BORSTSTUK
De geborduurde heilige tas die de hogepriester van Israël altijd op zijn hart droeg wanneer hij het Heilige binnenging. Het borststuk (Hebr.: choʹsjen) moest als een „gedachtenis” dienen en werd blijkbaar als „het borststuk der rechtspraak” aangeduid omdat het de Urim en de Tummim bevatte, waardoor Jehovah’s rechterlijke beslissingen werden geopenbaard. — Ex 28:15, 29, 30.
Net als de efod werd het borststuk van de kostbaarste materialen vervaardigd, van goud, blauw draad, roodpurpergeverfde wol, karmozijnen stof en getwijnd fijn linnen (Ex 28:15). Hetzelfde materiaal werd gebruikt voor de tien met cherubs geborduurde tentkleden, voor het gordijn dat het Heilige van het Allerheiligste scheidde en voor de afscherming aan de ingang van de tent. Het benodigde materiaal was door de Israëlieten vrijwillig bijgedragen en hetzij door Bezaleël en Oholiab zelf of onder hun leiding verwerkt. — Ex 26:1, 31, 36; 31:2-6; 35:21-29.
De stof voor het borststuk was klaarblijkelijk een el lang en een span van de hand breed, zodat het dubbelgevouwen een vierkant werd en een tas vormde, waarin vermoedelijk de Urim en de Tummim werden gelegd. De voorkant van het borststuk was versierd met twaalf kostbare stenen, die in gouden kassen gevat en in vier rijen van elk drie stenen gerangschikt waren. Op elke steen was de naam van een van de stammen Israëls gegraveerd (Ex 28:15-21, 28; 39:8-14; Le 8:8). De edelstenen in elke rij werden waarschijnlijk in de genoemde volgorde van rechts naar links gerangschikt (zoals het Hebreeuws wordt gelezen). Er kan niet met zekerheid worden gezegd met welke stam elk van die edelstenen overeenkwam. — Zie de afzonderlijke edelstenen onder het desbetreffende trefwoord.
Het borststuk werd als volgt stevig op de efod bevestigd: Twee gevlochten kettinkjes van zuiver goud werden aan twee gouden ringen bevestigd, die aan de beide bovenhoeken van het borststuk waren aangebracht. Deze kettinkjes werden vervolgens aan de twee gouden zettingen boven op de schouderstukken van de efod vastgemaakt. Twee andere gouden ringen waren aan de beide benedenhoeken van het borststuk aangebracht, en wel op de binnenrand, die naar de efod toe gekeerd was. Deze ringen werden met behulp van een blauw snoer aan de beide gouden ringen vastgebonden die zich onder aan de schouderstukken van de efod vlak boven de gordel bevonden. — Ex 28:22-28; 39:15-21.