Bent u Gods rust ingegaan?
„Wie Gods rust is ingegaan, heeft ook zelf gerust van zijn eigen werken.” — HEBREEËN 4:10.
1. Waarom is rust zo wenselijk?
RUST. Wat een aangenaam en lieflijk woord! Aangezien wij thans in een jachtige en koortsachtige wereld leven, zullen de meesten van ons ermee instemmen dat een beetje rust bijzonder welkom is. Of wij nu jong zijn of oud, gehuwd of ongehuwd, wij kunnen ons alleen al door het dagelijks leven onder druk gezet en uitgeput voelen. Voor degenen met lichamelijke beperkingen of ziekten is elke dag een uitdaging. In de Schrift staat „dat de gehele schepping tot nu toe voortdurend te zamen zucht en te zamen pijn lijdt” (Romeinen 8:22). Iemand die rust, is niet noodzakelijkerwijs lui. Rust is een menselijke behoefte die bevredigd moet worden.
2. Sinds wanneer rust Jehovah?
2 Jehovah God zelf rust. In het boek Genesis lezen wij: „De hemel en de aarde en hun gehele leger [kwamen] tot voltooiing. En tegen de zevende dag kwam God tot de voltooiing van zijn werk dat hij gemaakt had, en hij ging ertoe over op de zevende dag te rusten van al zijn werk dat hij gemaakt had.” Jehovah hechtte een speciale betekenis aan „de zevende dag”, want het geïnspireerde verslag zegt vervolgens: „Voorts zegende God de zevende dag en hij heiligde die.” — Genesis 2:1-3.
God rustte van al zijn werk
3. Waaraan was het niet toe te schrijven dat God rustte?
3 Waarom rustte God op „de zevende dag”? Natuurlijk rustte hij niet omdat hij moe was. Jehovah bezit een „overvloed van dynamische energie” en „wordt noch moe noch mat” (Jesaja 40:26, 28). Ook ging God er niet toe over te rusten omdat hij aan een adempauze of een verandering van tempo toe was, want Jezus zei ons: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken” (Johannes 5:17). In elk geval, „God is een Geest” en is niet gebonden aan de lichamelijke cyclussen en behoeften van stoffelijke schepselen. — Johannes 4:24.
4. In welk opzicht verschilde „de zevende dag” van de voorgaande zes ’dagen’?
4 Hoe kunnen wij enig inzicht verkrijgen in de reden waarom God op „de zevende dag” rustte? Door op te merken dat hoewel God zeer ingenomen was met wat hij gedurende de lange periode van de zes voorgaande scheppings-’dagen’ tot stand had gebracht, hij specifiek „de zevende dag” zegende en ’heilig’ verklaarde. De Concise Oxford Dictionary definieert ’heilig’ als „exclusief opgedragen of toegewezen (aan een god of aan een of ander religieus doel)”. Dat Jehovah „de zevende dag” zegende en hem heilig verklaarde, geeft dus te kennen dat die dag en zijn „rust” verband moeten houden met zijn heilige wil en voornemen en niet met eventuele behoeften van zijn zijde. Wat is dat verband?
5. Wat heeft God gedurende de eerste zes scheppings-’dagen’ op gang gebracht?
5 Tijdens de zes voorgaande scheppings-’dagen’ had God alle cyclussen en wetten die de werkingen van de aarde en alles eromheen beheersen, gemaakt en in beweging gezet. Geleerden komen er nu achter hoe wonderbaarlijk die ontworpen zijn. Tegen het einde van de „zesde dag” schiep God het eerste mensenpaar en plaatste hen in „een tuin in Eden, tegen het oosten”. Ten slotte maakte God zijn voornemen met betrekking tot de menselijke familie en de aarde in de volgende profetische woorden bekend: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid.” — Genesis 1:28, 31; 2:8.
6. (a) Hoe dacht God aan het einde van de „zesde dag” over alles wat hij had geschapen? (b) In welk opzicht is „de zevende dag” heilig?
6 Toen de „zesde dag” van de schepping ten einde liep, zo vertelt het verslag ons, „zag God alles wat hij gemaakt had en zie! het was zeer goed” (Genesis 1:31). God was tevreden met alles wat hij gemaakt had. Bijgevolg rustte hij of zag hij af van verder scheppingswerk met betrekking tot de aarde. Maar hoe volmaakt en schitterend de paradijstuin destijds ook was, ze besloeg slechts een klein gebied, en er waren maar twee menselijke schepselen op aarde. Er zou tijd overheen gaan voordat de aarde en de menselijke familie de staat zouden bereiken die God er in zijn voornemen voor bepaald had. Om die reden verordende hij een „zevende dag” waarin alles wat hij in de voorgaande zes ’dagen’ had geschapen, zich in overeenstemming met zijn heilige wil kon ontwikkelen. (Vergelijk Efeziërs 1:11.) Als „de zevende dag” ten einde loopt, zal de aarde een wereldomvattend paradijs zijn geworden, eeuwig bewoond door een familie van volmaakte mensen (Jesaja 45:18). „De zevende dag” wordt apart gezet voor, of opgedragen aan de verwezenlijking en volvoering van Gods wil met betrekking tot de aarde en de mensheid. In dat opzicht is die dag ’heilig’.
7. (a) In welk opzicht rustte God op „de zevende dag”? (b) Hoe zal alles blijken te zijn tegen de tijd dat „de zevende dag” ten einde loopt?
7 Derhalve rustte God op „de zevende dag” van zijn scheppingswerk. Het was alsof hij terugtrad om datgene wat hij in beweging had gezet zijn beloop te laten hebben. Hij heeft er het volste vertrouwen in dat tegen het einde van „de zevende dag” alles precies zo zal blijken te zijn als hij zich had voorgenomen. Zelfs als er hinderpalen zijn geweest, zullen ze overwonnen zijn. De hele gehoorzame mensheid zal ermee gebaat zijn wanneer Gods wil volledig werkelijkheid wordt. Niets zal dit verhinderen, omdat Gods zegen op „de zevende dag” rust en hij die „heiligde”. Wat een glorierijk vooruitzicht voor de gehoorzame mensheid!
Israël ging Gods rust niet in
8. Wanneer en hoe gingen de Israëlieten de sabbat houden?
8 De natie Israël trok voordeel van Jehovah’s regeling voor werk en rust. Zelfs voordat God de Israëlieten op de berg Sinaï de Wet gaf, beval hij hen bij monde van Mozes: „Let wel, dat Jehovah u de sabbat heeft gegeven. Daarom geeft hij u op de zesde dag brood voor twee dagen. Iedereen blijve op zijn eigen plaats. Laat niemand op de zevende dag zijn verblijfplaats verlaten.” Het resultaat was dat „het volk op de zevende dag de sabbat [hield]”. — Exodus 16:22-30.
9. Waarom was de sabbatswet ongetwijfeld een welkome verandering voor de Israëlieten?
9 Deze regeling was nieuw voor de Israëlieten die net uit slavernij in Egypte bevrijd waren. Hoewel de Egyptenaren en andere natiën de tijd in periodes van vijf tot tien dagen indeelden, is het onwaarschijnlijk dat het de in slavernij verkerende Israëlieten werd toegestaan een rustdag in acht te nemen. (Vergelijk Exodus 5:1-9.) Het is derhalve redelijk te concluderen dat het volk Israël zich over deze verandering verheugde. In plaats van het sabbatsgebod als een last of beperking te bezien, dienden zij blij te zijn hieraan gehoor te geven. Ja, God vertelde hun later dat de sabbat moest dienen als een herinnering aan hun slavernij in Egypte en aan zijn bevrijding van hen. — Deuteronomium 5:15.
10, 11. (a) Naar welk voorrecht konden de Israëlieten, door gehoorzaam te zijn, vooruitzien? (b) Waarom gingen de Israëlieten Gods rust niet in?
10 Als de Israëlieten die met Mozes uit Egypte kwamen, gehoorzaam waren geweest, zouden zij het voorrecht hebben gehad het beloofde „land vloeiende van melk en honing” binnen te gaan (Exodus 3:8). Daar zouden zij ware rust hebben genoten, niet alleen op de sabbat maar hun hele leven lang (Deuteronomium 12:9, 10). Dat bleek echter niet het geval te zijn. Over hen schreef de apostel Paulus: „Wie waren het die hoorden en toch verbittering veroorzaakten? Waren het in feite niet al degenen die onder Mozes uit Egypte waren getrokken? En van wie kreeg God veertig jaar lang een afkeer? Was het niet van hen die zondigden, wier lijken vielen in de wildernis? Maar aan wie anders zwoer hij dat zij zijn rust niet zouden ingaan, dan aan hen die ongehoorzaam handelden? Zo zien wij dat zij niet konden ingaan wegens ongeloof.” — Hebreeën 3:16-19.
11 Wat een krachtige les voor ons! Wegens hun ongeloof in Jehovah verwierf die natie niet de rust die hij hun beloofd had. In plaats daarvan kwamen zij om in de wildernis. Zij zagen niet in dat zij als Abrahams nakomelingen nauw verbonden waren met Gods wil om alle natiën van de aarde te zegenen (Genesis 17:7, 8; 22:18). In plaats van in overeenstemming met de goddelijke wil te leven, gingen zij volledig op in hun wereldse en zelfzuchtige verlangens. Mogen wij ons nooit aan zo’n handelwijze schuldig maken! — 1 Korinthiërs 10:6, 10.
Er blijft een rust over
12. Welk vooruitzicht hadden eerste-eeuwse christenen nog steeds, en wat zouden zij ervoor moeten doen?
12 Nadat Paulus erop gewezen had dat Israël Gods rust niet inging wegens ongeloof, vestigde hij zijn aandacht op zijn medegelovigen. Zoals in Hebreeën 4:1-5 wordt opgemerkt, verzekerde hij hen ervan dat „er een belofte blijft gelden om [Gods] rust in te gaan”. Paulus drukte hen op het hart geloof te oefenen in het „goede nieuws”, want „wij die geloof hebben geoefend, gaan de rust wèl binnen”. Aangezien de Wet reeds door Jezus’ loskoopoffer uit de weg was geruimd, sprak Paulus hier niet over de lichamelijke rust waarin de sabbat voorzag (Kolossenzen 2:13, 14). Door Genesis 2:2 en Psalm 95:11 aan te halen, drukt Paulus de Hebreeuwse christenen op het hart Gods rust in te gaan.
13. Waarom vestigde Paulus, toen hij Psalm 95 citeerde, de aandacht op het woord „heden”?
13 De mogelijkheid om Gods rust in te gaan, had „goed nieuws” voor de Hebreeuwse christenen moeten zijn, net als de sabbatsrust „goed nieuws” voor de Israëlieten vóór hen had moeten zijn. Daarom drukte Paulus zijn medegelovigen op het hart niet dezelfde fout te maken als Israël in de wildernis. Toen hij wat nu Psalm 95:7, 8 is citeerde, vestigde hij de aandacht op het woord „heden”, hoewel God al zo lang voordien van de schepping rustte (Hebreeën 4:6, 7). Wat wilde Paulus duidelijk maken? Dat „de zevende dag” die God opzij had gezet om zijn voornemen met betrekking tot de aarde en de mensheid volledig te verwezenlijken, nog steeds voortduurde. Daarom was het voor zijn medechristenen dringend noodzakelijk dat zij met dat voornemen samenwerkten in plaats van volledig op te gaan in zelfzuchtige doeleinden. Nogmaals liet hij de waarschuwing weerklinken: „Verhardt uw hart niet.”
14. Hoe liet Paulus uitkomen dat Gods „rust” nog steeds voortduurde?
14 Bovendien liet Paulus uitkomen dat de beloofde „rust” niet louter een kwestie was van het zich onder Jozua’s leiderschap in het Beloofde Land vestigen (Jozua 21:44). „Want indien Jozua hen in een plaats van rust had geleid,” betoogde Paulus, „zou God later niet over een andere dag hebben gesproken.” Met het oog daarop voegde Paulus eraan toe: „Er blijft . . . een sabbatsrust over voor het volk van God” (Hebreeën 4:8, 9). Wat is die „sabbatsrust”?
Ga Gods rust binnen
15, 16. (a) Wat betekent de term „sabbatsrust”? (b) Wat betekent het ’van zijn eigen werk te rusten’?
15 De uitdrukking „sabbatsrust” is de vertaling van een Grieks woord dat „sabbat houden” betekent (Kingdom Interlinear). Professor William Lane zegt: „De term kreeg zijn specifieke nuance van de sabbatsverordening die zich in het judaïsme ontwikkelde op basis van Exod 20:8-10, waarin werd beklemtoond dat rust en lof bij elkaar horen . . . [De term] legt de nadruk op het speciale aspect van feestelijkheid en vreugde, uitgedrukt in de verering en lof van God.” Derhalve is de beloofde rust niet eenvoudig een vrijstelling van werk. Het is een verandering van vermoeiend, doelloos zwoegen in vreugdevolle dienst waardoor God wordt geëerd.
16 Dit wordt bevestigd door Paulus’ volgende woorden: „Want wie Gods rust is ingegaan, heeft ook zelf gerust van zijn eigen werken, zoals God van de zijne” (Hebreeën 4:10). God rustte niet op de zevende scheppingsdag omdat hij moe was. In plaats daarvan hield hij op met aards scheppingswerk teneinde het werk van zijn handen zich te laten ontwikkelen en tot volledige heerlijkheid te laten komen, tot zijn lof en eer. Als een deel van Gods schepping dienen ook wij in die regeling te passen. Wij dienen te ’rusten van onze eigen werken’, dat wil zeggen, wij moeten niet langer moeizaam willen proberen onszelf voor het aangezicht van God te rechtvaardigen in een poging redding te verwerven. In plaats daarvan dienen wij geloof te hebben dat onze redding afhankelijk is van het loskoopoffer van Jezus Christus, door middel waarvan alle dingen weer in overeenstemming met Gods voornemen gebracht zullen worden. — Efeziërs 1:8-14; Kolossenzen 1:19, 20.
Gods woord oefent kracht uit
17. Welke door het vleselijke Israël gevolgde handelwijze moeten wij vermijden?
17 De Israëlieten gingen wegens hun ongehoorzaamheid en gebrek aan geloof Gods beloofde rust niet binnen. Bijgevolg drukte Paulus de Hebreeuwse christenen op het hart: „Laten wij daarom ons uiterste best doen die rust in te gaan, opdat niemand in hetzelfde patroon van ongehoorzaamheid vervalt” (Hebreeën 4:11). De meeste eerste-eeuwse joden oefenden geen geloof in Jezus, en velen van hen hadden het zwaar te verduren toen het joodse samenstel van dingen in 70 G.T. aan zijn einde kwam. Hoe cruciaal is het dat wij thans geloof in Gods woord der belofte hebben!
18. (a) Welke redenen gaf Paulus om geloof te oefenen in Gods woord? (b) Hoe is Gods woord „scherper dan enig tweesnijdend zwaard”?
18 Wij hebben gegronde redenen om geloof te oefenen in Jehovah’s woord. Paulus schreef: „Het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden” (Hebreeën 4:12). Ja, Gods woord, of boodschap, is „scherper dan enig tweesnijdend zwaard”. De Hebreeuwse christenen moesten zich te binnen brengen wat er met hun voorvaders was gebeurd. Jehovah’s oordeel dat zij in de wildernis zouden sterven negerend, probeerden zij het Beloofde Land binnen te gaan. Maar Mozes waarschuwde hen: „De Amalekieten en de Kanaänieten zijn daar vóór u; en gij zult stellig vallen door het zwaard.” Toen de Israëlieten hardnekkig tot de aanval overgingen, „kwamen de Amalekieten en de Kanaänieten die op die berg woonden, naar beneden en versloegen hen vervolgens en joegen hen uiteen tot Horma toe” (Numeri 14:39-45). Jehovah’s woord is scherper dan enig tweesnijdend zwaard en elkeen die het opzettelijk negeert, zal beslist de gevolgen oogsten. — Galaten 6:7-9.
19. Hoe krachtig ’dringt Gods woord door’, en waarom dienen wij te erkennen dat wij rekenschap aan God verschuldigd zijn?
19 Hoe krachtig „dringt” Gods woord „zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt”! Het legt de gedachten en beweegredenen van personen bloot, doordat het figuurlijk gesproken rechtstreeks doordringt tot het merg in het binnenste gedeelte van de beenderen! Hoewel de uit Egyptische slavernij bevrijde Israëlieten overeengekomen waren de Wet te houden, wist Jehovah dat zij diep in hun hart geen waardering hadden voor zijn voorzieningen en vereisten (Psalm 95:7-11). In plaats van zijn wil te doen, ging hun belangstelling uit naar het bevredigen van hun vleselijke begeerten. Bijgevolg gingen zij Gods beloofde rust niet binnen, maar kwamen om in de wildernis. Wij dienen dat ter harte te nemen, want „geen schepping is voor [Gods] ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebreeën 4:13). Mogen wij daarom overeenkomstig onze opdracht aan Jehovah leven en niet ’terugdeinzen, wat tot vernietiging leidt’. — Hebreeën 10:39.
20. Wat ligt er in het verschiet, en wat moeten wij thans doen om Gods rust in te gaan?
20 Hoewel „de zevende dag” — Gods rustdag — nog steeds voortduurt, is hij alert met betrekking tot de verwezenlijking van zijn voornemen betreffende de aarde en de mensheid. Heel binnenkort zal de Messiaanse Koning, Jezus Christus, in actie komen om de aarde te verlossen van alle tegenstanders van Gods wil, met inbegrip van Satan de Duivel. Tijdens Christus’ duizendjarige regering zullen Jezus en zijn 144.000 mederegeerders de aarde en de mensheid tot de staat brengen die God zich had voorgenomen (Openbaring 14:1; 20:1-6). Nu is het voor ons de tijd om te laten zien dat de wil van Jehovah God in ons leven centraal staat. In plaats van te trachten ons voor het aangezicht van God te rechtvaardigen en onze eigen belangen te bevorderen, is het voor ons nu de tijd om ’te rusten van onze eigen werken’ en de Koninkrijksbelangen van ganser harte te dienen. Hierdoor en door getrouw aan onze hemelse Vader, Jehovah, te blijven, zullen wij het voorrecht hebben om ons nu en voor altijd in de voordelen van Gods rust te verheugen.
Kunt u dit uitleggen?
◻ Met welk doel rustte God op „de zevende dag”?
◻ In welke rust hadden de Israëlieten zich kunnen verheugen, maar waarom gingen zij die niet in?
◻ Wat moeten wij doen om Gods rust binnen te gaan?
◻ Hoe is Gods woord levend, krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard?
[Illustratie op blz. 16, 17]
De Israëlieten onderhielden de sabbat, maar zij gingen Gods rust niet binnen. Weet u waarom niet?