MEDEDOGEN
Een van medegevoel getuigend besef van het lijden of de tegenspoed die iemand anders ondergaat, gepaard aan een verlangen die te verlichten. Een van de Hebreeuwse woorden die de betekenis van mededogen overbrengen, is het werkwoord cha·malʹ, dat „mededogen hebben (betonen of gevoelen); sparen” betekent (Ex 2:6; Mal 3:17; Jer 50:14). Het Griekse werkwoord oi·kteiʹro betekent „mededogen betonen”, terwijl het zelfstandig naamwoord oi·ktirʹmos het innerlijke gevoel van mededogen of tedere barmhartigheid beschrijft (Ro 9:15; 12:1; 2Kor 1:3; Fil 2:1; Kol 3:12; Heb 10:28). Het Griekse woord splagʹchna (spreek uit: splanʹchna [ingewanden]) kan op „gevoelens van teder mededogen” duiden. — 1Jo 3:17.
Het meest in het oog springende voorbeeld van mededogen is Jehovah zelf. Dit wordt goed geïllustreerd door zijn bemoeienissen met de Israëlieten. Hij was niet alleen zeer met hen begaan tijdens hun benauwdheden in Egypte, maar verloste hen ten slotte ook uit de hand van hun onderdrukkers en zorgde liefdevol voor hen in de wildernis (Jes 63:7-9). Hoewel zij herhaaldelijk tot ontrouw vervielen nadat zij zich in het Beloofde Land hadden gevestigd, bevrijdde hij hen keer op keer uit de hand van hun vijanden en leende het oor aan hun hulpgeschreeuw. — Re 2:11-19.
Mettertijd bereikten de Israëlieten echter een punt waarop geen berouw meer mogelijk was. Zij beoefenden op grote schaal afgoderij en brachten zelfs afgoden in Jehovah’s heiligdom, waardoor zij het verontreinigden. Het volk bleef de profeten bespotten en Jehovah’s woord verachten. De Allerhoogste kon hun geen mededogen meer betonen. Bijgevolg gaf hij hun in de hand van koning Nebukadnezar en voltrok aldus het tevoren door de profeten aangekondigde oordeel. — 2Kr 36:15-17; Jer 13:14; 21:7; Ez 5:11; 8:17, 18.
Wanneer er geen mededogen dient te worden betoond. Allen die Jehovah werkelijk hebben leren kennen, doen in navolging van hem hun best om meedogend te zijn (Ef 4:32–5:1). Soms is mededogen echter misplaatst. Wanneer mensen in zonde volharden en zich opzettelijk tegen Jehovah’s rechtvaardige wegen keren, zou het verkeerd zijn hen meedogend tegen hun verdiende straf te beschermen. — De 13:6-11; Heb 10:28.
Zwichten voor druk die wordt uitgeoefend om mededogen te betonen wanneer dit in strijd is met Gods wil kan ernstige gevolgen hebben. Dit blijkt uit hetgeen koning Saul overkwam. De tijd was aangebroken om het goddelijke oordeel aan de Amalekieten te voltrekken, het eerste volk dat na de uittocht van Israël uit Egypte een niet-geprovoceerde aanval op hen ondernam. Saul werd geboden geen mededogen met de Amalekieten te hebben. Door te zwichten voor de druk van zijn onderdanen bracht hij Jehovah’s bevel niet volledig ten uitvoer. Derhalve verwierp Jehovah Saul als koning (1Sa 15:2-24). Wie diepe waardering voor de juistheid van Jehovah’s wegen aankweekt en loyaliteit jegens Hem op de eerste plaats stelt, kan voorkomen dat hij net als Saul de verkeerde weg opgaat en Gods goedkeuring verliest.