De zienswijze van de Bijbel
Wat betekent het om iemand de andere wang toe te keren?
JEZUS CHRISTUS zei in zijn bekende Bergrede: „Biedt geen weerstand aan degene die goddeloos is; maar slaat iemand u op uw rechterwang, keer hem dan ook de andere toe” (Mattheüs 5:39).
Wat bedoelde hij daarmee? Spoorde hij christenen aan om passieve slachtoffers te worden? Wordt er van christenen verwacht dat ze in stilte lijden en elke vorm van rechtsbescherming afwijzen?
Wat Jezus bedoelde
Om Jezus’ woorden te begrijpen, moeten we niet alleen naar de context van zijn opmerking kijken maar ook naar zijn publiek. Jezus leidde de bovenstaande raad in met iets wat zijn toehoorders al uit de Schriften kenden: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Oog om oog en tand om tand’” (Mattheüs 5:38).
De gedeelten waar Jezus naar verwijst, zijn te vinden in Exodus 21:24 en Leviticus 24:20. Het is opmerkelijk dat de straf die in deze verzen wordt genoemd — „oog voor oog” — volgens Gods Wet pas mocht worden toegediend als een overtreder had terechtgestaan voor de priesters en rechters die de omstandigheden en de mate van opzet van de overtreding hadden afgewogen (Deuteronomium 19:15-21).
Na verloop van tijd gaven de Joden hun eigen toepassing aan deze wet. Adam Clarke, een Bijbelcommentator uit de negentiende eeuw, zei hierover: „Het schijnt dat de Joden deze wet [oog voor oog, tand voor tand] waren gaan gebruiken om persoonlijke rancunes en alle overtredingen die uit wraakzucht werden begaan, goed te praten. Vaak ging de wraak alle perken te buiten en was de vergelding erger dan het kwaad dat was aangedaan.” Maar zulke persoonlijke vetes werden in de Schriften niet gerechtvaardigd.
Jezus’ onderwijs in zijn Bergrede over het ’toekeren van de andere wang’ weerspiegelt de ware geest van Gods Wet voor Israël. Jezus bedoelde niet dat volgelingen die op de ene kant van hun gezicht worden geslagen, wankelend moeten opstaan en dan de andere kant van hun gezicht als doelwit moeten aanbieden. In Bijbelse tijden was een klap, net als nu, meestal niet bedoeld om lichamelijk letsel toe te brengen maar om iemand te beledigen en een reactie of een confrontatie uit te lokken.
Kennelijk bedoelde Jezus dat als iemand met een letterlijke klap of met bijtend sarcasme een confrontatie probeerde uit te lokken, de ander dan geen wraak moest nemen. In plaats daarvan moest hij proberen te vermijden dat er een vicieuze cirkel ontstond waarbij kwaad met kwaad werd vergolden (Romeinen 12:17).
Jezus’ woorden stemmen overeen met die van koning Salomo: „Zeg niet: ’Net als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen. Ik zal ieder vergelden naar de wijze waarop hij te werk gaat’” (Spreuken 24:29). Een volgeling van Jezus zou iemand de andere wang toekeren in de zin dat hij niet zou toelaten dat een ander hem als het ware tot een „krachtmeting” zou dwingen (Galaten 5:26, vtn.).
Hoe staat het met zelfverdediging?
Dat een christen iemand de andere wang toekeert, betekent niet dat hij zich niet mag verdedigen tegen een gewelddadige aanval. Dat zei Jezus ook niet. Hij zei wel dat we nooit in de aanval moeten gaan en dat we ons niet moeten laten provoceren om wraak te nemen. Hoewel het verstandig is waar mogelijk een gevecht uit de weg te gaan, is het niet verkeerd actie te ondernemen om onszelf te beschermen en om hulp te zoeken bij de politie als we het slachtoffer van een misdrijf worden.
Jezus’ eerste volgelingen pasten ditzelfde principe toe wanneer ze hun wettelijke rechten verdedigden. De apostel Paulus maakte bijvoorbeeld gebruik van het rechtssysteem in zijn tijd. Hij deed dat ter bescherming van zijn recht om de predikingsopdracht uit te voeren die Jezus zijn volgelingen had gegeven (Mattheüs 28:19, 20). Tijdens een predikingstocht in de stad Filippi werden Paulus en een medezendeling, Silas, door burgerlijke autoriteiten gearresteerd en beschuldigd van het overtreden van de wet.
De twee mannen werden vervolgens in het openbaar gegeseld en zonder enige vorm van proces gevangengezet. Zodra Paulus de kans kreeg, beriep hij zich op zijn rechten als Romeins staatsburger. Toen de autoriteiten dat hoorden, werden ze bang voor de consequenties en smeekten ze Paulus en Silas om zonder ophef te vertrekken. Paulus schiep dus een precedent door ’het goede nieuws te verdedigen en wettelijk te bevestigen’ (Handelingen 16:19-24, 35-40; Filippenzen 1:7).
Net als Paulus hebben Jehovah’s Getuigen regelmatig rechtszaken moeten voeren om hun christelijke activiteiten te verdedigen. Dat is zelfs het geval geweest in landen die normaal gesproken prat gaan op de religieuze vrijheden die hun burgers genieten. Ook als het om een misdrijf of om persoonlijke veiligheid gaat, wordt van Getuigen van Jehovah niet verwacht dat ze iemand de andere wang toekeren en de mishandeling zomaar accepteren. Ze ondernemen juridische stappen om zich te verdedigen.
Als christenen ondernemen de Getuigen dus terecht stappen om bepaalde wettelijke rechten te bevestigen, hoewel ze weten dat zulke maatregelen vaak maar een beperkt resultaat opleveren. Net als Jezus laten ze dat soort dingen daarom aan Jehovah over, in het vertrouwen dat Hij met volledige kennis van de feiten zal optreden en dat de uiteindelijke vergelding van Hem volmaakte rechtvaardigheid zal weerspiegelen (Mattheüs 26:51-53; Judas 9). Ware christenen beseffen dat de wraak aan Jehovah is (Romeinen 12:17-19).
WAT DENKT U?
● Welke daden moeten christenen vermijden? — Romeinen 12:17.
● Is het volgens de Bijbel verboden om zich wettelijk te verdedigen? — Filippenzen 1:7.
● Welk vertrouwen had Jezus in zijn Vader? — Mattheüs 26:51-53.