BLINDHEID
In het Hebreeuws en het Grieks zijn de woorden voor „blind” respectievelijk ʽiw·werʹ en tuʹflos, en beide worden zowel in letterlijke als in figuurlijke zin gebruikt. — De 27:18; Jes 56:10; Mt 15:30; 23:16.
Blindheid was in het Midden-Oosten in de oudheid blijkbaar een veel voorkomende kwaal. Behalve dat er veelvuldig gewag van wordt gemaakt in de bijbel, spreken ook wereldlijke geschriften, zoals de Egyptische Papyrus Ebers, herhaaldelijk over deze aandoening en beschrijven verschillende vormen en symptomen ervan, schrijven oogbaden voor en noemen enkele chirurgische instrumenten die gebruikt werden. Israëls wet van vergelding, die ziel voor ziel, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand en voet voor voet eiste, beklemtoonde niet alleen de heiligheid van het leven, maar doordrong de Israëlieten ook van de noodzaak er heel goed op toe te zien dat zij een ander geen letsel toebrachten. Tevens werd de nadruk gelegd op de noodzaak ervoor te zorgen dat zij voor het gerecht geen vals getuigenis aflegden, maar getrouw de waarheid vertelden, want een valse getuige kreeg dezelfde straf die hij over een onschuldige had willen brengen (Ex 21:23, 24; De 19:18-21; Le 24:19, 20). Indien een slaaf door de schuld van zijn meester een oog verloor, werd de meester niet een van zijn ogen uitgestoken, maar werd de slaaf vrijgelaten (Ex 21:26). Van slaven kon geëist worden dat zij werkten, en wanneer zij opstandig waren, mocht de meester hen slaan, maar hij moest er wel aan denken dat hij niet overmatig streng mocht zijn.
Onder de Assyriërs en de Babyloniërs was het algemeen gebruikelijk de in de oorlog verslagen vijanden de ogen uit te steken. Simson werd blind gemaakt door de Filistijnen, en koning Zedekia door Nebukadnezar (Re 16:21; 2Kon 25:7; Jer 39:7). Nahas, de koning van de Ammonieten, zei dat hij de overgave van de stad Jabes in Gilead zou aanvaarden „op voorwaarde dat ieder van u het rechteroog wordt uitgestoken, en ik moet dit als een smaad op heel Israël leggen”. — 1Sa 11:2; zie NAHAS nr. 1.
In de bijbel staan verscheidene gevallen opgetekend van blindheid als gevolg van aftakeling of ouderdom, niet zozeer door een oogziekte als wel doordat de ogen „dof” of „star” geworden waren. Daardoor kwam het dat Isaäk de zegen gaf aan degene die er recht op had, Jakob. Hogepriester Eli begon enige tijd voordat hij op 98-jarige leeftijd stierf zijn gezichtsvermogen te verliezen. Jerobeams vrouw wilde misbruik maken van de blindheid van de bejaarde profeet Ahia, maar Jehovah verijdelde het plan (Ge 27:1; 1Sa 3:2; 4:14-18; 1Kon 14:4, 5). Van Mozes wordt daarentegen bericht dat toen hij de hoge leeftijd van 120 jaar had bereikt „zijn oog . . . niet dof geworden” was. — De 34:7.
Jehovah, die het oog heeft gemaakt, kan ook blindheid veroorzaken (Ex 4:11). Hij waarschuwde de natie Israël dat hij, wanneer zij zijn inzettingen zouden verwerpen en zijn verbond zouden verbreken, brandende koorts over hen zou brengen, die de ogen zou doen verkwijnen (Le 26:15, 16; De 28:28). De goddeloze mannen van Sodom en de tovenaar Elymas werden met blindheid geslagen (Ge 19:11; Han 13:11). Saulus van Tarsus werd door het felle licht dat hem omstraalde toen Jezus aan hem verscheen „als aan een te vroeg geborene”, blind gemaakt, en pas toen Ananias de handen op hem legde, „viel er van zijn ogen wat op schubben geleek” en kreeg hij het gezicht terug (1Kor 15:8; Han 9:3, 8, 9, 12, 17, 18). In een profetische uitspraak bij monde van de profeet Zacharia geeft Jehovah te verstaan dat de paarden van degenen die tegen Jeruzalem optrekken met gezichtsverlies zullen worden geslagen (Za 12:4) en dat op de dag die Jehovah toebehoort over alle volken die werkelijk krijgsdienst tegen Jeruzalem verrichten een gesel zal komen waardoor zelfs hun ogen „in hun kassen [zullen] wegrotten”. — Za 14:1, 12.
De blindheid die op het woord van Elisa over de strijdkrachten van de Syriërs kwam, was kennelijk psychische blindheid. Indien het gehele leger met letterlijke blindheid was geslagen, hadden alle soldaten bij de hand geleid moeten worden. Het verslag zegt echter eenvoudig dat Elisa tot hen zei: „Dit is de weg niet, en dit is de stad niet. Volgt mij.” William James zegt in zijn boek Principles of Psychology (1981, Deel 1, blz. 59): „Een hoogst interessant verschijnsel bij beschadigingen van de hersenschors is psychische blindheid. Hierbij gaat het niet zozeer om een ongevoeligheid voor optische indrukken, als wel om het onvermogen ze te begrijpen. Psychologisch laat het zich interpreteren als een verlies van associaties tussen optische gewaarwordingen en de betekenis die eraan gehecht moet worden; en elke onderbreking van de tussen de optische centra en de centra voor andere denkbeelden gelegen banen kan dit veroorzaken.” Klaarblijkelijk was dit de blindheid waarmee Jehovah het Syrische leger had geslagen en die hij wegnam toen de soldaten in Samaria aankwamen (2Kon 6:18-20). Ook de mannen van Sodom kunnen met zo’n psychische blindheid geslagen zijn, want het verslag laat zien dat zij, in plaats van ontzet te zijn over het verlies van hun gezichtsvermogen, hardnekkig bleven proberen de deur van Lots huis te vinden. — Ge 19:11.
Blindheid maakte een man ongeschikt voor de priesterdienst in Jehovah’s heiligdom (Le 21:17, 18, 21-23). Ook mocht een blind dier niet als offer aan Jehovah worden gebracht (De 15:21; Mal 1:8). Niettemin weerspiegelde Jehovah’s wet consideratie en medegevoel met de blinden. Wie een blinde een hindernis in de weg legde of hem deed dwalen, werd vervloekt (Le 19:14; De 27:18). Gods rechtvaardige dienstknecht Job zei: „Ogen werd ik voor de blinde” (Job 29:15). Jehovah zelf geeft te kennen dat hij mettertijd aan alle blindheid een einde zal maken. — Jes 35:5.
Toen Jezus Christus op aarde was, gaf hij vele blinden door een wonder het gezicht terug (Mt 11:5; 15:30, 31; 21:14; Lu 7:21, 22). In de buurt van Jericho genas Jezus de blinde Bartimeüs en zijn metgezel (Mt 20:29-34; Mr 10:46-52; Lu 18:35-43). Bij een andere gelegenheid genas hij twee blinden tegelijk (Mt 9:27-31). Verder genas hij een door een demon bezetene die niet alleen blind was maar ook niet kon spreken (Mt 12:22; vgl. Lu 11:14). Bij één gelegenheid gaf hij een man geleidelijk het gezicht terug, wellicht opdat zijn ogen, die zo lang aan het donker gewend waren, zich op het felle zonlicht konden instellen (Mr 8:22-26). Een andere man, die van zijn geboorte af blind was, ging in Jezus geloven nadat hij weer ziende was geworden (Jo 9:1, 35-38). In de beide laatste gevallen gebruikte Jezus speeksel of een mengsel van speeksel en slijk, maar deze vermeende overeenkomst met methoden in de volksgeneeskunde betekent niet dat deze genezingen geen wonderen waren. In het geval van de blindgeboren man werd hem gezegd zich in het Waterbekken van Siloam te gaan wassen voordat hij het gezicht terugkreeg (Jo 9:7). Dit was ongetwijfeld bedoeld als een beproeving op zijn geloof, net zoals Naäman zich in de rivier de Jordaan moest baden voordat hij van zijn melaatsheid werd genezen. — 2Kon 5:10-14.
Figuurlijk gebruik. Vele malen wordt het rondtasten van blinden gebruikt als illustratie van hulpeloosheid (De 28:29; Klg 4:14; Jes 59:10; Ze 1:17; Lu 6:39). De Jebusieten vertrouwden zo vast op de onneembaarheid van hun bolwerk dat zij David tartten door te zeggen dat hun eigen zwakke blinden ondanks hun krachteloosheid de vesting Sion wel tegen Israël konden verdedigen. — 2Sa 5:6, 8.
Een rechterlijke dwaling tengevolge van rechtsverdraaiing werd vergeleken met blindheid, en talrijk zijn de vermaningen in de Wet tegen steekpenningen, geschenken of vooringenomenheid, omdat een rechter daardoor verblind kan worden zodat hij niet meer onpartijdig kan rechtspreken. „Steekpenningen verblinden scherpzienden” (Ex 23:8). „Steekpenningen verblinden de ogen der wijzen” (De 16:19). Een rechter kan, ongeacht zijn eerlijkheid en grote onderscheidingsvermogen, bewust of zelfs onbewust worden beïnvloed door een geschenk van personen die bij de kwestie betrokken zijn. Gods wet schenkt wijselijk aandacht aan het verblindende effect dat niet alleen geschenken maar ook gevoelens kunnen hebben, want er staat: „Gij moogt de geringe niet partijdig bejegenen, en gij moogt de persoon van een groot man niet begunstigen” (Le 19:15). Een rechter mocht dus niet uit gevoelsoverwegingen of om bij de grote massa in het gevlij te komen, een ongunstig vonnis over een rijke vellen alleen maar omdat deze rijk was. — Ex 23:2, 3.
Geestelijke blindheid. Volgens de bijbel is het geestelijke gezichtsvermogen veel belangrijker dan het fysieke. Jezus gebruikte de genezing van de blindgeboren man om te doen uitkomen hoe laakbaar de Farizeeën waren omdat zij beweerden in geestelijk opzicht ziende te zijn, maar zich willens en wetens in hun blindheid verhardden. Zij geleken op degenen die de duisternis meer liefhadden dan het licht (Jo 9:39-41; 3:19, 20). De apostel Paulus schreef aan de gemeente in Efeze dat de ogen van hun hart verlicht moesten zijn (Ef 1:16, 18). Jezus wijst erop dat degenen die zich christenen noemen maar zich niet bewust zijn van hun geestelijke nood, blind en naakt zijn; zij onderscheiden niet dat zij in het donker rondtasten en zich in een beklagenswaardige toestand bevinden (Opb 3:17). Volgens de apostel Johannes wandelt een christen die zijn broeder haat, net zo doelloos in een blindmakende duisternis rond als iemand die blind geworden is doordat hij lange tijd in het donker heeft vertoefd (1Jo 2:11); en Petrus waarschuwt dat degene die geen christelijke vruchten voortbrengt, waarvan liefde de grootste is, ’blind is en zijn ogen sluit voor het licht’ (2Pe 1:5-9). Deze duisternis en geestelijke blindheid vinden hun oorsprong bij Satan de Duivel, die zich verandert in een engel des lichts maar in werkelijkheid „de god van dit samenstel van dingen” en de god van duisternis is, die de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat zij het goede nieuws over de Christus niet onderscheiden. — Lu 22:53; 2Kor 4:4; 11:14, 15.