-
Voorkennis verenigbaar met vrije wilDe Wachttoren 1953 | 15 augustus
-
-
25. Wat zijn de verschillende gevolgen van de boodschap wanneer ze in de gebieden wordt gepredikt, en waarom is klei een passend zinnebeeld voor mensen?
25 De anderen ter wille van wie wij ijverig moeten prediken, zijn degenen die zich buiten in de gebieden bevinden. Hoe zullen zij reageren wanneer de boodschap hen bereikt? Zal hun geest, gelijk kneedbare klei, een indruk van de waarheid ontvangen, zal ze zich er een andere vorm door laten geven, in overeenstemming worden gebracht met rechtvaardige Bijbelse beginselen, worden gemodelleerd in wegen van heiligheid tot Jehovah? Of zal de boodschap tegen een geest stuiten die er weerstand aan biedt, zich er tegen verhardt, er tegenstand aan biedt, de boodschap belachelijk maakt en er mede spot met een ijdel vertoon van wereldse superioriteit? Klei is een goed zinnebeeld want om tot mooie vaten te kunnen worden gevormd, moet het de juiste soort van klei zijn, fijngemalen zonder dat er grove stukken of harde klompen in zijn overgebleven, doordrenkt met water, gemakkelijk te modelleren, in staat haar vorm te behouden en ze moet niet uit haar vorm zakken en niet barsten wanneer ze in de oven wordt gebakken. Evenzo moeten personen van de juiste soort van grond zijn, niet ruw of grof in gedrag noch met harde of hardnekkige trekken in hen, maar zij moeten doordrenkt zijn met het water der waarheid, fijn van samenstel, zacht, plooibaar, zachtmoedig, gemakkelijk te vormen zodat ze op grondige wijze opnieuw kunnen worden gemodelleerd naar het beeld van Christus, en dan nimmer terugdrijven of in elkaar zakken tot de vroegere vorm of barsten onder de vurige beproevingen van vervolging die zeker zullen komen (Matth. 13:23; Hebr. 10:39; 1 Petr. 2:21; 4:12). Jehovah zal, door middel van zijn Woord dat door zijn getuigen wordt bekendgemaakt, zowel vaten der gramschap als vaten voor heerlijkheid modelleren. Wanneer een getuige een huisbewoner vertelt dat er geen eeuwige kwelling is, kan het zijn dat de persoon antwoordt: „U maakt mij werkelijk gelukkig!” Het kan zijn dat de volgende huisbewoner uitroept: „U maakt mij werkelijk kwaad!” De boodschap doet hen in werkelijkheid reageren, de ene zo verschillend van de andere. De boodschap maakt de getuigen voor de een een aangename geur en voor de ander een stinkende geur, waardoor de ene als een vat der gramschap en de andere als een vat der barmhartigheid wordt gemodelleerd. — 2 Kor. 2:14-16, NW.
26. Waarvan kunnen wij zeker zijn, en tegenover welke vraag staat ieder individu?
26 Allen kunnen zeker zijn van het volgende. Wij zullen ons door God opnieuw laten vormen of tot een vormeloze massa laten maken. Wij zullen vaten der barmhartigheid worden en ons schikken naar de modelerende invloeden van zijn Woord, of wij zullen verharden als vaten der gramschap en door de ijzeren roede van de Koning tot vormeloos puin worden gemaakt (Ps. 2:6-9). De vraag waartegenover ieder individu staat, luidt: Verkiezen wij een vat der gramschap te blijven of ons tot een vat der barmhartigheid te hervormen? Wij zijn schepselen met een eigen vrije wil, die het vermogen hebben naar verkiezing te antwoorden, onbelemmerd door predestinatie, niet gedwongen door voorkennis.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1960 | 1 november
-
-
Vragen van lezers
● Wat is de juiste betekenis van Exodus 4:24-26? Ook wekt Exodus 4:20 de indruk alsof Mozes reeds naar Egypte was teruggekeerd, terwijl het volgende vers over die terugkeer spreekt alsof deze nog in de toekomst ligt. Waarom is dit zo? — J.K., Japan.
In Exodus 4:20 wordt gezegd: „Daarop nam Mozes zijn vrouw en zijn zonen, zette hen op een ezel en keerde naar het land Egypte terug”. Vers 21 vervolgt: „De HERE zeide tot Mozes: Nu gij gaat terugkeren naar Egypte”; hetgeen de gedachte schijnt tegen te spreken dat hij reeds was teruggekeerd. De moeilijkheid schuilt in de vertaling van vers 20. Dit vers wekt de indruk alsof de terugkeer reeds voltooid was, terwijl de Hebreeuwse werkwoordsvorm in werkelijkheid bedoelt dat de terugkeer nog aan de gang, maar nog niet achter de rug, was. Andere vertalingen stemmen met deze zienswijze overeen. „Derhalve nam Mozes zijn vrouw en zonen, en zette hen op een ezel om naar het land Egypte terug te keren” (AT). „Toen nam Mozes zijn vrouw en zijn zonen, liet hen op een ezel rijden en ging ermee voort naar Egypte terug te keren” (NW). Het is daarom volkomen logisch dat er in vers 21 over de terugkeer als iets toekomstigs wordt gesproken, daar deze nog niet was voltooid.
In Exodus 4:24-26 wordt van een incident dat tijdens deze terugreis voorviel, melding gemaakt: „Onderweg nu, in een nachtverblijf, kwam de HERE hem tegen en zocht hem te doden. Toen nam Zippora een stenen mes, besneed de voorhuid van haar zoon, raakte daarmee zijn voeten aan en zeide: Voorzeker, gij zijt mij een bloedbruidegom. En Hij liet hem met rust. Bloedbruidegom, zeide zij toen, met het oog op de besnijdenis”. Het schijnt dat Mozes op enigerlei wijze een overtreding had begaan. Hij had onder andere zijn zoon niet besneden, en was er dus in tekortgeschoten overeenkomstig Gods met zijn voorvader Abraham gemaakte verbond betreffende de besnijdenis, te leven (Gen. 17:9-14). Door middel van zijn vertegenwoordigende engel ontmoette Jehovah Mozes op zijn weg naar Egypte om het onbesneden kind terecht te stellen. Mozes’ vrouw, Zippora, begreep wat er voor nodig was om de aangelegenheid recht te zetten. Zij nam een scherpe steen, een normaal voorwerp voor dergelijke dingen in die dagen, en sneed haar zoon de voorhuid af en wierp deze, neen, niet aan de voeten van Mozes, maar aan de voeten van de engel die Jehovah vertegenwoordigde. Door aan dit vereiste te voldoen, werd de toorn van Jehovah verzoend en het kind gespaard.
Toen zei Zippora door bemiddeling van de vertegenwoordigende engel tot Jehovah: „Voorzeker, gij zijt mij een bloedbruidegom”. Doordat Zippora zich naar de vereisten van het verbond betreffende de besnijdenis had geschikt, kwam zij tot Jehovah in een verbondsverhouding te staan, welke verbondsverhouding zij erkende, en Jehovah werd haar als een echtgenoot en zij hem als een echtgenote. Dat zulk een verbondsverhouding met Jehovah hem tot een echtgenoot kan maken, die met de andere bij dit verbond betrokken partij is getrouwd, blijkt uit het met de natie Israël gesloten wetsverbond. Wegens dit verbond zei Jehovah tot de Israëlieten: „Hoewel Ik hen getrouwd had” (Jer. 31:21, SV). Wegens het ritueel van de besnijdenis zei Zippora daarom tot Jehovah’s vertegenwoordigende engel, „Gij zijt mij een bloedbruidegom”. Of, volgens de King James Version: „Gij zijt mij stellig een bloedige echtgenoot”; „een bloedige echtgenoot zijt gij”. Door Zippora’s vlugge ingrijpen ’liet Hij hem dus met rust’; dat wil zeggen, Jehovah’s engel liet het kind alleen, het dus niet om het leven brengend, zoals hij anders zou hebben gedaan (Gen. 17:14). Volgens de joodse overlevering was Mozes echter degene wiens leven door zijn nalatigheid werd bedreigd. Mozes was voor de behandeling van zijn zoon verantwoordelijk.
-