-
De doop, een daad van geloofDe Wachttoren 1966 | 1 november
-
-
24 Het punt waar het om gaat is, dat wanneer wij God dienen, wij alleen doen wat wij moeten doen. Het is juist. Jehovah God weet wat goed is voor de mens. Wij bevinden ons in de juiste positie wanneer wij Hem dienen. Grote menigten mensen in Noachs tijd volgden de tegenovergestelde handelwijze en kwamen rampzalig om. Het Israël uit de oudheid ging de verkeerde weg op, en dat bracht hun alleen maar moeilijkheden. De mensheid en dat wat hier op aarde gebeurt, laten Jehovah God niet onverschillig. Israël dacht dit: „Want zij denken: de HERE ziet ons niet; de HERE heeft het land verlaten” (Ezech. 8:12). „De HERE doet geen goed en Hij doet geen kwaad” (Zef. 1:12). Maar mensen die er zo over denken, hebben het bij het verkeerde eind. Jehovah is zich van alle geweldpleging, goddeloosheid en kwaad bewust, alsook van de onverschilligheid tegenover Zijn naam en de smaad die erop geworpen wordt, en hij zal tegen alle boosdoeners handelend optreden. — Openb. 11:17, 18.
25. Wat wil God dat wij doen om ons geloof te bewijzen?
25 Jehovah heeft de mens niet geschapen om mensen of de aarde zelf gewelddadig te vernietigen. Bovenal wordt de mens geacht twee grote geboden te onderhouden: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.’ Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ Aan deze twee geboden hangt de gehele Wet en de Profeten” (Matth. 22:37-40). Jehovah’s weg is de weg der liefde. „Zijt niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want hij die zijn medemens liefheeft, heeft de wet vervuld. Want het wetsreglement: ’Gij moogt geen overspel plegen, Gij moogt niet moorden, Gij moogt niet stelen, Gij moogt niet begeren’, en welk ander gebod er ook is, wordt samengevat in dit woord, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ De liefde berokkent de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling van de wet” (Rom. 13:8-10). Het uiting geven aan liefde voor God en naaste is een positieve daad. Mocht iemand onverschillig of nonchalant worden door in gebreke te blijven er van ganser harte in te volharden, dan moet hij verwachten verworpen te worden als ongeschikt om God te dienen (Openb. 3:16). Terwijl wij het tweede van de grote geboden houden door liefde voor onze broeders, onze naasten, ten toon te spreiden, moeten wij altijd in gedachten houden wat op de eerste plaats komt, en dat is, onze Schepper, Jehovah God, te blijven liefhebben. Dat is het bewijs van ons geloof, dat het echt en voor God aanvaardbaar is.
26. Welke verplichting rust er op de mens?
26 Indien wij overwegen ons op te dragen en ons te laten dopen, hebben wij nu een prachtige gelegenheid om onze positie aan een onderzoek te onderwerpen en stappen te doen die ons in harmonie met Jehovah God zullen brengen. Of indien wij ons reeds hebben opgedragen, is het een goede gelegenheid om na te gaan of wij in overeenstemming met onze verplichtingen leven en voortgaan tot christelijke rijpheid. Ja, na een beschouwing van dit onderwerp, dat over de verhouding van de mens tot zijn Schepper handelt, dient ieder te weten wat hij God verschuldigd is. „Het slot van de zaak, nu alles is gehoord, is: Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden. Want dit is de gehele verplichting van de mens.” — Pred. 12:13, NW.
-
-
Dingen die vóór zonsondergang gedaan moesten wordenDe Wachttoren 1966 | 15 december
-
-
Dingen die vóór zonsondergang gedaan moesten worden
Aangezien zonsondergang bij de Israëlieten het einde van de periode van daglicht aanduidde, vormde deze het begin van de nieuwe kalenderdag, die officieel bij zonsondergang begon en van avond tot avond werd gerekend (Lev. 23:32). Omdat de dag bij zonsondergang eindigde, eiste de Mozaïsche wet dat er bepaalde dingen vóór zonsondergang gedaan moesten worden. Een kledingstuk dat tot pand was genomen, moest „vóór zonsondergang” aan de eigenaar worden teruggegeven (Ex. 22:26, 27). Ook moest aan in dienst genomen werkkrachten hun loon worden uitbetaald (Deut. 24:15); en een persoon die ceremonieel onrein was geweest, moest zich wassen en na zonsondergang weer als rein worden beschouwd (Deut. 23:11). Dat de zonsondergang de ene dag afsluit en een nieuwe inluidt, geeft een diepere betekenis aan de waarschuwing van de apostel: „Laat de zon niet ondergaan terwijl gij in een geërgerde stemming verkeert.” — Ef. 4:26.
-