Blijf waarschuwen voor Jehovah’s ongewone werk
„Jehovah zal opstaan net zoals bij de berg Perazim, en hij zal in beroering komen net zoals in de laagvlakte bij Gibeon.” — JESAJA 28:21.
1, 2. Welk ongewone werk heeft Jehovah verricht ten behoeve van zijn volk in Davids tijd?
EEN vreemde daad! Een hoogst ongewoon werk! Dat is wat Jehovah deed ten behoeve van zijn volk in oude tijden, destijds in de elfde eeuw v.G.T. En deze vreemde daad vormde het model voor een nog ongewonere daad die hij in de nabije toekomst zal verrichten. Wat was die daad uit de oudheid? Kort nadat David als koning in Jeruzalem was geïnstalleerd, ondernamen de naburige Filistijnen een aanval, en dat ontketende Jehovah’s vreemde daad. Eerst begonnen de Filistijnen invallen te doen in de laagvlakte van Refaïm. David vroeg aan Jehovah wat hij moest doen en kreeg opdracht tot de aanval over te gaan. Jehovah’s woord gehoorzamend bracht David bij Baäl-Perazim het machtige Filistijnse leger een geduchte nederlaag toe. Maar de Filistijnen gaven zich niet gewonnen. Weldra kwamen zij terug om hun roof- en plundertocht in de laagvlakte van Refaïm voort te zetten, en weer zocht David Jehovah’s leiding.
2 Nu kreeg hij te horen dat hij zich met zijn troepen naar de achterhoede van de Filistijnen moest begeven. Jehovah zei: „Wanneer gij in de toppen van de bakastruiken het geluid van marcheren hoort, laat het dan geschieden dat gij met beslistheid handelt, want dan zal Jehovah voor u uit zijn gegaan om het kamp van de Filistijnen te verslaan.” En zo gebeurde het ook. David wachtte totdat Jehovah in de toppen van de bakastruiken het geluid van marcheren liet horen — mogelijk met behulp van een krachtige wind. Onmiddellijk sprongen David en zijn troepen uit hun schuilplaats te voorschijn en overvielen de in verwarring gebrachte Filistijnen, versloegen hen en richtten een grote slachting onder hen aan. De afgodsbeelden die de Filistijnen op het slagveld achterlieten, werden verzameld en vernietigd. — 2 Samuël 5:17-25; 1 Kronieken 14:8-17.
3. Waarom was Jehovah’s vreemde daad van belang voor de joden in Jesaja’s tijd, en waarom zou ze nu van belang zijn voor de christenheid?
3 Dit was een ongewoon werk, een vreemde daad, waarin Jehovah ten behoeve van zijn gezalfde koning tegen de Filistijnen optrad. Deze opmerkelijke daad is vooral van belang omdat de profeet Jesaja waarschuwde dat Jehovah tegen de geestelijke dronkaards van Juda iets zou ondernemen wat even vreemd en krachtig was. De trouweloze religieuze leiders van Jesaja’s tijd hadden er dan ook aandacht aan moeten schenken. In deze tijd zou de christenheid er eveneens aandacht aan moeten schenken omdat wat Juda overkwam, een voorbeeld was van wat het uiteindelijke lot van de christenheid zal zijn.
„Het rustbed is te kort gebleken”
4, 5. (a) Hoe illustreert Jesaja op beeldende wijze de onbehaaglijke situatie van de religieuze leiders van zijn tijd? (b) Wat is de oorzaak van de onbehaaglijke situatie van de christenheid nu?
4 Eerst liet Jesaja duidelijk uitkomen dat de politieke verdragen waarop die geestelijke dronkaards in de oudheid vertrouwden, bedrog waren, een leugen. Vervolgens maakte hij in een zeer beeldende illustratie duidelijk hoe onbehaaglijk de situatie was van degenen die zich op die leugen verlieten. Hij zei: „Het rustbed is te kort gebleken om er zich op uit te strekken, en zelfs het geweven laken is te smal wanneer men zich erin wikkelt” (Jesaja 28:20). Wie zich op een bed uitstrekt dat te kort is, zal bemerken dat zijn voeten uitsteken in de kou. Trekt hij daarentegen zijn knieën op om de te krappe lengte van het bed te compenseren, dan blijkt het dek te smal en nog steeds ligt zijn lichaam grotendeels bloot. Hoe hij zich ook wendt of keert, altijd blijft een deel van zijn lichaam aan de kou blootgesteld.
5 Dat was de situatie, symbolisch gesproken, waarin degenen verkeerden die in Jesaja’s tijd hun vertrouwen stelden in een leugentoevlucht. En het is ook de onbehaaglijke situatie waarin degenen verkeren die thans hun vertrouwen stellen in de leugentoevlucht van de christenheid. Zij staan om zo te zeggen in de kou. Dit is geen tijd om een veilige toevlucht te zoeken in wereldse regelingen voor vrede en zekerheid. Nu de donkere schaduw van de naderende oordeelsvoltrekkingen door God reeds over de christenheid hangt, zullen bondgenootschappen met politieke heersers haar geen warme, behaaglijke positie bezorgen.
Jehovah’s vreemde daad
6. Hoe zou Jehovah tegen Juda optreden, en hoe zal hij optreden tegen de christenheid?
6 Na treffend de onbehaaglijke situatie van het trouweloze Jeruzalem van zijn tijd — en van de hedendaagse ontrouwe christenheid — beschreven te hebben, vervolgt Jesaja met de woorden: „Jehovah zal opstaan net zoals bij de berg Perazim, en hij zal in beroering komen net zoals in de laagvlakte bij Gibeon, om zijn daad te verrichten — zijn daad is vreemd — en om zijn werk te doen — zijn werk is ongewoon” (Jesaja 28:21). Ja, zo waarschuwde Jesaja, weldra zal Jehovah opstaan zoals hij dit te Baäl-Perazim deed. Maar ditmaal zou hij handelend optreden tegen zijn eigen trouweloze volk, en hij zou dat doen als een onstuitbare watervloed die zich een weg baant door een gat in een verbrokkelende dam. Jeruzalems verbond met de dood zou van nul en gener waarde blijken te zijn. Op een soortgelijke wijze zal Jehovah in de nabije toekomst tegen de christenheid optreden, en al haar bedwelmende overeenkomsten met deze wereld zullen betekenisloos blijken. Heel haar kolossale organisatie zal ineenstorten en haar aanhangers zullen worden verstrooid. Haar valse goden zullen volledig worden verbrand.
7. Waarom werd wat Jehovah met betrekking tot Juda ging doen, „vreemd” en „ongewoon” genoemd?
7 Waarom noemt Jesaja Jehovah’s daad tegen Jeruzalem een vreemd en ongewoon werk? Welnu, Jeruzalem was de zetel van Jehovah’s aanbidding en de stad van Jehovah’s gezalfde koning (Psalm 132:11-18). Als zodanig was ze nooit tevoren verwoest. Haar tempel was nooit verbrand. Het koninklijke huis van David, eenmaal te Jeruzalem gevestigd, was nooit omvergeworpen. Zulke dingen waren ondenkbaar. Het was hoogst ongewoon dat Jehovah zou overwegen zulke dingen te laten gebeuren.
8. Welke waarschuwing gaf Jehovah ten aanzien van zijn komende ongewone daad?
8 Maar Jehovah waarschuwde bij monde van zijn profeten duidelijk genoeg dat er schokkende dingen te gebeuren stonden (Micha 3:9-12). De profeet Habakuk bijvoorbeeld, die in de zevende eeuw v.G.T. leefde, zei: „Ziet onder de natiën, en kijkt toe, en staart elkaar vol verbazing aan. Staat verbaasd; want er is een activiteit die in uw dagen ten uitvoer wordt gebracht, welke gijlieden niet zult geloven, ook al wordt het verhaald. Want ziet, ik verwek de Chaldeeën, de bittere en onstuimige natie, die naar de wijd open plaatsen der aarde gaat ten einde woonsteden in bezit te nemen die haar niet toebehoren. Schrikwekkend en vrees inboezemend is ze.” — Habakuk 1:5-7.
9. Hoe vervulde Jehovah zijn waarschuwing tegen Jeruzalem?
9 In 607 v.G.T. deed Jehovah zijn waarschuwing uitkomen. Nadat hij de Babylonische legers tegen Jeruzalem had laten optrekken, stond hij ze toe zowel de stad als de tempel te verwoesten (Klaagliederen 2:7-9). Bovendien liet hij toe dat Jeruzalem een tweede keer vernietigd werd. Waarom? Welnu, na zeventig jaar ballingschap keerden berouwvolle joden naar hun eigen land terug, en ten slotte werd er in Jeruzalem een nieuwe tempel gebouwd. Maar weer dreven de joden af van Jehovah. In de eerste eeuw G.T. citeerde Paulus tegenover de joden uit zijn tijd de woorden van Habakuk, daarmee waarschuwend dat deze profetie nog een verdere toepassing zou hebben (Handelingen 13:40, 41). Jezus zelf had specifiek gewaarschuwd dat Jeruzalem en haar tempel vernietigd zouden worden vanwege gebrek aan geloof van de kant van de joden (Mattheüs 23:37–24:2). Sloegen die eerste-eeuwse joden er acht op? Nee. Net als hun voorvaders sloegen zij Jehovah’s waarschuwing volledig in de wind. Daarom herhaalde Jehovah zijn vreemde werk. Jeruzalem en haar tempel werden in 70 G.T. door de Romeinse legioenen verwoest.
10. Hoe zal Jehovah in de nabije toekomst tegen de christenheid handelen?
10 Waarom zou iemand dan denken dat Jehovah in onze tijd niet iets soortgelijks zal doen? Hij heeft zich namelijk vast voorgenomen dat te doen, en hij zal dit voornemen ten uitvoer leggen, ook al schijnt het in de ogen van twijfelaars vreemd en ongewoon. Ditmaal zal zijn optreden gericht zijn tegen de christenheid, die, net als het Juda uit de oudheid, beweert God te aanbidden maar hopeloos verdorven is geworden. Door bemiddeling van zijn Grotere David, Christus Jezus, zal Jehovah de „Filistijnen” van de christenheid overvallen op een uur waarop zij het niet verwachten. Hij zal zijn ongewone werk zo grondig verrichten dat zelfs de laatste sporen van de religieuze stelsels van de christenheid weggevaagd zullen worden. — Mattheüs 13:36-43; 2 Thessalonicenzen 1:6-10.
Waarschuwing voor Jehovah’s daad
11, 12. Hoe hebben Jehovah’s Getuigen voor Jehovah’s komende oordelen gewaarschuwd?
11 Al vele jaren waarschuwen Jehovah’s Getuigen voor deze komende oordeelsvoltrekking door Jehovah. Zij hebben erop gewezen dat de verwoesting van Jeruzalem en haar tempel in 607 v.G.T., en nogmaals in 70 G.T., een profetische waarschuwing inhield voor wat de christenheid zal overkomen. Bovendien hebben zij duidelijk gemaakt dat de christenheid wegens haar afvalligheid een deel is geworden van het wereldrijk van valse religie, Babylon de Grote. Hierom zullen Gods oordelen over Babylon de Grote zeer in het bijzonder de christenheid treffen, omdat ze het schuldigste deel van dat satanische conglomeraat is. — Openbaring 19:1-3.
12 Jehovah’s Getuigen hebben gewezen op de in de bijbel opgetekende profetische waarschuwing dat op Jehovah’s bestemde tijd de politieke minnaars van Babylon de Grote zich tegen haar zullen keren. Het boek Openbaring, dat deze minnaars symbolisch voorstelt als de tien horens van een scharlakengekleurd wild beest, waarschuwt: „De tien horens die gij gezien hebt, en het wilde beest, die zullen de hoer [Babylon de Grote] haten en zullen haar woest en naakt maken, en ze zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden” (Openbaring 17:16). De religieuze christenheid zal samen met alle andere valse religies verbrand en vernietigd worden. Dit zal Jehovah’s vreemde daad, zijn ongewone werk, zijn.
13. Hoe zijn de reacties op Jehovah’s waarschuwingen in deze tijd gelijk geweest aan wat Jesaja ontmoette?
13 Wanneer Jehovah’s Getuigen de waarschuwing betreffende deze komende catastrofe overbrengen, worden zij dikwijls bespot en uitgelachen. De mensen vragen zich af wie zij wel denken te zijn, dat zij zulke dingen zeggen. De christenheid lijkt zo stabiel, zo vast in het zadel te zitten. Ja, sommigen vinden zelfs dat haar positie er nog op vooruitgaat. Regeringen die haar vroeger onderdrukten, hebben haar de laatste tijd grotere vrijheid van handelen toegestaan. Maar in werkelijkheid dient de christenheid acht te geven op Jesaja’s raad: „Betoont u geen spotters, opdat uw banden niet sterk worden, want van een verdelging, ja, iets waartoe besloten is, heb ik gehoord van de Soevereine Heer, Jehovah der legerscharen, voor het gehele land.” — Jesaja 28:22; 2 Petrus 3:3, 4.
14. Hoe zullen de banden van de christenheid sterker en vaster worden?
14 Het overgrote deel van de christenheid zal zich vijandig blijven opstellen tegen de Koning en het Koninkrijk (2 Thessalonicenzen 2:3, 4, 8). Terzelfder tijd zullen haar banden echter sterker worden en strakker worden aangehaald. Met andere woorden, haar vernietiging wordt des te zekerder. Jehovah zal evenmin afwijken van zijn besluit de christenheid te laten vernietigen als hij in 607 v.G.T. is afgeweken van zijn besluit de vernietiging van Jeruzalem en haar tempel toe te staan.
„Gaat uit van haar”
15. Welke weg van ontkoming staat voor rechtgeaarde personen open?
15 Hoe kan iemand aan het lot van de christenheid ontkomen? In de dagen van Israël zond Jehovah getrouwe profeten om rechtgeaarde personen terug te roepen tot de zuivere aanbidding. In deze tijd heeft hij zijn Getuigen verwekt, miljoenen inmiddels, voor een soortgelijk doel. Onbevreesd stellen zij de geestelijk dode toestand van de christenheid aan de kaak. Aldus laten zij getrouw de met plagen te vergelijken aankondigingen weerklinken die het gevolg zijn van het feit dat de engelen uit Openbaring hoofdstuk 8 en 9 op hun trompetten blazen. Bovendien hebben zij ijverig in het openbaar de aansporing bekendgemaakt die in Openbaring 18:4 opgetekend staat: „Gaat uit van haar, mijn volk, . . . indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen.” De „haar” op wie hier gedoeld wordt, is Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, waarvan de christenheid het voornaamste deel vormt.
16. Hoe zijn miljoenen aan de valse religie ontkomen?
16 Sinds 1919, en vooral sinds 1922, heeft een steeds groter wordende schare zachtmoedige mensen gunstig op die aansporing gereageerd en Babylon de Grote verlaten. Eerst duizenden, vervolgens honderdduizenden, en nu miljoenen hebben zich van de valse religie, in het bijzonder de christenheid, afgescheiden en zijn naar de zuivere aanbidding gevlucht (Jesaja 2:2-4). Zij weten dat zij alleen door aldus Babylon de Grote te verlaten, het kunnen vermijden haar plagen te ondergaan, die een hoogtepunt zullen vinden in haar vernietiging wanneer de tijd komt waarop Jehovah’s ongewone werk volbracht zal worden.
17, 18. Hoe is Jehovah een kroon van heerlijkheid en een luisterrijke krans geworden voor zijn volk?
17 De profeet Jesaja beschrijft de gelukkige situatie van hen die hun standpunt voor de zuivere aanbidding innemen. Hij zegt: „Op die dag zal Jehovah der legerscharen worden als een sierkroon en als een luisterrijke krans voor degenen die overblijven van zijn volk, en als een geest der gerechtigheid voor degene die ten gericht gezeten is, en als kracht voor hen die de strijd afwenden van de poort.” — Jesaja 28:5, 6.
18 Wegens de loyaliteit die zij jegens de waarheid aan de dag leggen, is Jehovah de onsterfelijke kroon van heerlijkheid voor leden van de getrouwe en beleidvolle slaafklasse. Dit is vooral zo sinds 1926. In dat jaar stond in de uitgave van 1 januari van de Engelse Wachttoren een bezielend artikel, getiteld: „Wie zal Jehovah eren?”, waarin de nadruk werd gelegd op de gebiedende noodzaak Jehovah’s naam te verheerlijken. Sindsdien hebben gezalfde christenen die naam als nooit tevoren in de hele wereld verkondigd. In 1931 werden zij nog nauwer met Jehovah en zijn naam vereenzelvigd doordat zij de naam Jehovah’s Getuigen aannamen. Bovendien is er een grote schare andere schapen uit de christenheid en de rest van Babylon de Grote gekomen. Ook zij hebben Gods naam aangenomen. Het resultaat? Jehovah zelf — en niet de een of andere tijdelijke nationale onafhankelijkheid — is een kroon van heerlijkheid en een luisterrijke krans voor ruim vier miljoen mensen in zo’n 212 landen en eilanden der zee. Wat een eer is het voor deze mensen de naam van de enige levende en ware God te dragen! — Openbaring 7:3, 4, 9, 10; 15:4.
„Op hem moet de geest van Jehovah komen te rusten”
19. Wie is degene die ten gericht gezeten is, en hoe is Jehovah een geest der gerechtigheid voor hem geworden?
19 Voor Jezus, „degene die ten gericht gezeten is”, is Jehovah „een geest der gerechtigheid” geworden. Toen Jezus op aarde was, weigerde hij zich te laten overweldigen door de benevelende geest van wereldse bondgenootschappen. Thans, als Jehovah’s op de troon geplaatste Koning, is Jezus vervuld van heilige geest, en deze geest leidt hem bij het nemen van evenwichtige, van doorzicht getuigende beslissingen. In Jezus is de profetie in vervulling gegaan: „Op hem moet de geest van Jehovah komen te rusten, de geest van wijsheid en van verstand, de geest van raad en van kracht, de geest van kennis en van de vrees voor Jehovah” (Jesaja 11:2). Waarlijk, door bemiddeling van Jezus zal Jehovah „gerechtigheid tot het meetsnoer maken en rechtvaardigheid tot het waterpasinstrument” (Jesaja 28:17). Terwijl de geestelijk dronken vijanden door de vernietiging overweldigd zullen worden, zal er recht worden gedaan aan Jehovah’s heilige naam en universele soevereiniteit.
20, 21. Hoe zijn de woorden van Jesaja 28:1-22 op u van invloed?
20 Wat heeft deze profetie uit Jesaja hoofdstuk 28 dus een schitterende betekenis voor ons in deze tijd! Als wij ons vrijhouden van associatie met de geestelijke dronkaards van de christenheid en de zuivere aanbidding aanhangen, zullen wij beschermd worden wanneer Jehovah zijn vreemde daad en zijn ongewone werk verricht. Wat een vreugde schenkt het ons dit te weten! En hoe gelukkig maakt ons de gedachte dat wanneer deze dingen geschieden, iedereen gedwongen zal worden te weten dat Jehovah der legerscharen ten behoeve van zijn getrouwe volk en tot zijn eigen rechtvaardiging handelend is opgetreden door bemiddeling van Jezus Christus! — Psalm 83:17, 18.
21 Mogen dus alle ware christenen ermee voortgaan onbevreesd te waarschuwen voor Jehovah’s vreemde daad. Laten zij erin volharden over zijn ongewone werk te spreken. En laten zij, terwijl zij dit doen, aan iedereen verkondigen dat onze onwankelbare hoop gevestigd is op Gods koninkrijk onder zijn op de troon geplaatste Koning. Mogen hun ijver, vastberadenheid en loyaliteit bijdragen tot de eeuwigdurende lof van onze almachtige God, Jehovah. — Psalm 146:1, 2, 10.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Waarom bevindt de christenheid zich in een onbehaaglijke situatie?
◻ Wat was Jehovah besloten te doen ten aanzien van Jeruzalem, en waarom was dit „vreemd” en „ongewoon”?
◻ Welke waarschuwing hebben Jehovah’s Getuigen bekendgemaakt ten aanzien van de christenheid, en welke reactie hebben zij ontmoet?
◻ Hoe kunnen mensen ontkomen aan het lot van de christenheid?
[Illustratie op blz. 24]
Jehovah zal zijn vreemde daad herhalen, ditmaal tegen de christenheid