Vragen van lezers
◼ Mozes zei tot de Israëlieten: „De geopenbaarde dingen behoren tot onbepaalde tijd aan ons en aan onze zonen” (Deuteronomium 29:29). Is ook het licht dat gedurende deze laatste dagen op Gods Woord is geworpen, tot deze „geopenbaarde dingen” gaan behoren?
Neen, het zou niet juist zijn het begrip van de profetieën dat ons gedurende deze laatste dagen is vergund, op één lijn te stellen met „de geopenbaarde dingen” waarover Mozes sprak.
Uit de context van Mozes’ woorden blijkt dat „de geopenbaarde dingen” waarover hij sprak, verband hielden met het Wetsverbond (Deuteronomium 29:25). Mozes liet zien dat deze „geopenbaarde dingen” verantwoordelijkheden met zich brachten. Indien de Israëlieten in gebreke zouden blijven in overeenstemming met deze verantwoordelijkheden te leven, zou dat voor Jehovah aanleiding zijn om zijn volk streng te onderrichten.
Het Wetsverbond was uiteraard een openbaring die door Jehovah God was gegeven. Voordien waren er andere openbaringen gegeven aan de patriarchen, aan Noach en zelfs helemaal terug tot aan Adam toe. Mozes werd gebruikt om de dingen die tot op zijn tijd waren geopenbaard op schrift te stellen, en ze zijn voor ons bewaard gebleven in de eerste vijf boeken van de bijbel. Zoals in het artikel ’De geopenbaarde dingen behoren aan ons’ (De Wachttoren, 15 mei 1986) werd uiteengezet, zijn later alle in de bijbel opgetekende inlichtingen tot deze „geopenbaarde dingen” gaan behoren. — 2 Timótheüs 3:16.
De bijbel bevat dus „de heilige uitspraken Gods”, de dingen die hij heeft geopenbaard (Romeinen 3:2). Toen de natuurlijke joden ontrouw bleken te zijn, werden gezalfde christenen de beheerders van deze „geopenbaarde dingen” en werd de christelijke gemeente „een pilaar en ondersteuning” ervan (1 Timótheüs 3:15; 1 Korinthiërs 4:1). Vandaar dat leden van die gemeente in deze tijd met recht de woorden van Mozes kunnen herhalen, dat ’de geopenbaarde dingen aan ons behoren’.
Jehovah heeft in deze tijd veel licht op deze „geopenbaarde dingen” geworpen. Zoals Daniël had voorzegd, is Jehovah’s volk ’her- en derwaarts gegaan’ in het geïnspireerde Woord, en is ’de ware kennis overvloedig geworden’ (Daniël 12:4). Zo weten wij thans wie de „andere schapen” zijn (Johannes 10:16). De identiteit van de „grote schare” is ons duidelijk geworden (Openbaring 7:9-17). Wij zien de vervulling van de gelijkenis van de schapen en de bokken (Matthéüs 25:31-46). Zulke dingen zijn voor ons onthuld of kenbaar gemaakt, maar niet in de zin van „de geopenbaarde dingen” zoals die in Jehovah’s geïnspireerde Woord staan opgetekend.
Het zou bijgevolg niet juist zijn dergelijke vorderingen in inzicht op één lijn te stellen met de geïnspireerde openbaringen die de in de bijbel opgetekende „geopenbaarde dingen” vormen. Jehovah’s volk heeft zich veeleer door middel van een intensieve studie van de bijbel gebedsvol ingespannen om een juist begrip van deze „geopenbaarde dingen” te verwerven. Jehovah heeft op zijn bestemde tijd door middel van de heilige geest dat begrip geschonken.
De bijbel zegt ons dat „het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is” (Spreuken 4:18). Het toenemende licht dat Jehovah op „de geopenbaarde dingen” heeft geworpen, toont aan dat die „dag” dichterbij komt en vormt er het bewijs van dat zijn zegen in deze tijd op de christelijke gemeente rust.