Weldra glorierijke vrijheid voor de kinderen Gods
„De schepping werd aan ijdelheid onderworpen . . . op basis van hoop dat ook de schepping zelf vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben.” — ROMEINEN 8:20, 21.
1. Hoe werd Jezus’ offer op de Verzoendag afgeschaduwd?
JEHOVAH gaf zijn eniggeboren Zoon als een loskoopoffer dat de weg opende tot hemels leven voor 144.000 mensen en eeuwige aardse vooruitzichten voor de rest van de mensheid (1 Johannes 2:1, 2). Zoals in het voorgaande artikel is opgemerkt, werd Jezus’ offer voor door de geest verwekte christenen afgeschaduwd wanneer Israëls hogepriester op de jaarlijkse Verzoendag een stier als zondeoffer bracht voor zichzelf, zijn huisgezin en de stam Levi. Op dezelfde dag offerde hij een bok als zondeoffer voor alle andere Israëlieten, net zoals Christus’ offer de mensheid in het algemeen tot voordeel zal strekken. Een levende bok droeg symbolisch de collectieve zonden weg die het volk in het afgelopen jaar had begaan en verdween de wildernis in.a — Leviticus 16:7-15, 20-22, 26.
2, 3. Wat wordt met Paulus’ in Romeinen 8:20, 21 opgetekende woorden bedoeld?
2 Na de hoop uiteengezet te hebben van mensen die hemelse „zonen Gods” zouden worden, zei de apostel Paulus: „De vurige verwachting van de schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods. Want de schepping werd aan ijdelheid onderworpen, niet uit eigen wil, maar door hem die haar daaraan heeft onderworpen, op basis van hoop dat ook de schepping zelf vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben” (Romeinen 8:14, 17, 19-21). Wat betekenen deze woorden?
3 Toen onze voorvader Adam als volmaakt mens werd geschapen, was hij een „zoon [of kind] van God” (Lukas 3:38). Omdat hij zondigde, geraakte hij in de „slavernij des verderfs” en gaf hij deze toestand als erfenis aan het mensengeslacht door (Romeinen 5:12). God stond toe dat er mensen geboren werden die wegens hun overgeërfde onvolmaaktheid aan „ijdelheid” onderworpen waren, maar hij gaf hun hoop die verwezenlijkt zou worden door bemiddeling van het „zaad”, Jezus Christus (Genesis 3:15; 22:18; Galaten 3:16). Openbaring 21:1-4 wijst op de tijd waarin ’dood, rouw, geschreeuw en pijn er niet meer zullen zijn’. Aangezien deze belofte aan „de mensen” wordt gedaan, biedt ze ons de verzekering dat er onder de Koninkrijksheerschappij een nieuwe aardse mensenmaatschappij zal zijn waarvan de leden naar lichaam en geest tot volledige gezondheid hersteld zullen worden en als aardse ’kinderen van God’ eeuwig zullen leven. Tijdens Christus’ duizendjarige regering zullen gehoorzame mensen „vrijgemaakt . . . worden van de slavernij des verderfs”. Nadat zij gedurende een laatste beproeving hun loyaliteit jegens Jehovah hebben bewezen, zullen zij voor eeuwig van overgeërfde zonde en de dood bevrijd zijn (Openbaring 20:7-10). De aardbewoners zullen dan ’de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods hebben’.
Zij zeggen „Kom!”
4. Wat wil het zeggen ’het water des levens om niet te nemen’?
4 Wat een schitterende hoop is de mensheid in het vooruitzicht gesteld! Geen wonder dat door de geest verwekte christenen die zich nog op aarde bevinden, er ijverig de leiding in nemen anderen erover te vertellen! Als degenen die deel zullen uitmaken van de „bruid” van het verheerlijkte Lam, Jezus Christus, is het gezalfde overblijfsel betrokken bij de vervulling van de volgende profetische woorden: „De geest en de bruid blijven zeggen: ’Kom!’ En laat een ieder die het hoort, zeggen: ’Kom!’ En een ieder die dorst heeft, kome; een ieder die wil, neme het water des levens om niet” (Openbaring 21:2, 9; 22:1, 2, 17). Nee, de voordelen van Jezus’ loskoopoffer zijn niet tot de 144.000 gezalfden beperkt. Gods geest blijft via de op aarde overgeblevenen van de bruidklasse werken door te zeggen „Kom”. Een ieder die het hoort en naar rechtvaardigheid dorst, wordt uitgenodigd „Kom” te zeggen en zich Jehovah’s overvloedige voorziening voor redding ten nutte te maken.
5. Wier aanwezigheid in hun midden schenkt Jehovah’s Getuigen vreugde?
5 Jehovah’s Getuigen hebben geloof in Gods voorziening voor leven door bemiddeling van Jezus Christus (Handelingen 4:12). Zij zijn blij rechtgeaarde mensen in hun midden te hebben die Gods voornemens willen leren kennen en graag zijn wil doen. Hun Koninkrijkszalen staan open voor allen die in deze „tijd van het einde” willen ’komen en het water des levens om niet willen nemen’. — Daniël 12:4.
Veranderingen met het verstrijken van de tijd
6. Hoe is Gods geest gedurende verschillende tijdsperiodes ten aanzien van Jehovah’s dienstknechten werkzaam geweest?
6 God heeft een tijd waarin hij zijn voornemens ten uitvoer brengt, en dit is van invloed op zijn bemoeienissen met mensen (Prediker 3:1; Handelingen 1:7). Hoewel Gods geest op zijn dienstknechten uit voorchristelijke tijden kwam, werden zij niet als zijn geestelijke zonen verwekt. Te beginnen met Jezus was Jehovah’s tijd echter gekomen om door middel van de heilige geest opgedragen mannen en vrouwen tot een hemelse erfenis te verwekken. En wat valt er over onze tijd te zeggen? Dezelfde geest is ten aanzien van Jezus’ „andere schapen” werkzaam, maar wekt in hen geen hoop en verlangen met betrekking tot hemels leven (Johannes 10:16). Met eeuwig leven op een paradijsaarde als hun door God geschonken hoop ondersteunen zij vreugdevol het gezalfde overblijfsel in het geven van getuigenis gedurende deze overgangsperiode van de oude wereld naar Gods rechtvaardige nieuwe wereld. — 2 Petrus 3:5-13.
7. Met welk oogstwerk hielden de Bijbelonderzoekers zich bezig, maar wat wisten zij omtrent het Paradijs?
7 Met de uitstorting van de heilige geest met Pinksteren 33 G.T. begon God ’vele zonen tot heerlijkheid te brengen’, en hij stelde blijkbaar een tijd vast om het geestelijke „Israël Gods”, dat in totaal uit 144.000 leden zou bestaan, voltallig te maken (Hebreeën 2:10; Galaten 6:16; Openbaring 7:1-8). Te beginnen in 1879 is in dit tijdschrift vaak gewag gemaakt van een oogstwerk waarbij gezalfde christenen betrokken waren. Maar de Bijbelonderzoekers (nu Jehovah’s Getuigen genoemd) wisten ook dat de Schrift de hoop op eeuwig leven op een paradijsaarde in het vooruitzicht stelt. De Watch Tower van juli 1883 zei bijvoorbeeld: „Wanneer Jezus zijn koninkrijk heeft opgericht, het kwaad heeft bedwongen, enz., zal deze aarde een paradijs worden, . . . en allen die in hun graven zijn, zullen erin komen. En door gehoorzaam te worden aan de daar geldende wetten kunnen zij er eeuwig in leven.” Mettertijd nam de oogst van gezalfden af, en geleidelijk werden personen die niet de hemelse hoop hadden, bijeengebracht in Jehovah’s organisatie. Intussen heeft God zijn gezalfde dienstknechten, wedergeboren christenen, opmerkelijk inzicht geschonken. — Daniël 12:3; Filippenzen 2:15; Openbaring 14:15, 16.
8. Hoe ontwikkelde zich vroeg in de jaren ’30 een begrip omtrent de aardse hoop?
8 Vooral sinds 1931 hebben degenen die de aardse hoop bezitten, zich met de christelijke gemeente verbonden. In dat jaar schonk Jehovah het overblijfsel van door de geest verwekte christenen geestelijke verlichting, waardoor zij begrepen dat Ezechiël hoofdstuk 9 betrekking heeft op deze aardse klasse, die gekentekend wordt om in leven te blijven en Gods nieuwe wereld binnen te gaan. In 1932 werd geconcludeerd dat zulke hedendaagse met schapen te vergelijken personen werden afgeschaduwd door Jehu’s metgezel Jonadab (2 Koningen 10:15-17). In 1934 werd duidelijk gemaakt dat „Jonadabs” zich aan God dienden te „wijden” of op te dragen. In 1935 werd de „grote schare” — waarvan vroeger werd gedacht dat het een tweederangs geestelijke klasse was die uit ’metgezellen’ van de bruid van Christus in de hemel zou bestaan — geïdentificeerd als andere schapen die een aardse hoop bezitten (Openbaring 7:4-15; 21:2, 9; Psalm 45:14, 15). En vooral sinds 1935 staan gezalfden aan de spits van een speurtocht naar oprechte mensen die er vurig naar verlangen eeuwig op een paradijsaarde te leven.
9. Waarom zijn sommige christenen er na 1935 mee opgehouden tijdens het Avondmaal des Heren van de symbolen te gebruiken?
9 Na 1935 zijn sommige christenen die tijdens het Avondmaal des Heren van het brood en de wijn hadden gebruikt, daarmee opgehouden. Waarom? Omdat zij beseften dat zij een aardse en geen hemelse hoop hadden. Eén vrouw die in 1930 werd gedoopt, zei: „Hoewel men [het gebruik ervan], vooral voor ijverige volle-tijdbedienaren, gepast vond, ben ik er nooit van overtuigd geweest dat ik een hemelse hoop had. Toen, in 1935, werd ons duidelijk gemaakt dat er een grote schare bijeenvergaderd werd met de hoop eeuwig op aarde te leven. Velen van ons waren verheugd nu wij begrepen dat wij deel uitmaakten van die grote schare, en wij gebruikten niet meer van de symbolen.” Zelfs christelijke publikaties zijn inhoudelijk veranderd. Terwijl ze in vroeger jaren voornamelijk voor Jezus’ door de geest verwekte volgelingen bedoeld waren, werd er in De Wachttoren en andere lectuur van de ’getrouwe slaaf’ vanaf 1935 geestelijk voedsel verschaft dat afgestemd was op de behoeften van zowel de gezalfden als hun metgezellen die de aardse hoop hebben. — Mattheüs 24:45-47.
10. Hoe zou een ontrouwe gezalfde vervangen kunnen worden?
10 Maar als een gezalfde nu eens ontrouw wordt? Zou hij dan vervangen worden? Paulus gaf dat in feite in zijn bespreking van de symbolische olijfboom te kennen (Romeinen 11:11-32). Als een door de geest verwekte persoon vervangen moet worden, zou God de hemelse roeping waarschijnlijk geven aan iemand die een voorbeeldig geloof aan de dag heeft gelegd door gedurende vele jaren heilige dienst voor hem te verrichten. — Vergelijk Lukas 22:28, 29; 1 Petrus 1:6, 7.
Veel redenen voor dankbaarheid
11. Waarvan verzekert Jakobus 1:17 ons, ongeacht de aard van de hoop die wij bezitten?
11 Ongeacht waar wij Jehovah in getrouwheid dienen, hij zal onze behoeften bevredigen en onze oprechte verlangens vervullen (Psalm 145:16; Lukas 1:67-74). Of wij nu een echte hemelse hoop hebben of het vooruitzicht hebben op aarde te leven, wij hebben vele deugdelijke redenen om God dankbaar te zijn. Hij doet altijd dingen die in het beste belang zijn van degenen die hem liefhebben. De discipel Jakobus zei dat „elke goede gave en elk volmaakt geschenk . . . van boven [komt], want het daalt neer van de Vader der hemelse lichten”, Jehovah God (Jakobus 1:17). Laten wij onze aandacht eens op enkele van deze gaven en zegeningen richten.
12. Waarom kunnen wij zeggen dat Jehovah elk van zijn getrouwe dienstknechten een schitterende hoop heeft gegeven?
12 Jehovah heeft elk van zijn getrouwe dienstknechten een schitterende hoop gegeven. Hij heeft sommigen tot hemels leven geroepen. Aan zijn voorchristelijke getuigen gaf Jehovah de prachtige hoop van een opstanding tot eeuwig leven op aarde. Abraham bijvoorbeeld had geloof in de opstanding en verwachtte „de stad die werkelijke fundamenten heeft” — het hemelse koninkrijk waaronder hij tot leven op aarde zal worden opgewekt (Hebreeën 11:10, 17-19). Opnieuw verleent God in deze tijd van het einde miljoenen de hoop op eeuwig leven op een paradijsaarde (Lukas 23:43; Johannes 17:3). Iedereen aan wie Jehovah zo’n grootse hoop heeft gegeven, moet daar toch beslist intens dankbaar voor zijn.
13. Hoe is Gods heilige geest ten aanzien van zijn volk werkzaam geweest?
13 Jehovah schenkt zijn heilige geest als een gave aan zijn volk. Christenen aan wie een hemelse hoop gegeven is, zijn met heilige geest gezalfd (1 Johannes 2:20; 5:1-4, 18). Nochtans genieten Gods dienstknechten die aardse vooruitzichten hebben, de hulp en leiding van de geest. Tot hen behoorde Mozes, die Jehovah’s geest bezat, evenals de zeventig mannen die aangesteld waren om hem bij te staan (Numeri 11:24, 25). Onder invloed van heilige geest diende Bezaleël als een uitgelezen vakman in verband met Israëls tabernakel (Exodus 31:1-11). Gods geest kwam op Gideon, Jefta, Simson, David, Elia, Elisa en anderen. Hoewel deze personen uit de oudheid nooit tot hemelse heerlijkheid gebracht zullen worden, werden zij door heilige geest geleid en geholpen, net zoals Jezus’ andere schapen in deze tijd. Het bezitten van Gods geest betekent dus niet dat wij noodzakelijkerwijs de hemelse roeping hebben. Maar Jehovah’s geest voorziet in leiding, helpt ons te prediken en ons van andere door God geschonken toewijzingen te kwijten, geeft ons kracht die datgene wat normaal is te boven gaat en brengt in ons de vrucht ervan — liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing — voort (Johannes 16:13; Handelingen 1:8; 2 Korinthiërs 4:7-10; Galaten 5:22, 23). Dienen wij niet dankbaar te zijn voor deze goedgunstige gave van God?
14. Hoe trekken wij voordeel van Gods gaven van kennis en wijsheid?
14 Kennis en wijsheid zijn gaven van God waarvoor wij dankbaar dienen te zijn, of wij nu een hemelse of een aardse hoop hebben. Nauwkeurige kennis van Jehovah helpt ons om ons „van de belangrijker dingen [te] vergewissen” en te „wandelen op een wijze die Jehovah waardig is, ten einde hem volledig te behagen” (Filippenzen 1:9-11; Kolossenzen 1:9, 10). Goddelijke wijsheid dient tot bescherming en als een gids in het leven (Spreuken 4:5-7; Prediker 7:12). Ware kennis en wijsheid zijn gebaseerd op Gods Woord, en de weinige overgebleven gezalfden worden bijzonder aangetrokken tot wat erin gezegd wordt over hun hemelse hoop. Maar liefde voor Gods Woord en een goed begrip ervan vormen niet Gods manier om kenbaar te maken dat wij tot hemels leven geroepen zijn. Mannen zoals Mozes en Daniël schreven zelfs gedeelten van de bijbel, maar zij zullen tot leven op aarde worden opgewekt. Of wij nu een hemelse of een aardse hoop hebben, wij allen ontvangen geestelijk voedsel via de door Jehovah goedgekeurde „getrouwe en beleidvolle slaaf” (Mattheüs 24:45-47). Hoe dankbaar zijn wij allen voor de aldus verworven kennis!
15. Wat is een van Gods grootste gaven, en hoe beziet u die?
15 Een van Gods grootste gaven is de liefdevolle voorziening van Jezus’ loskoopoffer, dat ons tot voordeel strekt of wij nu een hemels vooruitzicht of een aardse hoop hebben. God heeft de mensenwereld „zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Johannes 3:16). En Jezus’ liefde bewoog hem ertoe „zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Mattheüs 20:28). Zoals de apostel Johannes uiteenzette, is Jezus Christus „een zoenoffer voor onze zonden [die van de gezalfden], echter niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld” (1 Johannes 2:1, 2). Derhalve dienen wij allen intens dankbaar te zijn voor deze liefdevolle voorziening voor redding tot eeuwig leven.b
Zult u aanwezig zijn?
16. Welke opmerkelijke gebeurtenis zal op 11 april 1998 na zonsondergang worden herdacht, en wie dienen aanwezig te zijn?
16 Dankbaarheid voor de door God via zijn Zoon verschafte losprijs dient ons ertoe te bewegen aanwezig te zijn in Koninkrijkszalen of op andere plaatsen waar Jehovah’s Getuigen op 11 april 1998 na zonsondergang zullen bijeenkomen om de dood van Christus te gedenken. Toen Jezus deze viering op de laatste avond van zijn aardse leven met zijn getrouwe apostelen instelde, zei hij: „Blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen” (Lukas 22:19, 20; Mattheüs 26:26-30). De weinige overgebleven gezalfden zullen van het ongezuurde brood gebruiken, dat zinnebeeldig Jezus’ zondeloze menselijke lichaam voorstelt, alsook van de onversterkte rode wijn, een symbool van zijn bloed, dat hij als offer heeft vergoten. Alleen door de geest verwekte christenen dienen ervan te gebruiken, omdat alleen zij in het nieuwe verbond en in het Koninkrijksverbond zijn opgenomen en het onmiskenbare getuigenis van Gods heilige geest hebben dat zij een hemelse hoop bezitten. Miljoenen anderen zullen aanwezig zijn als respectvolle toeschouwers, die dankbaar zijn voor de door God en Christus getoonde liefde in verband met Jezus’ offer, waardoor eeuwig leven mogelijk wordt. — Romeinen 6:23.
17. Wat dienen wij met betrekking tot de zalving met de geest te bedenken?
17 Vroegere religieuze opvattingen, krachtige emoties als gevolg van de dood van een geliefde, moeilijkheden waarmee het leven op aarde nu gepaard gaat of het gevoel dat men een of andere speciale zegen van Jehovah heeft ontvangen, zouden sommigen ertoe kunnen brengen ten onrechte te menen dat zij een hemelse roeping hebben. Maar wij allen dienen te bedenken dat de Schrift ons niet gebiedt van de Gedachtenissymbolen te gebruiken om onze dankbaarheid voor Christus’ loskoopoffer te tonen. Bovendien is het zo dat de zalving met de geest „niet af[hangt] van degene die wenst, noch van degene die hardloopt, maar van God”, Degene die Jezus als een geestelijke Zoon verwekte en die slechts 144.000 andere zonen tot heerlijkheid brengt. — Romeinen 9:16; Jesaja 64:8.
18. Welke zegeningen liggen voor de meesten van degenen die Jehovah thans dienen, in het verschiet?
18 Eeuwig leven op een paradijsaarde is de door God geschonken hoop van de overgrote meerderheid van de mensen die Jehovah in deze laatste dagen dienen (2 Timotheüs 3:1-5). Weldra zullen zij zich in dit schitterende paradijs verheugen. Vorsten zullen dan onder een hemelse regering de aardse aangelegenheden besturen (Psalm 45:16). Er zullen vredige toestanden heersen daar de aardbewoners zich naar Gods wetten schikken en meer over de wegen van Jehovah te weten komen (Jesaja 9:6, 7; Openbaring 20:12). Er zal volop werk te doen zijn om huizen te bouwen en de aarde te onderwerpen (Jesaja 65:17-25). En denk eens aan de gelukkige familieherenigingen wanneer de doden tot leven terugkeren! (Johannes 5:28, 29) Na een laatste beproeving zal alle goddeloosheid verdwenen zijn (Openbaring 20:7-10). Daarna zal de aarde voor eeuwig gevuld zijn met volmaakte mensen die ’vrijgemaakt zijn van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods hebben’.
[Voetnoten]
Wat zou u antwoorden?
◻ Wat wil het zeggen ’het water des levens om niet te nemen’?
◻ Welke redenen hebben wij om God dankbaar te zijn, of wij nu een hemelse of een aardse hoop hebben?
◻ Welke jaarlijkse viering dienen wij allen bij te wonen?
◻ Wat houdt de toekomst voor het merendeel van Jehovah’s volk in?
[Illustratie op blz. 18]
Miljoenen ’nemen reeds het water des levens om niet’. Bent u een van hen?