BAÄL-PERAZIM
(Ba̱äl-Pe̱razim) [Eigenaar van de doorbraken].
De plaats waar koning David enige tijd na zijn verovering van de vesting Sion een volledige overwinning op de gezamenlijke strijdkrachten van de Filistijnen behaalde (2Sa 5:9, 17-21). Het verslag zegt dat toen David te horen kreeg dat de Filistijnen naderden om een aanval te doen, hij met zijn mannen „naar de moeilijk toegankelijke plaats af[daalde]”, terwijl de Filistijnen „in de laagvlakte van Refaïm [bleven] rondtrekken”. Nadat David van Jehovah de verzekering van diens steun had gekregen, ging hij tot de aanval over, waarop de Filistijnen vluchtten en hun afgoden achterlieten. David schreef de overwinning aan Jehovah toe met de woorden: „Jehovah is voor mij uit door mijn vijanden heen gebroken, zoals wateren een bres slaan”; en om deze reden „gaf hij die plaats de naam Baäl-Perazim”. Het verslag in 2 Samuël 5:21 zegt dat David en zijn mannen ’de afgoden die de Filistijnen hadden achtergelaten, meenamen’. Het parallelle verslag in 1 Kronieken 14:12 laat echter zien wat zij er uiteindelijk mee deden, want daar staat: „Toen gaf David bevel, waarop [de afgoden] in het vuur werden verbrand.”
De berg Perazim waarvan Jesaja (28:21) gewag maakt, is naar men denkt dezelfde plaats. De vermelding ervan in Jesaja’s profetie herinnert aan de overwinning die Jehovah door bemiddeling van David bij Baäl-Perazim behaalde en die wordt aangehaald als een voorbeeld van de vreemde daad die zal worden verricht wanneer Jehovah, zoals hij zegt, als een plotselinge, overstromende stortvloed een bres in zijn vijanden zal slaan.
Men denkt dat de Laagvlakte van Refaïm de Baqaʽ-vlakte ten ZW van de Tempelberg is, die over een afstand van ongeveer 1,5 km schuin afdaalt en zich dan vernauwt tot een smal dal, de Wadi el Werd (Nahal Refaʼim) genoemd. Op grond hiervan vermoeden sommige geleerden dat Baäl-Perazim in de buurt van dit dal heeft gelegen. Op grond van de in Jesaja (28:21) getrokken parallel met „de laagvlakte bij Gibeon” zijn sommige geleerden echter van mening dat het een plaats verder naar het NW was, misschien Sheikh Bedr, ongeveer 4 km ten WNW van de Tempelberg (Joz 15:8, 9). Dit zou in overeenstemming zijn met het feit dat de vluchtweg van de door David achtervolgde Filistijnen in de richting van Gibeon en Gezer liep. — 2Sa 5:22, 25; 1Kr 14:16.