ABIËL
(Abi̱ël) [(Mijn) vader is God].
1. Een zoon van Zeror en nakomeling van Bechorath en Afiah uit de stam Benjamin. Een vergelijking van 1 Kronieken 8:29-33 en 9:35-39 met 1 Samuël 9:1, 2 en 14:50, 51 geeft aanleiding om te geloven dat Abiël in Kronieken ook „Jeïël” wordt genoemd, aangezien daar wordt getoond dat Jeïël de vader is van Ner, die de vader werd van Kis, Sauls vader. Ook in 1 Samuël 14:50, 51 wordt Abiël (of Jeïël) de vader van Ner genoemd. Uit het verslag in Kronieken valt op te maken dat Jeïël (of Abiël) negen andere zonen had, van wie er een Kis heette, en deze oudere Kis zou dus de oom zijn van de zoon van Ner die dezelfde naam droeg.
Ervan uitgaand dat beide namen, Abiël en Jeïël, betrekking hebben op dezelfde persoon, komen wij tot een geslachtslijn zoals in onderstaande tabel staat aangegeven.
Wanneer wij in 1 Samuël 9:1 lezen dat Kis (d.w.z. de tweede Kis, de vader van Saul) „de zoon van Abiël” was, schijnt dit derhalve te betekenen dat hij de kleinzoon van Abiël was, zoals in bijbelse geslachtsregisters dikwijls het geval is wanneer een of meer schakels in de geslachtslijn eenvoudig worden weggelaten. (Hoewel bijvoorbeeld in 1 Samuël 10:21 wordt gezegd dat zowel Kis als Saul tot „de familie der Matrieten” behoorde, komt de naam Matri noch in de verslagen die wij beschouwd hebben, noch elders in de bijbel voor.)
Het verslag in 1 Kronieken (8:33; 9:39) schijnt Ner tamelijk definitief als de rechtstreekse vader van de tweede Kis aan te duiden, en dit is duidelijk het uitvoerigste verslag van de twee. — Zie KIS nr. 2 en 3.
2. Eveneens een Benjaminiet. — Zie ABI-ALBON.