, geraffineerd. — II. behoedzaam, omzichtig.” — The Analytical Hebrew and Chaldee Lexicon.
Waarom kiest de Nieuwe-Wereldvertaling in Genesis 3:1 dan de tweede betekenis, nl. „omzichtig”? Die keus is in overeenstemming met andere vertalingen. Toen Genesis 3:1 bijvoorbeeld in de Septuaginta-vertaling uit de derde eeuw v.G.T. in het Grieks werd weergegeven, werd het woord froʹni·mos gebruikt — hetzelfde woord dat later in Mattheüs 10:16 werd gebruikt: „Weest . . . omzichtig als slangen en argeloos als duiven.” — Willibrordvertaling.
De hebraïcus Ludwig Koehler gaf in 1945 het volgende commentaar: „De slang is schuw. Dit kan in het Grieks heel goed worden uitgedrukt door fronimos, want door deze schuwheid of omzichtigheid geeft de slang er blijk van frenes te bezitten en te gebruiken.” Freʹnes betekent hier een soort van instinctieve wijsheid die andere dieren ook aan de dag leggen. — Vergelijk Spreuken 30:24.
Er is echter een belangrijker reden waarom in Genesis 3:1 het woord „omzichtig” in plaats van „schrander” of „slim” gebruikt is. Door de slang hier, vlak voordat erover gezegd wordt dat ze Eva tot zonde verleidde, slim te noemen, zouden veel lezers tot de conclusie gebracht kunnen worden dat de bijbel het doet voorkomen alsof louter een slang dit snode plan door middel van haar eigen ongewone slimheid had uitgewerkt. Zo’n interpretatie zou het verslag tot de status van een mythe reduceren — en nog wel een heel dwaze mythe.
Integendeel, de bijbel leert dat veel meer dan de een of andere slimme slang daar in de hof van Eden aan het werk was. In Openbaring 12:9 wordt Satan de Duivel duidelijk vereenzelvigd met die „oorspronkelijke slang”. Hij was de onzichtbare, bovenmenselijke macht die het eenvoudige reptiel manipuleerde zoals een meesterbuikspreker een pop laat spreken. De natuurlijke omzichtigheid van de slang maakte dit dier een ideale keus voor de truc. Toen ze niet omzichtig wegdook, zoals haar aard was, maar in plaats daarvan stoutmoedig haar mond opende en tegen Eva begon te spreken, trok ze des te doeltreffender Eva’s aandacht.
Gods geïnspireerde Woord is vrij van mythen, en door een nauwkeurige weergave helpt de Nieuwe-Wereldvertaling ons dit feit te beseffen. — 2 Timotheüs 3:16.
◼ Waarom vinden Jehovah’s Getuigen, die immers weten dat de doden geen bewustzijn hebben, het toch belangrijk om begrafenissen van medegelovigen bij te wonen?
Nauwkeurige kennis uit de bijbel over de toestand van de doden beschermt Jehovah’s Getuigen voor verkeerde houdingen en een daaruit voortvloeiend onverstandig gedrag op begrafenissen. Ze verschaft hun ook een reden om christelijke begrafenissen bij te wonen.
Gods Woord toont duidelijk aan dat wanneer iemand sterft, hij niet als een onsterfelijke ziel voortleeft (Prediker 9:5). Na de dood keert het lichaam terug tot stof, hetzij door natuurlijke ontbinding of door crematie. De overledene leeft niet meer; hij zal alleen weer tot leven komen indien God hem in de toekomst opwekt. — Johannes 5:28, 29; Handelingen 24:15.
Jehovah’s Getuigen volgen daarom geen begrafenisgebruiken die gebaseerd zijn op het geloof dat een gestorven persoon een onsterfelijke ziel had, die ergens voortleeft. Zij doen niet mee aan een dodenwake, met luid gejammer of geweeklaag om „de geesten” angst aan te jagen, noch aan de hele nacht durende vigiliën of aan extreme droefheid die ten doel heeft de doden gunstig te stemmen.
Dit wil echter niet zeggen dat Gods volk niet rouwt. De dood van een familielid of intieme vriend is een bedroevende ervaring, ook voor ware aanbidders die nauwkeurige kennis omtrent de doden hebben. Toen de patriarch Jakob bijvoorbeeld dacht dat een wild dier Jozef had gedood, „droeg [hij] vele dagen rouw over zijn zoon”. Wij lezen: „Al zijn zonen en al zijn dochters maakten zich voortdurend op om hem te troosten” (Genesis 37:33-35). Toen de getrouwe Jakob stierf, „gebood Jozef zijn dienaren, de geneesheren, zijn vader te balsemen”, en „de Egyptenaren bleven zeventig dagen tranen om hem storten”. Hoewel Jakobs familieleden er niet de verkeerde opvattingen van de Egyptenaren over de doden op na hielden, waren zij duidelijk bewogen door Jakobs dood. „Het hele huisgezin van Jozef en zijn broers” wilden dat Jakob op juiste wijze begraven zou worden, en zelfs buitenstaanders konden opmerken dat zij rouwden. — Genesis 50:1-11.
Talrijke andere bijbelse voorbeelden kunnen worden aangehaald waaruit blijkt dat Jehovah’s dienstknechten werkelijk bewogen waren door de dood van een medeaanbidder of familielid en daarom op juiste wijze uiting gaven aan rouw.a Toen Jezus zich bij Lazarus’ bedroefde familieleden bevond, was hij noch gevoelloos onbewogen noch ongepast vrolijk. Hoewel Jezus vertrouwen had in de kracht van de opstanding, weende hij (Johannes 11:33-35). Toen Jezus zelf gestorven was, rouwden zijn discipelen, ook al had hij hun gezegd dat hij gedood en weer tot leven opgewekt zou worden. — Mattheüs 16:21, 28; Johannes 16:17-20; 20:11.
Gods dienstknechten in deze tijd kunnen de droefheid ervaren die door de dood wordt teweeggebracht en ervaren die ook inderdaad. Niettemin draagt hun bijbelse begrip ertoe bij hun rouw te temperen of er een tegenwicht tegen te vormen, in overeenstemming met 1 Thessalonicenzen 4:13, 14: „Broeders, [wij willen] niet dat gij onwetend zijt betreffende hen die in de dood slapen, opdat gij niet bedroefd zijt gelijk de overigen, die geen hoop hebben. Want indien wij geloven dat Jezus gestorven en wederom opgestaan is, zo zal God ook de ontslapenen door Jezus met hem brengen.”
Wat valt er dan te zeggen over het bijwonen van een christelijke begrafenis (of een begrafenislezing voor een gelovige)? Er zijn bijbelse redenen waarom Getuigen van mening zijn dat het nuttig is iets dergelijks te hebben en bij te wonen.
Bedenk dat toen het ernaar uitzag dat Jakob zijn zoon had verloren, ’al zijn zonen en al zijn dochters zich voortdurend opmaakten om hem te troosten’ (Genesis 37:35). In veel landen is het gebruikelijk dat familieleden bijeenkomen voor een begrafenis. Dit stelt anderen, die misschien niet zo nauw verwant waren en daarom emotioneel niet zo aangedaan zijn, in de gelegenheid hun deelneming te betuigen en woorden van troost te uiten. Nadat Lazarus was gestorven, ’kwamen velen van de joden naar Martha en Maria om hen te troosten betreffende hun broer’ (Johannes 11:19). Dit gaat ook christenen aan die de wens koesteren ’hen die in enigerlei verdrukking zijn, te kunnen vertroosten’. — 2 Korinthiërs 1:4.
Christelijke opzieners dienen, ook al hebben zij het misschien erg druk, de leiding te nemen in het verschaffen van troost aan de kudde. Zij houden in gedachte dat hun voorbeeld Jezus, de Voortreffelijke Herder, de opdracht kreeg ’om de gebrokenen van hart te verbinden en alle treurenden te troosten’ (Jesaja 61:1, 2; Johannes 10:14). Jezus bood die troost niet enkel wanneer het hem uitkwam. Hij was bereid zich veel moeite te getroosten om bij Lazarus’ diepbedroefde familieleden te zijn en in hun verdriet te delen. — Johannes 11:11, 17, 33.
Zelfs christenen die op een begrafenis misschien niet in staat zijn veel tot de diepbedroefden te zeggen, kunnen alleen al door hun aanwezigheid veel goeds doen. Rouwende familieleden kunnen veel troost putten uit de van medeleven getuigende aanwezigheid van velen — jong en oud — uit de christelijke gemeente. Bedenk dat toen Jezus bij Lazarus’ bedroefde zusters kwam, enkele joden zeiden: „Zie eens wat een genegenheid hij voor hem had!” (Johannes 11:36) Op ongelovige familieleden, buren of collega’s die de begrafenis van een christen bijwoonden, heeft het vaak een gunstige indruk gemaakt dat er zo veel Getuigen aanwezig waren, zodat zij daardoor ontvankelijker waren voor de bijbelse waarheden die werden geboden.
De aanwezige Getuigen dienen zich gepast te gedragen. Hoewel zij weten dat de overledene niet lijdt en ervan overtuigd zijn dat alle loyalen een opstanding zullen ontvangen, nemen zij de raad ter harte dat er „een tijd [is] om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te weeklagen en een tijd om rond te huppelen” (Prediker 3:4). Een begrafenis of een rouwdienst is geen tijd voor luid gepraat of grapjes. Het is een gelegenheid voor het betonen van medeleven, in overeenstemming met de raad: „Verheugt u met mensen die zich verheugen; weent met mensen die wenen.” — Romeinen 12:15.
Er is nog een reden waarom Jehovah’s Getuigen begrafenissen bijwonen. Gods Woord zegt: „Het is beter te gaan naar het huis van rouw dan te gaan naar het huis van feestgelag, want dat is het einde van de gehele mensheid; en de levende dient het ter harte te nemen. . . . Het hart van de wijzen is in het huis van rouw, maar het hart van de verstandelozen is in het huis van verheuging.” — Prediker 7:2-4.
Hoewel Jehovah’s Getuigen reden voor hoop hebben, werden die woorden geïnspireerd en tot ons nut in de bijbel opgetekend. Een begrafenis zou vergeleken kunnen worden met een „huis van rouw”. Terwijl wij daar zijn, kunnen onze gedachten zich afwenden van onze normale bezigheden of activiteiten en zich concentreren op de kortheid van het leven. De dood kan, hetzij door ziekte of door de een of andere ’onvoorziene gebeurtenis’, ieder van ons treffen en ons snel tot niets maken, want „de mens weet ook zijn tijd niet” (Prediker 9:11, 12). Ouders die op een christelijke begrafenis hun kinderen bij zich hebben, bemerken wellicht dat dit aanleiding kan geven tot een gesprek over de realiteit van de dood, onze behoefte aan de losprijs en hoe verstandig het is „de God die de doden opwekt” te dienen. — 2 Korinthiërs 1:9; Prediker 12:1, 13.
Jehovah’s Getuigen beschouwen begrafenissen niet als een sacrament, maar zij beseffen wel dat deze droeve gebeurtenissen de gelegenheid bieden om troost te schenken. Door ze bij te wonen, kunnen christenen blijk geven van de liefde en het respect dat zij voor hun medechristen hadden. En zij kunnen ertoe bewogen worden ernstiger na te denken over de betekenis van het leven en over de wijze waarop zij hun eigen leven voor het aangezicht van God dienen te gebruiken.
[Voetnoten]
a Genesis 23:2, 19; Numeri 20:29; Deuteronomium 34:7, 8; 2 Samuël 1:11, 12; 3:31-34; 13:32-37; 18:33; 2 Kronieken 35:24, 25; Job 1:18-20; Psalm 35:14; Jeremia 9:1; Lukas 7:12, 13; 8:49-52; Handelingen 8:2; 9:39.