HOOFDWEG, WEG
De Hebreeuwse termen mesil·lahʹ (hoofdweg; grote weg) en deʹrekh (weg) alsook het Griekse woord hoʹdos (weg) worden alle gebruikt ter aanduiding van een openbare weg, een gebaand traject of een route, gewoonlijk tussen plaatsen of steden. — Zie WEG, DE.
Reeds in de oudheid werden steden en koninkrijken in en rond Palestina door hoofdwegen en wegen, inclusief verscheidene belangrijke handelsroutes, met elkaar verbonden (Nu 20:17-19; 21:21, 22; 22:5, 21-23; Joz 2:22; Re 21:19; 1Sa 6:9, 12; 13:17, 18; zie KONINGSWEG). Men neemt aan dat de hoofdroute van Egypte naar de Filistijnse steden Gaza en Askelon voerde en geleidelijk naar het NO in de richting van Megiddo afboog. Vervolgens liep ze naar Hazor, ten N van de Zee van Galilea, en voerde dan naar Damaskus. Deze route via Filistea was de kortste weg van Egypte naar het Beloofde Land. Maar in zijn goedheid leidde Jehovah de Israëlieten langs een andere weg opdat zij niet door een Filistijnse aanval ontmoedigd zouden worden. — Ex 13:17.
In het Beloofde Land kreeg de instandhouding van een goed wegenstelsel voor de Israëlieten nog grotere betekenis daar er slechts één centrum van aanbidding voor de hele natie was. Daarom moesten veel Israëlieten elk jaar aanzienlijke afstanden afleggen om aan het vereiste van de Wet te voldoen dat alle mannelijke personen voor de drie periodieke feesten moesten bijeenkomen (De 16:16). Bovendien moesten er op de door Jehovah uitgekozen plaats tienden, bijdragen en offers, hetzij vrijwillig of verplicht, worden gebracht (De 12:4-7). Nadat Salomo de tempel had gebouwd, was Jeruzalem die plaats. Terwijl de Israëlieten dus langs de wegen naar Jeruzalem en weer terug reisden, deden zich voor vaders fijne gelegenheden voor om hun zonen in Gods wet te onderwijzen. — De 6:6, 7.
Ook aan het onderhoud van de wegen die naar de zes toevluchtssteden leidden, moest zorg worden besteed. Ze moesten goed gemarkeerd zijn en vrij blijven van obstakels die de onopzettelijke doodslager op zijn vlucht zouden kunnen belemmeren (De 19:3). Volgens de joodse traditie bevond zich op elk kruispunt een wegwijzer die de richting naar de toevluchtsstad aangaf. — Babylonische talmoed, Makkot 10b.
Hoewel de bijbel geen beschrijving van de wegen in de oudheid geeft, worden daarin wel toespelingen op de aanleg en het onderhoud ervan gemaakt. Bij tijden werden wellicht heuvels en andere oneffenheden geslecht en werden de wegen van stenen ontdaan en opgehoogd (Jes 40:3, 4; 57:14; 62:10). De geschiedschrijver Josephus beweert dat koning Salomo de wegen die naar Jeruzalem leidden, met zwarte stenen liet plaveien. — De joodse oudheden, VIII, vii, 4.
Tot de dagen van het Romeinse Rijk is er echter niets met zekerheid bekend over de aanleg van de wegen in de oudheid. De Romeinen onderscheidden zich als wegenbouwers. Zij specialiseerden zich daarin met het doel de delen van hun uitgestrekte rijk met elkaar te verbinden en zo hun troepenbewegingen te vergemakkelijken. Hun wegen waren met platte stenen geplaveid, en de ondergrond bestond gewoonlijk uit drie lagen: (onder) kiezel, (midden) in mortel ingelegde platte stukken steen en (boven) beton en steenslag. De wegen liepen vanuit het midden naar beide kanten af en waren van mijl- en kantstenen alsook van afwateringsgreppels voorzien. Op gerieflijke afstanden bevonden zich ook putten. Daar Romeinse wegen bijna in rechte lijn liepen, voerden ze veeleer over heuvels dan eromheen. De beroemde Romeinse heerweg Via Appia was zo’n 5,5 m breed en met grote lavablokken geplaveid. Toen de apostel Paulus als gevangene op weg was naar Rome, voerde zijn reis hem over deze weg, waarvan gedeelten thans nog gebruikt worden. — Han 28:15, 16; zie APPIUS, MARKTPLAATS VAN.
De woorden in Jesaja 19:23 dat er „een hoofdweg [zou] komen van Egypte naar Assyrië” wezen vooruit naar de vriendschappelijke betrekkingen die er eens tussen deze beide landen zouden bestaan. Door de bevrijding van zijn volk te bewerkstelligen, maakte Jehovah als het ware hoofdwegen voor hen die uit de landen van hun gevangenschap voerden. — Jes 11:16; 35:8-10; 49:11-13; Jer 31:21.