OVERSPEL
In de bijbel duidt overspel in het algemeen op vrijwillige seksuele gemeenschap van een gehuwd persoon met iemand van het andere geslacht die niet zijn of haar huwelijkspartner is, of — ten tijde dat de Mozaïsche wet van kracht was — op vrijwillige gemeenschap van een man met een getrouwde of een verloofde vrouw. Het Hebreeuwse grondwoord dat „overspel plegen” betekent, is na·ʼafʹ, terwijl het Griekse equivalent moi·cheuʹo is. — Ez 16:32, vtn.; Mt 5:32, vtn.
Bij bepaalde natuurvolken wordt vrij geslachtelijk verkeer binnen dezelfde stam toegestaan, maar promiscuïteit buiten de grenzen van de stam wordt als overspel beschouwd. Over de geschiedenis van overspel staat in Funk & Wagnalls Standard Dictionary of Folklore, Mythology and Legend (1949, Deel 1, blz. 15): „Het komt in alle delen van de wereld voor, en hoewel het in veel culturen als verwerpelijk geldt, heeft het in alle culturen en te allen tijde aanzienlijke populariteit genoten.” Monumenten bevestigen dat overspel in het oude Egypte wijdverbreid was; Potifars vrouw, die er bij Jozef op aandrong betrekkingen met haar te hebben, was een Egyptische (Ge 39:7, 10). Van oudsher is overspel in het algemeen verboden, maar overspelers worden zelden gestraft.
Jehovah’s wet maakte Israël tot een afgescheiden natie en verhief de morele status van het huwelijk en het gezinsleven tot een veel hoger niveau dan dat van de omliggende natiën. Het zevende gebod van de Decaloog zei in rechtstreekse, niet mis te verstane bewoordingen: „Gij moogt geen overspel plegen” (Ex 20:14; De 5:18; Lu 18:20). De overspelige inbreuk op het eigendomsrecht van een andere man was, evenals andere vormen van seksueel wangedrag, verboden. — Zie HOERERIJ; PROSTITUÉ(E).
Onder de Mozaïsche wet werd overspel zwaar gestraft — beide schuldige partijen moesten sterven: „Ingeval een man wordt gevonden terwijl hij bij een vrouw ligt die een eigenaar toebehoort, dan moeten beiden te zamen sterven.” Dit gold zelfs voor een verloofde vrouw, want het werd als overspel beschouwd als zij betrekkingen had met een man met wie zij niet rechtmatig verloofd was (De 22:22-24). Indien een vrouw van overspel werd verdacht, moest zij terechtstaan. — Nu 5:11-31; zie DIJ.
Hoewel christenen niet onder de Mozaïsche wet staan, mogen ook zij geen overspel plegen. „Want het wetsreglement: ’Gij moogt geen overspel plegen’ . . ., wordt samengevat in dit woord, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’” Wat dit betreft, mag er geen sprake zijn van huichelarij (Ro 13:9; 2:22). Toen Jezus bijbelse beginselen onderwees, stelde hij voor christenen een nog hogere morele maatstaf vast. Hij verruimde het begrip „overspel” en zei dat het niet beperkt was tot seksuele betrekkingen tussen een man en een vrouw die niet zijn huwelijkspartner was: „Een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, [heeft] in zijn hart reeds overspel met haar . . . gepleegd.” Zulke mannen behoren tot degenen die ’ogen vol overspel’ hebben. — Mt 5:27, 28; 2Pe 2:14.
Jezus liet ook uitkomen dat indien een man of een vrouw een echtscheiding verkreeg op een andere grond dan hoererij (Gr.: por·neiʹa), en met iemand anders trouwde, hij of zij overspel pleegde. Zelfs een vrijgezel die met zo’n gescheiden vrouw trouwde, zou zich aan overspel schuldig maken. — Mt 5:32; 19:9; Mr 10:11, 12; Lu 16:18; Ro 7:2,3.
Wie overspel pleegt, ’zondigt in werkelijkheid tegen God’ (Ge 39:9). Jehovah zal overspelers oordelen, en niemand die in een dergelijke handelwijze volhardt, zal „Gods koninkrijk beërven” (Mal 3:5; 1Kor 6:9, 10; Heb 13:4). Hoe waar is de spreuk: „Al wie overspel pleegt met een vrouw, ontbreekt het aan hart; hij die het doet, stort zijn eigen ziel in het verderf.” — Sp 6:32-35.
Hoe kan iemand zich aan geestelijk overspel schuldig maken?
In geestelijk opzicht duidt overspel op ontrouw jegens Jehovah van de zijde van degenen die in een verbondsverhouding met hem staan. Het natuurlijke Israël, dat in het Wetsverbond was opgenomen, maakte zich daarom schuldig aan geestelijk overspel, want het gaf zich over aan vals-religieuze praktijken, waartoe onder andere rituele seksaanbidding en minachting voor het zevende gebod behoorden (Jer 3:8, 9; 5:7, 8; 9:2; 13:27; 23:10; Ho 7:4). Om soortgelijke redenen veroordeelde Jezus de joodse generatie van zijn tijd als overspelig (Mt 12:39; Mr 8:38). Hetzelfde geldt in deze tijd. Indien christenen die zich aan Jehovah hebben opgedragen en in het nieuwe verbond zijn opgenomen, zich met het huidige samenstel van dingen verontreinigen, plegen zij geestelijk overspel. — Jak 4:4.