HESBON
(He̱sbon).
Een plaats die met het huidige Hisban wordt geïdentificeerd, een vervallen stad die zo’n 20 km ten ZW van Rabba (Amman) ligt. Ze bevindt zich nagenoeg halverwege tussen de Arnon en de Jabbok (Joz 12:2). Tot op heden zijn daar geen archeologische resten uit de Kanaänitische periode gevonden. Even ten O van Hesbon bevindt zich een groot vervallen waterreservoir, en ongeveer 180 m beneden de stad is een bron die een reeks vijvers heeft gevoed. — Vgl. Hgl 7:4; zie BATH-RABBIM.
De Amoritische koning Sihon veroverde Hesbon op de Moabieten en maakte het tot zijn koninklijke residentie. De nederlaag van de Moabieten gaf zelfs aanleiding tot een spotdicht, dat hetzij door de Amorieten of door de Israëlieten is gemaakt. Als dit gedicht van de Amorieten afkomstig is, dan bespot het de Moabieten en memoreert de overwinning van koning Sihon. Is het echter van Israëlitische oorsprong, dan geeft het te kennen dat de Israëlieten Hesbon en andere steden van de Amorieten zouden afnemen, net zoals Sihon Hesbon aan de Moabieten had ontrukt. De spot zou in dat geval daarin bestaan dat Sihons overwinning voor de Israëlieten de weg had gebaand om land in bezit te nemen waar zij anders geen recht op hadden gehad. — Nu 21:26-30; De 2:9.
Toen koning Sihon de Israëlieten geen toestemming gaf om onder leiding van Mozes vreedzaam door zijn land te trekken, en hij zich gereedmaakte om tegen hen te strijden, gaf Jehovah zijn volk de overwinning op Sihon. De Amoritische steden, ongetwijfeld ook Hesbon, werden aan de vernietiging prijsgegeven (De 2:26-36; 3:6; 29:7; Re 11:19-22). Naderhand werd Hesbon door de Rubenieten herbouwd (Nu 32:37), want het behoorde tot de steden die Mozes hun had gegeven (Joz 13:15-17). Hesbon lag op de grens tussen het gebied van Ruben en Gad; zo kwam het dat het later tot het gebied van Gad behoorde en als een van de vier Gaditische steden genoemd werd die aan de levieten werden toegewezen. — Joz 21:38, 39; 1Kr 6:77, 80, 81.
In een latere periode kwam Hesbon klaarblijkelijk weer onder Moabitische overheersing te staan, zoals blijkt uit het feit dat zowel Jesaja als Jeremia de stad in hun oordeelsuitspraken tegen Moab vermelden (Jes 15:4; 16:7-9; Jer 48:2, 34, 45). Jeremia maakt in een uitspraak tegen Ammon eveneens melding van deze stad (Jer 49:1, 3). Volgens sommige commentators duidt dit erop dat Hesbon tegen die tijd in handen van de Ammonieten was gevallen. Anderen nemen aan dat het wellicht betekent dat Hesbon van Moab hetzelfde lot zou ondergaan als Ai, òf dat er een ander Hesbon, in het gebied van Ammon, wordt bedoeld.
Volgens de joodse geschiedschrijver Josephus was Hesbon in de tijd van Alexander Jannaeus (103–76 v.G.T.) in het bezit van de joden. Later viel de stad onder de jurisdictie van Herodes de Grote. — De joodse oudheden, XIII, xv, 4; XV, viii, 5.