Paradijsvooruitzichten nog van kracht ondanks ongehoorzaamheid van de mens
1. Waar zijn na verloop van tijd de eerste man en vrouw te zien, en in wat voor omgeving?
ER IS tijd verstreken. De eerste man en vrouw zijn niet langer onschuldig naakt. Zij zijn gekleed — in lange kleren van dierevellen. Zij bevinden zich net buiten de toegang tot de volmaakte tuin van Eden. Zij staan met hun rug naar de tuin. Zij kijken naar het tafereel voor hen. Zij zien alleen onbebouwde grond. Het is heel duidelijk dat Gods zegen er niet op rust. Vóór hen zijn doornen en distels te zien. Is dit niet de aarde die zij moesten onderwerpen? Ja, maar de eerste man en vrouw zijn daar nu niet met het doel de tuin van Eden uit te breiden over dit land waar nog geen aandacht aan besteed was.
2. Waarom proberen de man en de vrouw niet de paradijstuin weer binnen te gaan?
2 Waarom wenden zij hun blik niet af van dit zo totaal andere beeld en gaan de paradijstuin weer binnen? Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, want kijk maar eens naar wat zich daar achter hen bij de toegang tot de tuin bevindt. Schepselen die zij nooit eerder hadden gezien, ook binnen de tuin niet, cherubs, en daarbij het vlammende lemmer van een zich voortdurend rondwentelend zwaard. De man en de vrouw konden daar nooit levend voorbijkomen om de tuin weer binnen te gaan! — Genesis 3:24.
3. Wat was er gebeurd dat de omstandigheden van het eerste paar zo drastisch waren veranderd?
3 Wat was er gebeurd? Dit is niet een zo ingewikkeld mysterie dat het de wetenschap duizenden jaren voor een raadsel moet plaatsen. Het is gemakkelijk te verklaren. De wonderbaarlijke vooruitzichten die de eerste man en vrouw op hun huwelijksdag voor ogen werden gesteld door de opdracht die God hun had gegeven, zouden hun alleen ten deel vallen als zij hun hemelse Vader tot in de kleinste aangelegenheid zouden gehoorzamen. Hun volmaakte gehoorzaamheid zou getoetst worden door een simpel verbod ten aanzien van voedsel: Zij mochten niet eten van de vrucht van „de boom der kennis van goed en kwaad” (Genesis 2:16, 17). Als zij dat tegen Gods instructies in deden, zouden zij beslist sterven. Dat had Adam, als Gods profeet, aan zijn vrouw, het jongere menselijke schepsel, verteld. Maar op verrassende wijze had die na·chasjʹ, die slang, de waarheid ontkend van wat God Adam had verteld toen Hij hem waarschuwde tegen het eten van de verboden „boom der kennis van goed en kwaad”. De slang had de vrouw wijsgemaakt dat het overtreden van Gods wet en het eten van de verboden vrucht haar als God zouden doen worden en haar onafhankelijk zouden maken van God als het erop aankomt te bepalen wat goed en kwaad is. — Genesis 3:1-5.
Geen mythologisch verhaal
4, 5. Hoe laat de apostel Paulus zien dat het verslag waarin wordt verteld hoe de eerste vrouw door de slang bedrogen werd, geen mythe was?
4 Ongelooflijk? Klinkt het te veel als een mythe, een legende die niet op feiten is gebaseerd en daarom niet aanvaardbaar voor de moderne verlichte volwassen geest? Nee, niet voor een nog steeds veelgelezen schrijver, een betrouwbare schrijver, een speciaal gekozen apostel, die wist dat wat hij schreef juist was. Aan de gemeente van volwassen christenen in de wereldwijze stad Korinthe schreef deze apostel Paulus: „Ik ben bevreesd dat op de een of andere wijze, zoals de slang door haar listigheid Eva verleid heeft, uw geest verdorven zou kunnen worden en zou afwijken van de oprechtheid en de eerbaarheid die de Christus betamen.” — 2 Korinthiërs 11:3.
5 Paulus zal beslist niet naar een mythe, een fabel, hebben verwezen om aan de hand van zoiets denkbeeldigs het punt te bespreken dat hij onder de aandacht wilde brengen van die Korinthiërs, die heel goed bekend waren met de mythen van de heidense Griekse religie. Door een aanhaling te doen uit de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften, welke hij „het woord van God” noemde, bevestigde de apostel Paulus dat ’de slang door haar listigheid Eva verleid had’ (1 Thessalonicenzen 2:13). En in een brief aan een christelijke opziener die belast was met de taak „het patroon van gezonde woorden” te onderwijzen, zei de apostel Paulus: „Adam werd het eerst gevormd, daarna Eva. Ook werd Adam niet bedrogen, maar de vrouw werd grondig bedrogen en geraakte in overtreding.” — 2 Timótheüs 1:13; 1 Timótheüs 2:13, 14.
6. (a) Hoe verschilde Adams overtreding tegen God van die van de vrouw? (b) Waarom kunnen wij er zeker van zijn dat de vrouw niet maar iets verzonnen had over een slang?
6 Dat de vrouw door de slang werd bedrogen, is een feit, geen mythe, net zo zeker als de consequenties van haar ongehoorzame eten van de verboden vrucht nuchtere, historische feiten zijn. Na aldus in overtreding jegens God te zijn geraakt, bracht zij haar echtgenoot ertoe er ook van te eten, maar in zijn geval kon er niet worden gezegd dat hij eveneens grondig bedrogen werd (Genesis 3:6). Het verhaal over de wijze waarop zij zich daarna tegenover God verantwoordden, luidt: „Vervolgens zei de mens: ’De vrouw die gij hebt gegeven om bij mij te zijn, zij heeft mij van de vrucht van de boom gegeven en dus heb ik gegeten.’ Daarop zei Jehovah God tot de vrouw: ’Wat hebt gij nu gedaan?’ Waarop de vrouw antwoordde: ’De slang — die heeft mij bedrogen en dus heb ik gegeten’” (Genesis 3:12, 13). De vrouw was daar geen verzonnen verhaaltje aan het opdissen over die na·chasjʹ, die slang, en Jehovah God beschouwde haar verklaring niet als een verzinsel, een mythe. Uit de manier waarop hij tegen die slang optrad, bleek dat ze een instrument was geweest in het bedriegen van de vrouw zodat zij tegen Hem, haar God en Schepper, had gezondigd. Het zou beneden Gods waardigheid zijn geweest om op te treden tegen louter een mythologische slang.
7. (a) Hoe beschrijft het bijbelse verslag Gods rechterlijke optreden tegen de slang? (b) Hoe zou de slang die de eerste vrouw bedroog, ook ons kunnen bedriegen? (Ga ook op de voetnoot in.)
7 In de beschrijving van Gods rechterlijke optreden tegen die slang in de tuin van Eden zegt het verslag: „Nu zei Jehovah God tot de slang: ’Omdat gij dit hebt gedaan, zijt gij de vervloekte onder alle huisdieren en onder al het wild gedierte van het veld. Op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten al de dagen van uw leven. En ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen’” (Genesis 3:14, 15). Ieder rationeel gerechtshof baseert zich op feiten en vorst de werkelijke bewijzen uit, maar houdt zich niet op met legenden. Jehovah God maakte zichzelf niet tot een dwaas door zijn rechterlijk vonnis tot een mythische slang te richten, maar hij sprak een oordeel uit over een werkelijk bestaand schepsel dat schuld droeg. Het zou niet lachwekkend maar droevig zijn als diezelfde slang ons kon wijsmaken dat hij nooit had bestaan, dat hij slechts een mythe was, dat hij geen schuld had aan enig kwaad op aarde.a
8. Welk vonnis velde God over de vrouw, en welke consequenties had dat voor haar dochters en kleindochters?
8 De verklaring van de vrouw met daarin de vermelding van de slang als een feit behandelend, zegt het verslag over de echtgenote van de man: „Tot de vrouw zei hij: ’Ik zal de smart van uw zwangerschap zeer doen toenemen; met barensweeën zult gij kinderen voortbrengen, en uw sterke begeerte zal naar uw man uitgaan, en hij zal over u heersen’” (Genesis 3:16). Dergelijke bewoordingen waren niet opgenomen in Gods zegen op haar huwelijk met Adam, toen God tot hen zei: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde” (Genesis 1:28). Die gezegende opdracht voor het volmaakte mensenpaar gaf te kennen dat de vrouw heel wat keren zwanger zou zijn maar sprak er niet over dat dit gepaard zou gaan met overmatige en extreem pijnlijke barensweeën, terwijl er ook niets over onderdrukking door haar echtgenoot werd gezegd. Dit vonnis dat na de overtreding van de vrouw over haar werd uitgesproken, zou geslacht na geslacht op haar dochters en kleindochters van invloed zijn.
Gods wet verhoogd door het vonnis tegen Adam
9, 10. (a) Welke waarschuwing had God rechtstreeks aan Adam gegeven, en wat zouden de consequenties zijn als God aan zo’n straf vasthield? (b) Welk vonnis sprak God over Adam uit?
9 Welke veranderde omstandigheden zou de vrouw echter moeten delen met de man die zij ertoe had gebracht zich in overtreding bij haar aan te sluiten? Tegen deze man had God rechtstreeks gezegd: „Wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven” (Genesis 2:17). Zou God, de Rechter, vasthouden aan een dergelijk definitief vonnis terwijl Adam alleen maar een stuk fruit had gegeten? Bedenk eens wat het ten uitvoer leggen van zo’n straf zou betekenen! Het zou vanzelf een einde maken aan dat ontroerende vooruitzicht dat Adam en Eva op hun huwelijksdag hadden gehad, het vooruitzicht de hele aarde te vullen met hun nageslacht, met een volmaakt mensenras dat in vrede voor altijd in eeuwige jeugd een paradijsaarde bewoonde, in vredige relatie met hun God en hemelse Vader! Stellig zou God toch niet zijn eigen prachtige voornemen voor de mensheid en voor ’s mensen aardse tehuis tenietdoen door op strikte wijze de doodstraf te voltrekken aan de eerste menselijke ouders van de hele mensheid! Maar luister naar het goddelijke vonnis zoals dat duidelijk in het bijbelse verslag opgetekend staat:
10 „En tot Adam zei hij: ’Omdat gij naar de stem van uw vrouw hebt geluisterd en van de boom zijt gaan eten waaromtrent ik u geboden had: „Gij moogt daarvan niet eten”, is de aardbodem om uwentwil vervloekt. Met smart zult gij de opbrengst ervan eten al de dagen van uw leven. En doornen en distels zal hij u voortbrengen, en gij moet de plantengroei van het veld eten. In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren.’” — Genesis 3:17-19.
11. Welke feiten betreffende gehoorzaamheid illustreren dat Adam Gods vonnis verdiend had?
11 Dat vonnis betekende dat de doodstraf aan de man voltrokken zou worden, ongeacht de consequenties die dit had voor Gods voornemen een paradijsaarde te hebben, gevuld met volmaakte mannen en vrouwen die liefdevol en in vrede met elkaar leefden en voor eeuwig de wereldomvattende paradijstuin bebouwden en er zorg voor droegen. De man had geluisterd naar de stem van zijn vrouw in plaats van naar Gods stem die hem had gezegd niet te eten van de verboden „boom der kennis van goed en kwaad”. En als hij zelf al niet de stem van zijn God en Schepper gehoorzaamde, zou hij dan consequent zijn kinderen onderwijzen dit wel te doen? Zou hij in positieve zin op zijn eigen voorbeeld kunnen wijzen wanneer hij hen onderwees Jehovah God te gehoorzamen? — Vergelijk 1 Samuël 15:22.
12, 13. (a) Hoe zou Adams zonde op zijn kinderen van invloed zijn? (b) Waarom verdiende Adam het niet voor eeuwig in het paradijs of zelfs waar maar ook op aarde te leven?
12 Zouden Adams kinderen zich volmaakt aan Gods wet kunnen houden zoals hijzelf dit in zijn menselijke volmaaktheid eens had gekund? Zou hij niet door de werking van de erfelijkheidswetten zijn zwakheid en zijn neiging om Gods stem ongehoorzaam te zijn en naar een andere stem te luisteren, overdragen op zijn kinderen? De historische feiten verschaffen de antwoorden op deze vragen. — Romeinen 5:12.
13 Zou zo’n man die, alleen ter wille van een menselijk schepsel, zich afwendde van volmaakte gehoorzaamheid aan God als uiting van volmaakte liefde voor God, het verdienen om voor eeuwig in het paradijs of zelfs waar maar ook op aarde te leven? Zou het zelfs wel veilig zijn om hem voor eeuwig op aarde te laten leven? Als hij na zijn overtreding voor altijd op aarde mocht leven, zou dat dan Gods wet verhogen en Zijn absolute gerechtigheid duidelijk doen uitkomen, of zou het minachting voor Gods wet onderwijzen en te kennen geven dat Gods woord onbetrouwbaar was?
Uit de tuin van Eden verdreven
14. Hoe beschrijft het bijbelse verslag de actie die God tegen Adam en zijn vrouw ondernam?
14 Het bijbelse verslag vertelt ons hoe God in deze kwesties besliste: „En Jehovah God ging ertoe over voor Adam en voor zijn vrouw lange kleren van vel te maken en hen te kleden. Verder zei Jehovah God: ’Zie, de mens is als een van ons geworden wat het kennen van goed en kwaad betreft, en nu, opdat hij niet zijn hand uitsteekt en werkelijk ook van de vrucht van de boom des levens neemt en eet en leeft tot onbepaalde tijd —’ Daarop zette Jehovah God hem uit de tuin van Eden om de aardbodem te bebouwen, waaruit hij genomen was. En aldus dreef hij de mens uit en plaatste aan de oostzijde van de tuin van Eden de cherubs en het vlammende lemmer van een zich voortdurend wentelend zwaard, om de weg naar de boom des levens te bewaken.” — Genesis 3:21-24.
15. (a) Hoe toonde God consideratie met het schaamtegevoel dat Adam en Eva vanwege hun naaktheid hadden? (b) Hoe werd het eerste paar de tuin van Eden uit gedreven? (c) Met welke veranderde omstandigheden werden Adam en zijn vrouw buiten de tuin van Eden geconfronteerd?
15 De goddelijke Rechter toonde consideratie met het schaamtegevoel dat Adam en zijn vrouw als zondaars nu vanwege hun naaktheid hadden. Op een manier die niet wordt uiteengezet, voorzag hij hen van lange kleren van vel ter vervanging van de lendenbedekkingen van aaneengenaaide vijgebladeren die zij zichzelf hadden gemaakt (Genesis 3:7). De kleren van vel zouden langer meegaan en meer bescherming bieden tegen de doornen en distels en andere schadelijke dingen buiten de tuin van Eden. Omdat zij na hun zonde een slecht geweten hadden, hadden zij getracht zich voor Gods blik te verbergen tussen de bomen van de tuin van Eden (Genesis 3:8). Nu, na te zijn veroordeeld, werden zij door de een of andere vorm van goddelijke druk die op hen werd uitgeoefend, door God de tuin uit gedreven. Zij werden oostwaarts gedreven en even later bevonden zij zich buiten de tuin, er voor altijd uit verbannen. Hun werk zou er niet langer in bestaan die tuin te vergroten en de paradijselijke omstandigheden ervan tot de uiteinden van de aarde te verbreiden. Van nu af aan zouden zij brood eten dat was bereid uit de plantengroei van het veld, maar het zou hun menselijk leven niet eeuwig in stand houden. Zij waren afgesneden van „de boom des levens”. Na enige tijd — hoe lang? — moesten zij sterven!
Jehovah’s oorspronkelijke voornemen niet te verijdelen
16. Wat had God zich niet voorgenomen te doen, en waarom niet?
16 Nam God nu de beslissing om de aarde, samen met de maan en de zon en de sterren, in een grote wereldbrand te vernietigen, omdat deze twee van stof gemaakte schepselen tegen hem hadden gezondigd? Als hij zoiets zou doen, zou dat dan niet betekenen dat zijn glorierijke voornemen was verijdeld, en dat alleen om iets waarmee een na·chasjʹ was begonnen? Kon louter een slang heel Gods voornemen tenietdoen? Hij had zijn voornemen aan Adam en Eva uiteengezet op de dag van hun huwelijk, toen hij hen zegende en vertelde wat zijn wil met betrekking tot hen was: de hele aarde te vullen met een volmaakt mensenras, waarbij de hele aarde onderworpen zou zijn en de volmaaktheid van de tuin van Eden zou weerspiegelen, terwijl de hele mensheid alle lagere schepselen op aarde en in de wateren van de aarde op vredige wijze in onderworpenheid zou hebben. Een schitterend toekomstbeeld van Gods voornemen in zijn voltooide staat, waarvoor door hem voorbereidingen waren getroffen gedurende zes scheppingsdagen waarop hij had gewerkt en die duizenden jaren hadden geduurd! Moest dit prijzenswaardige voornemen nu maar onverwezenlijkt blijven alleen vanwege een slang en de verdorvenheid van het eerste mensenpaar? Beslist niet! — Vergelijk Jesaja 46:9-11.
17. Wat was God vastbesloten ten aanzien van de zevende dag te doen, en hoe zal deze dag dus eindigen?
17 Het was nog steeds de rustdag, de zevende dag, van Jehovah God. Hij had zich voorgenomen die dag te zegenen en had hem geheiligd. Hij zou hem door niets tot een vervloekte dag laten maken, en elke vloek die er tengevolge van een snood plan van wie maar ook over die dag van zijn rust zou komen, zou hij ongedaan maken en in een zegen veranderen, zodat die dag uiteindelijk gezegend zou zijn. Aan het eind ervan zou de hele aarde een heilige plaats zijn, terwijl Gods wil hier op aarde werd gedaan zoals in de hemel, en dit door een volmaakt mensenras. — Vergelijk Matthéüs 6:10.
18, 19. (a) Waarom kunnen lijdende afstammelingen van het zondige eerste mensenpaar moed vatten? (b) Wat zal er in volgende artikelen van De Wachttoren besproken worden?
18 God voelde zich niet gefrustreerd. Hij liet zijn voornemen niet varen. Hij besloot zichzelf te rechtvaardigen als Degene die volledig betrouwbaar is, die zowel een voornemen opvat als het ook volledig ten uitvoer brengt, met alle verdienste voor hemzelf (Jesaja 45:18). De onvolmaakte, lijdende nakomelingen van het zondige eerste mensenpaar kunnen moed vatten en ernaar uitzien dat God zijn oorspronkelijke voornemen getrouw ten uitvoer brengt tot eeuwige zegen voor hen. Er zijn reeds millennia van zijn rustdag voorbij en het laatste deel van de dag, dat zijn speciale zegen zal hebben, moet nabij zijn. De „avond” van zijn rustdag loopt nu ten einde, en net als met alle voorgaande zes scheppingsdagen, moet de „morgen” komen. Wanneer deze „morgen” zijn volmaaktheid bereikt en voor alle toeschouwers de glorierijke verwezenlijking van Gods onveranderlijke voornemen volledig zichtbaar maakt, zal het mogelijk worden om in het verslag te noteren: ’En het werd avond en het werd morgen, een zevende dag.’ Werkelijk een vooruitzicht om stil van te zijn!
19 Dit alles is bijzonder opwindend om over na te denken! En in volgende artikelen van De Wachttoren zal er meer worden gezegd over de fascinerende paradijsvooruitzichten die in het verschiet liggen voor gehoorzame mensen, voor hen die Gods wet liefhebben.
[Voetnoten]
a In Openbaring 12:9 wordt Satan de Duivel geïdentificeerd als „de oorspronkelijke slang”, en in Johannes 8:44 spreekt Jezus Christus over hem als „de vader van de leugen”.
Wat zou u antwoorden?
◻ Waarom is het eerste mensenpaar hun paradijstehuis kwijtgeraakt?
◻ Hoe weten wij dat het bedriegen van Eva door middel van een slang geen mythe was?
◻ Welk vonnis sprak God over de vrouw uit?
◻ Welk vonnis sprak God over Adam uit, en waarom verhoogde dit Gods wet?
◻ Waarom voelde God zich niet gefrustreerd met betrekking tot zijn voornemen de aarde gevuld te hebben met volmaakte mensen in een paradijs?