„Betoont u dankbaar”
„Laat . . . de vrede van de Christus in uw hart heersen . . . En betoont u dankbaar.” — KOLOSSENZEN 3:15.
1. Welk contrast nemen we waar tussen de christelijke gemeente en de wereld onder Satans bestuur?
IN DE 94.600 gemeenten van Jehovah’s Getuigen over de hele wereld treffen we een dankbare geest aan. Elke vergadering begint en eindigt met een gebed waarin ook uitingen van dank aan Jehovah zijn opgenomen. We horen vaak de woorden „dank je wel”, „graag gedaan” of soortgelijke uitdrukkingen uit de mond van jonge en oude, nieuwe en ervaren Getuigen als ze gezamenlijk hun aanbidding beoefenen en van elkaars omgang genieten (Psalm 133:1). Wat een contrast met de zelfzucht die heerst onder velen ’die Jehovah niet kennen en die het goede nieuws niet gehoorzamen’! (2 Thessalonicenzen 1:8) We leven in een ondankbare wereld. En dit is geen wonder als we bedenken wie de god van deze wereld is — Satan de Duivel, de belangrijkste promotor van egoïsme, van wiens trots en opstandige geest de mensenmaatschappij doortrokken is! — Johannes 8:44; 2 Korinthiërs 4:4; 1 Johannes 5:19.
2. Op welke waarschuwing moeten we acht slaan, en aan welke vragen zullen we aandacht schenken?
2 Omdat we door Satans wereld omgeven zijn, moeten we ervoor oppassen dat we niet met de mentaliteit van die wereld besmet worden. In de eerste eeuw bracht de apostel Paulus de christenen in Efeze het volgende onder de aandacht: „Gij [hebt] eens . . . gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld, overeenkomstig de heerser van de autoriteit der lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid. Ja, onder hen hebben wij allen ons eens overeenkomstig de begeerten van ons vlees gedragen, doordat wij de dingen deden die het vlees en de gedachten wilden, en wij waren van nature kinderen der gramschap, evenals de overigen” (Efeziërs 2:2, 3). Dit geldt ook voor velen in deze tijd. Hoe kunnen we dan een dankbare geest behouden? In welke hulp voorziet Jehovah? Hoe kunnen we in de praktijk tonen dat we echt dankbaar zijn?
Redenen om dankbaar te zijn
3. Waarvoor zijn we Jehovah dankbaar?
3 We zijn Jehovah God, onze Schepper en Levengever, dank verschuldigd, vooral als we stilstaan bij enkele van de overvloedige gaven waarmee hij ons overladen heeft (Jakobus 1:17). Dagelijks bedanken we Jehovah dat we leven (Psalm 36:9). Om ons heen zien we volop bewijzen van Jehovah’s scheppingswerk, zoals de zon, de maan en de sterren. De overvloedige voorraad aan levenonderhoudende mineralen van onze planeet, het uitgebalanceerde mengsel van gassen die van vitaal belang zijn en de gecompliceerde kringlopen in de natuur getuigen er allemaal van hoeveel we onze liefdevolle hemelse Vader verschuldigd zijn. „Vele dingen hebt gijzelf gedaan, o Jehovah, mijn God,” zong koning David, „ja, uw wonderwerken en uw gedachten jegens ons; niemand is met u te vergelijken. Zou ik geneigd zijn erover te vertellen en te spreken, ze zijn te talrijk geworden om ze te kunnen verhalen.” — Psalm 40:5.
4. Waarom dienen we Jehovah voor de fijne omgang in onze gemeenten te bedanken?
4 Hoewel Jehovah’s dienstknechten bij lange na niet in een letterlijk paradijs leven, verheugen ze zich in deze tijd wel in een geestelijk paradijs. In onze Koninkrijkszalen en op onze grote vergaderingen ondervinden we de vruchten die Gods geest in onze medegelovigen voortbrengt. Sommige Getuigen halen in hun prediking tot mensen met weinig of geen religieuze achtergrond zelfs Paulus’ woorden in zijn brief aan de Galaten aan. Eerst vestigen ze de aandacht op „de werken van het vlees” en vragen hun toehoorders wat hun waarneming is (Galaten 5:19-23). De meesten zijn het er direct mee eens dat de mensenmaatschappij in deze tijd door die werken gekenmerkt wordt. Wanneer hun de beschrijving van de vruchten van Gods geest wordt getoond en nadat ze zijn uitgenodigd om naar de plaatselijke Koninkrijkszaal te komen en zelf de bewijzen hiervan te zien, erkennen velen al snel: „God is werkelijk in uw midden” (1 Korinthiërs 14:25). En dit beperkt zich niet tot de plaatselijke Koninkrijkszaal. Waar we ook naar toe reizen, overal treffen we onder de meer dan zes miljoen Getuigen van Jehovah dezelfde gelukkige, vreugdevolle geest aan. Deze opbouwende omgang is echt een reden om Jehovah, degene die dit door zijn geest mogelijk maakt, te bedanken. — Zefanja 3:9; Efeziërs 3:20, 21.
5, 6. Hoe kunnen we ons dankbaar betonen voor Gods grootste gave, de losprijs?
5 De grootste gave, het meest volmaakte geschenk dat Jehovah heeft gegeven, is zijn Zoon Jezus Christus, door bemiddeling van wie het loskoopoffer is verschaft. „Als God ons zó heeft liefgehad,” schreef de apostel Johannes, „zijn ook wij verplicht elkaar lief te hebben” (1 Johannes 4:11). Ja, we betonen ons niet alleen dankbaar voor de losprijs door van liefde en dankbaarheid jegens Jehovah blijk te geven maar ook door een leven te leiden waaruit liefde voor anderen blijkt. — Mattheüs 22:37-39.
6 We kunnen meer over het tonen van dankbaarheid leren door stil te staan bij de manier waarop Jehovah met het oude Israël handelde. Door middel van de Wet, die hij via Mozes aan de natie Israël gaf, leerde Jehovah het volk veel lessen. Door ’het raamwerk der kennis en der waarheid in de Wet’ kunnen we veel leren dat ons zal helpen Paulus’ raad op te volgen: „Betoont u dankbaar.” — Romeinen 2:20; Kolossenzen 3:15.
Drie lessen uit de Mozaïsche wet
7. Hoe stelde de tiendenregeling de Israëlieten in de gelegenheid Jehovah hun dankbaarheid te tonen?
7 In de Mozaïsche wet voorzag Jehovah in drie manieren waarop de Israëlieten hun oprechte waardering voor zijn goedheid konden tonen. Ten eerste was er de tiendenregeling. Een tiende van de opbrengst van het land, samen met een „tiende deel van het rund- en kleinvee”, moest „iets heiligs voor Jehovah” worden (Leviticus 27:30-32). Wanneer de Israëlieten gehoorzaamden, zegende Jehovah hen overvloedig. „’Brengt al de tienden in de voorraadschuur, opdat er voedsel in mijn huis mag komen; en stelt mij alstublieft daarin op de proef’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’of ik voor ulieden niet de sluizen van de hemel zal openen en werkelijk een zegen over u zal uitgieten totdat er geen gebrek meer is.’” — Maleachi 3:10.
8. Waarin verschilden de vrijwillige gaven van de tienden?
8 Ten tweede, naast het vereiste tienden te betalen, trof Jehovah regelingen dat de Israëlieten vrijwillige bijdragen konden geven. Hij gaf Mozes instructies om tegen de Israëlieten te zeggen: „Wanneer gij in het land komt waarheen ik u breng, dan moet het geschieden dat gij, wanneer gij iets van het brood van het land eet, een bijdrage aan Jehovah dient te schenken.” Enkele van de eerstelingen van hun „grofgemalen meel, als ringvormige koeken”, moesten als „een bijdrage aan Jehovah” aangeboden worden, in al hun geslachten. Merk op dat er geen specifieke hoeveelheid eerstelingen werd gevraagd (Numeri 15:18-21). Maar wanneer de Israëlieten als uiting van dank een bijdrage schonken, waren ze verzekerd van een zegen van Jehovah. Een soortgelijke regeling zien we in verband met de tempel in Ezechiëls visioen. We lezen: „De eerste van alle eerste rijpe vruchten van alles en elke bijdrage van alles uit al uw bijdragen — de priesters zal het gaan toebehoren; en de eerstelingen van uw diverse soorten grofgemalen meel dient gij aan de priester te geven, ten einde een zegen op uw huis te doen rusten.” — Ezechiël 44:30.
9. Wat onderwees Jehovah door de voorziening van nalezingen?
9 Ten derde trof Jehovah regelingen voor nalezingen. „Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt,” gebood God, „moogt gij de rand van uw veld niet geheel afoogsten, en de nalezing van uw oogst moogt gij niet bijeenrapen. Ook moogt gij de restanten van uw wijngaard niet inzamelen, en gij moogt de verstrooide druiven van uw wijngaard niet bijeenrapen. Voor de ellendige en de inwonende vreemdeling dient gij ze over te laten. Ik ben Jehovah, uw God” (Leviticus 19:9, 10). Opnieuw werd er geen specifieke hoeveelheid gevraagd. Elke Israëliet kon zelf beslissen hoeveel hij voor de behoeftigen zou achterlaten. De wijze koning Salomo zei terecht: „Hij die gunst betoont aan de geringe, leent aan Jehovah, en zijn bejegening zal Hij hem vergelden” (Spreuken 19:17). Op die manier leerde Jehovah de Israëlieten medegevoel en consideratie met misdeelden te hebben.
10. Wat waren de consequenties voor de Israëlieten als ze zich niet dankbaar betoonden?
10 Jehovah zegende de Israëlieten wanneer ze gehoorzaam de tienden binnenbrachten, vrijwillige bijdragen gaven en voorzieningen troffen voor de armen. Maar wanneer het volk Israël zich niet dankbaar betoonde, verloren ze Jehovah’s gunst. Dit leidde tot rampspoed en uiteindelijk tot ballingschap (2 Kronieken 36:17-21). Wat kunnen wij hiervan leren?
Onze uitingen van dankbaarheid
11. Wat is de voornaamste manier waarop we Jehovah onze dankbaarheid kunnen tonen?
11 De voornaamste manier waarop we Jehovah kunnen loven en onze dankbaarheid kunnen uiten, houdt eveneens het brengen van „offers” in. Zeker, als christenen staan we niet onder de Mozaïsche wet, dus we zijn niet verplicht dieren of gewassen te offeren (Kolossenzen 2:14). Toch gaf de apostel Paulus de Hebreeuwse christenen de aansporing: „Laten wij . . . God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken” (Hebreeën 13:15). Door onze bekwaamheden en middelen te gebruiken om Jehovah een slachtoffer van lof te brengen, hetzij in de openbare bediening of „onder de bijeengekomen menigten” van medechristenen, kunnen we onze liefdevolle hemelse Vader, Jehovah God, oprecht bedanken (Psalm 26:12). Wat kunnen we hierbij leren van de manieren waarop de Israëlieten hun dankbaarheid jegens Jehovah moesten uiten?
12. Wat kunnen we van de tiendenregeling leren wat onze verantwoordelijkheid als christenen betreft?
12 Allereerst was de tiendenregeling, zoals we hebben gezien, geen kwestie van vrije keuze; elke Israëliet had in dit opzicht een verplichting. Wij als christenen hebben de verantwoordelijkheid aan de bediening deel te nemen en de vergaderingen te bezoeken. Deze activiteiten zijn geen kwestie van vrije keuze. In zijn grote profetie over de tijd van het einde zei Jezus uitdrukkelijk: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Mattheüs 24:14; 28:19, 20). Over de vergaderingen schreef de apostel Paulus onder inspiratie: „Laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen” (Hebreeën 10:24, 25). We tonen Jehovah onze dankbaarheid wanneer we ons vreugdevol kwijten van onze verantwoordelijkheid om te prediken en te onderwijzen en ook geregeld met onze broeders en zusters op de gemeentevergaderingen samen te komen, en we bezien dit als een voorrecht en een eer.
13. Wat leren we van de regelingen voor vrijwillige bijdragen en nalezingen?
13 Bovendien kunnen we er baat bij hebben stil te staan bij de andere twee voorzieningen waardoor de Israëlieten hun waardering konden tonen — vrijwillige bijdragen en nalezingen. In tegenstelling tot het betalen van de tienden, wat een vereiste was met een duidelijk omschreven verplichting, werd er bij de regelingen voor vrijwillige bijdragen en nalezingen geen vaste hoeveelheid gevraagd. Een dienstknecht van Jehovah kon zich hierbij veeleer tot handelen laten bewegen door de mate van waardering in zijn hart. Gaan wij op een vergelijkbare manier van ganser harte en met een bereidwillige geest in de velddienst en naar de vergaderingen, ook al beseffen we dat dit fundamentele verantwoordelijkheden van elke dienstknecht van Jehovah zijn? Zien we ze als een gelegenheid om onze oprechte waardering te uiten voor alles wat Jehovah voor ons heeft gedaan? Nemen we, naargelang van onze omstandigheden, volop deel aan deze activiteiten? Of bezien we het allemaal als een verplichting waaraan we moeten voldoen? Dit zijn natuurlijk vragen die we persoonlijk moeten beantwoorden. De apostel Paulus zei het zo: „Laat een ieder zich ervan vergewissen wat zijn eigen werk is, en dan zal hij alleen met betrekking tot zichzelf, en niet in vergelijking met de andere persoon, reden tot opgetogenheid hebben.” — Galaten 6:4.
14. Wat verwacht Jehovah van ons in onze dienst voor hem?
14 Jehovah God kent onze omstandigheden heel goed. Hij is zich bewust van onze beperkingen. Hij waardeert de offers, groot of klein, die zijn dienstknechten bereidwillig brengen. Hij verwacht niet dat we allemaal dezelfde hoeveelheid geven, en dat mogen wij ook niet verwachten. In verband met materiële gaven zei de apostel Paulus tegen de christenen in Korinthe: „Indien de bereidheid er eerst is, dan is ze vooral aanvaardbaar naar hetgeen men heeft, niet naar hetgeen men niet heeft” (2 Korinthiërs 8:12). Dit beginsel is evenzeer van toepassing op onze dienst voor God. Wat onze dienst aanvaardbaar maakt voor Jehovah, is niet hoeveel we doen maar hoe we het doen — vreugdevol en van ganser harte. — Psalm 100:1-5; Kolossenzen 3:23.
Ontwikkel en behoud de pioniersgeest
15, 16. (a) Welk verband bestaat er tussen de pioniersdienst en dankbaarheid? (b) Hoe kunnen degenen die niet in staat zijn te pionieren een pioniersgeest aan de dag leggen?
15 Een lonende manier om Jehovah onze dankbaarheid te tonen, is de volletijddienst op ons te nemen. Uit liefde voor Jehovah en uit dankbaarheid voor zijn onverdiende goedheid hebben veel opgedragen dienstknechten grote veranderingen in hun leven aangebracht om meer tijd voor Jehovah’s dienst te hebben. Sommigen kunnen als gewone pionier dienen, wat betekent dat ze elke maand gemiddeld zeventig uur besteden aan het prediken van het goede nieuws en het onderwijzen van de waarheid. Anderen, die misschien door allerlei omstandigheden beperkt worden, regelen het zo dat ze van tijd tot tijd vijftig uur per maand als hulppionier kunnen prediken.
16 Maar hoe staat het met de vele dienstknechten van Jehovah die niet als gewone of hulppionier kunnen dienen? Zij kunnen dankbaarheid tonen door een pioniersgeest aan te kweken en te behouden. Hoe? Door degenen die wel kunnen pionieren aan te moedigen, door in hun kinderen de wens te doen groeien om naar een carrière in de volletijddienst te streven en door naargelang van hun omstandigheden ijverig aan de prediking deel te nemen. Wat we in onze bediening geven, hangt er voor een groot deel van af hoeveel waardering we hebben voor wat Jehovah voor ons heeft gedaan, doet en nog zal doen.
Dankbaarheid tonen met onze „waardevolle dingen”
17, 18. (a) Hoe kunnen we met onze „waardevolle dingen” dankbaarheid tonen? (b) Hoe beoordeelde Jezus de bijdrage van de weduwe, en waarom?
17 „Eer Jehovah met uw waardevolle dingen”, zegt Spreuken 3:9, „en met de eerstelingen van heel uw opbrengst.” Dienstknechten van Jehovah hoeven geen tienden meer te betalen. Paulus schreef veeleer aan de gemeente in Korinthe: „Laat een ieder doen zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief” (2 Korinthiërs 9:7). Door vrijwillige bijdragen ter ondersteuning van de wereldwijde Koninkrijksprediking te geven, tonen ook wij onze dankbaarheid. Oprechte waardering zet ons ertoe aan dit geregeld te doen, misschien door net als de eerste christenen elke week iets opzij te leggen. — 1 Korinthiërs 16:1, 2.
18 Niet de hoeveelheid die we geven weerspiegelt onze dankbaarheid jegens Jehovah. Het is veeleer de instelling waarmee we geven. Jezus merkte dit op toen hij mensen gadesloeg die in de tempel hun gaven in de schatkisten wierpen. Toen Jezus een behoeftige weduwe er „twee kleine geldstukken van zeer weinig waarde” in zag werpen, zei hij: „Ik zeg u naar waarheid: Deze weduwe heeft, ofschoon zij arm is, er meer in geworpen dan zij allen. Want al dezen hebben er van wat zij over hadden, gaven in geworpen, maar deze vrouw heeft er van haar gebrek alles wat zij voor haar levensonderhoud bezat, in geworpen.” — Lukas 21:1-4.
19. Waarom is het goed om nog eens na te gaan hoe wij onze dankbaarheid tonen?
19 Het zou goed zijn als dit overzicht van de manieren waarop we ons dankbaar kunnen betonen, ons aanspoort om nog eens na te gaan hoe wij onze dankbaarheid tonen. Kunnen we ons slachtoffer van lof voor Jehovah en ook onze materiële ondersteuning van het wereldomvattende werk misschien uitbreiden? In de mate waarin we dat doen, kunnen we ervan verzekerd zijn dat het onze edelmoedige, liefdevolle Vader, Jehovah, veel vreugde zal geven dat we ons dankbaar betonen.
Kunnen we ons dit herinneren?
• Om welke redenen dienen we Jehovah dankbaar te zijn?
• Wat leren we van de tiendenregeling, de vrijwillige bijdragen en de nalezingen?
• Hoe kweken we de pioniersgeest aan?
• Hoe kunnen we onze „waardevolle dingen” gebruiken om Jehovah te bedanken?
[Illustraties op blz. 15]
„Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven”
[Illustraties op blz. 16]
Welke drie lessen uit de Wet zien we hier?
[Illustraties op blz. 18]
Welke offers kunnen wij brengen?