Moet u in het voetlicht staan?
HET tv-scherm komt tot leven terwijl de camera scherp instelt op de beroemde artiest. Met een stralende, beroepsmatige glimlach begint hij te spelen. Wij luisteren met genoegen naar de muziek. De camera haalt het beeld dichterbij, zodat wij zijn gelaatsuitdrukking en zijn vaardige vingers kunnen gadeslaan terwijl hij muziek aan zijn instrument ontlokt.
Ja, de artiest staat in het voetlicht. Maar let na afloop van de voorstelling eens op de lange lijst van medewerkers op het scherm — orkest, dirigent, geluidstechnici, cameramannen, regisseurs, producers, grimeurs en vele, vele anderen. Zij allen zijn nodig om de voorstelling tot een succes te maken. Allen verlenen hun ondersteuning.
In de christelijke gemeente bestaat een soortgelijke situatie. Sommige personen worden op een tamelijk in het oog vallende wijze gebruikt, maar anderen spelen een vrij onopvallende rol als gewone verkondigers van de Koninkrijksboodschap. Moeten deze laatsten echter het gevoel hebben dat zij op een of andere manier minder belangrijk zijn omdat zij niet in het voetlicht staan? Moet het hen overmatig verontrusten als zij het niet tot aanzien brengen?
’Allen zullen delen’
Een verslag over koning David maakt veel duidelijk. De bijbel laat zien dat hij eens een groep van vierhonderd man aanvoerde bij een dramatische reddingsactie. Zij trokken uit om hun gezinnen en bezittingen te heroveren op een roversbende. Tweehonderd man werden echter achtergelaten om op de bagage te passen. Toen de reddingsploeg zegevierend terugkwam met de vrouwen, kinderen en goederen plus een grote buit, rees er een probleem: Wie moesten delen in de buit die zij hadden veroverd? Zouden alleen zij die het eigenlijke gevecht hadden geleverd erin mogen delen? David gaf een antwoord dat beschouwd zou worden als een juridisch precedent, een „rechterlijke beslissing voor Israël”. Hij zei: „Want het deel van degene die ten strijde is getrokken, zal hetzelfde zijn als het deel van degene die bij de legertros is gebleven. Allen zullen samen delen” (1 Samuël 30:24, 25). Jehovah had David tot deze rechterlijke beslissing geleid. En ze weerspiegelde Jehovah’s diepe waardering voor degenen die een ondersteunende rol vervullen.
Maar gaat dit beginsel ook op in de christelijke gemeente? De apostel Paulus antwoordt met een illustratie. Hij vergelijkt de gemeente met het menselijk lichaam en zegt: „Het oog kan niet tot de hand zeggen: ’Ik heb u niet nodig’; of, wederom, het hoofd niet tot de voeten: ’Ik heb u niet nodig.’” Ja, in het menselijk lichaam heeft elk lid — zelfs de kleine teen — een belangrijke functie. God geeft blijk van dezelfde wijsheid in de wijze waarop hij zijn gemeente organiseert. „God heeft de respectieve personen in de gemeente geplaatst” en aan verschillende leden verschillende verantwoordelijkheden toegewezen. — 1 Korinthiërs 12:21, 28.
In de eerste eeuw genoten sommige christenen dan ook een zekere mate van aanzien. Petrus bijvoorbeeld stond zeer in het voetlicht. Hij was de woordvoerder voor de apostelen op de historische pinksterdag (Handelingen 2:14). Hij had het voorrecht de eerste heidense bekeerlingen te helpen christenen te worden (Handelingen 10:44-48). Er zijn zelfs twee bijbelboeken naar hem genoemd! Toch wordt van enkele andere apostelen nauwelijks gewag gemaakt. Matthéüs, Nathanaël (Bartholoméüs), Thaddéüs (Judas, zoon van Jakobus), Simon de ijveraar en Jakobus, zoon van Alféüs (Jakobus de Mindere genoemd), krijgen slechts een korte vermelding. Niettemin ondersteunden zij hun Heer getrouw in zijn predikings- en onderwijzingsveldtocht.
Bescheiden dienst met geheel onze ziel
In deze tijd bestaat een soortgelijke situatie. In de christelijke gemeente ’plaatst’ Jehovah nog steeds ’de leden zoals het hem behaagt’. Dit heeft tot gevolg dat sommigen meer in het voetlicht staan dan anderen. Maar wat dient onze houding te zijn ten aanzien van onze dienstvoorrechten, welke het ook zijn? Kolossenzen 3:23, 24 drukt het als volgt uit: ’Wat gij ook doet, verricht uw werk met geheel uw ziel als voor Jehovah en niet voor mensen, want gij weet dat gij van Jehovah de rechtmatige beloning zult ontvangen.’
Veel Getuigen in deze tijd putten er echte vreugde uit dat zij dienen in een bescheiden, ondersteunende rol. Beschouw bijvoorbeeld eens broeder Edmundsen, een Getuige die in Pietermaritzburg (Zuid-Afrika) dient. Hij werd in 1946 gedoopt en ging in 1950 in de volle-tijddienst. Hij heeft nooit echt in het voetlicht gestaan. Maar hij heeft de vreugde gesmaakt te zien dat 15 van zijn kinderen en kleinkinderen opgedragen, gedoopte Getuigen zijn geworden en 27 andere kleinkinderen en achterkleinkinderen de gemeentevergaderingen zijn gaan bezoeken! En nu, ofschoon hij gehandicapt is door een slecht gehoor en gezichtsvermogen, predikt hij getrouw als hulppionier. Ja, op 84-jarige leeftijd dient hij nog als ouderling in de gemeente en houdt openbare lezingen! Niettemin heeft de dienst van broeder Edmundsen zich grotendeels op de achtergrond afgespeeld. Maar zoals vele duizenden getrouwe dienstknechten van God heeft hij kostbare, zinvolle dienst voor Jehovah verricht.
Ja, er is nederigheid voor nodig om op de achtergrond te dienen. Maar hierdoor krijgen wij ook de tijd om onze persoonlijkheid en onze bekwaamheden te ontwikkelen voordat wij met zware verantwoordelijkheden worden belast. Koning Josía werd op achtjarige leeftijd koning van Juda (2 Koningen 22:1). Maar in hoeverre kon hij klaar zijn voor die rol? Mozes daarentegen moest veertig jaar een teruggetrokken bestaan als herder in Midian leiden voordat hij een bevrijder werd. Gedurende die tijdsperiode ontwikkelde hij hoedanigheden zoals zachtmoedigheid (Numeri 12:3). Hij leerde op Jehovah te wachten. En toen Jehovah hem ten slotte riep om gedurende de volgende veertig jaar Israël te leiden, was hij klaar voor die verantwoordelijkheid!
Dus iemand die het gevoel heeft dat er in de gemeente niet ten volle gebruik wordt gemaakt van zijn bekwaamheden, hoeft daar niet neerslachtig van te worden. Misschien vindt Jehovah dat zo iemand meer geduld of nederigheid moet aankweken voordat hij verdere voorrechten krijgt. Bedenk ook dat de overgrote meerderheid van Jehovah’s dienstknechten op de achtergrond dient. De Wachttoren neemt al meer dan een eeuw lang een voorname plaats in het studieprogramma van Jehovah’s Getuigen in. Toch zijn de schrijvers ervan anoniem. Denk ook aan de vele duizenden die op Bethelhuizen of als pioniers en zendelingen dienen. Men kan moeilijk zeggen dat zij in het voetlicht staan. Toch genieten zij van een druk, voldoening schenkend leven en ervaren zij de innige tevredenheid die een gevolg is van het feit dat zij zich inzetten om anderen te helpen. — Handelingen 20:35.
Het resultaat voor hen die nederig dienen
Van de oorspronkelijke twaalf apostelen bleek er slechts één een mislukking te zijn — de verrader Judas Iskáriot. De anderen ontvingen een glorierijke beloning. In Openbaring 21:10, 14 beschrijft de bijbel de „heilige stad” als gebouwd op twaalf fundamentstenen. Op elk daarvan is de naam van een apostel van het Lam geschreven. Het is interessant dat twee van deze getrouwe apostelen Simon heetten. Degene die Simon Petrus heette, stond zeer in het voetlicht; met de andere, Simon de ijveraar genaamd, was dat niet het geval (Handelingen 1:13). Er wordt over deze Simon zelfs heel weinig gezegd. Maar beide Simons ontvingen dezelfde beloning — het voorrecht te behoren tot de „fundamentstenen” van de hemelse regering onder de Koning Jezus Christus!
Natuurlijk zullen niet alle uit de doden opgewekte gezalfden een aanzienlijke functie krijgen als „fundamentstenen”. Jehovah zal de leden van zijn regering gebruiken in de hoedanigheid waarvoor hij hen het meest geschikt acht. Degenen onder ons die de hoop hebben eeuwig in het Paradijs op aarde te leven, kunnen eveneens de zekerheid hebben dat onze Koning ons onder die regeling op de best mogelijke manier zal gebruiken. In een heerlijke omgeving, met loyale metgezellen, een verscheidenheid aan plezierig werk en zonder frustratie of verveling zullen onze persoonlijkheid en onze bekwaamheden tot volledige ontplooiing komen!
Dus of wij nu geroepen zijn tot de hemelse beloning of uitzien naar leven op een verfraaide aarde, laten wij tevreden zijn met onze diensttoewijzing in Jehovah’s organisatie en daar met geheel onze ziel aan werken. Dit is de verstandige en vreugdevolle handelwijze. Laten wij, in plaats van eerzuchtig het voetlicht te zoeken, de nederige houding van koning David aankweken, die zei: „Eén ding heb ik van Jehovah gevraagd — dat zal ik zoeken: Dat ik al de dagen van mijn leven in het huis van Jehovah mag wonen, om de aangenaamheid van Jehovah te aanschouwen en met waardering zijn tempel te bezien.” — Psalm 27:4.