BUL
[van een grondwoord dat „opbrengst; voortbrengsel” betekent].
De achtste maanmaand van de godsdienstige kalender van de Israëlieten, die overeenkomt met de tweede maand van de burgerlijke kalender (1Kon 6:37, 38; Ge 7:11). De maand viel gedeeltelijk in oktober en gedeeltelijk in november. Na de Babylonische ballingschap werd deze maand Marchesvan genoemd, later afgekort tot Chesvan. Deze na-exilische namen komen in de bijbel niet voor, maar zijn te vinden in de joodse talmoed, de geschriften van Josephus en in andere werken.
De maand Bul viel omstreeks het begin van de regentijd in de herfst (De 11:14; Joë 2:23; Jak 5:7). In deze maand werden gerst en tarwe ingezaaid, en in het N van Galilea werden olijven geoogst. De herders brachten nu hun kudden schapen van het open veld naar binnen zodat ze gedurende de koude en regenachtige wintermaanden beschermd waren.
Volgens Genesis 7:11 en 8:14 begon de vloed van Noachs dagen op de zeventiende dag van „de tweede maand”, en was de aarde in dezelfde maand, een maanjaar en tien dagen later, opgedroogd. Hierover merkte Josephus (Joodsche oudheden, I, iii, 3) op: „Deze groote gebeurtenis had plaats in het zeshonderdste jaar van Noachs regeering, in de tweede maand, die door de Macedoniërs Dius genoemd wordt, maar door de Hebréërs Marsuanes. Zóó toch hadden zij in Egypte het jaar leeren verdeelen.” Volgens Josephus kwam de tweede maand in Noachs tijd dus overeen met de maand Bul of Marchesvan.
Na de uittocht uit Egypte werd Bul de achtste maand van de godsdienstige kalender, en gedurende deze maand voltooide Salomo de bouw van de tempel te Jeruzalem (1Kon 6:38). Jerobeam, de grondlegger van het afgescheiden noordelijke koninkrijk Israël, maakte deze maand eigenmachtig tot een feestmaand, als onderdeel van zijn plan om de aandacht van het volk af te leiden van Jeruzalem en de feesten die daar gehouden werden. — 1Kon 12:26, 31-33.