PEKAH
(Pe̱kah) [van een grondwoord dat „openen” betekent].
Koning van Israël die zo’n twintig jaar regeerde, vanaf omstreeks 778 v.G.T.; tijdgenoot van de Judese koningen Azarja (Uzzia), Jotham en Achaz. Voordien had Pekah als adjudant van de Israëlitische koning Pekahia gediend. Maar in het 52ste jaar van Uzzia’s regering vermoordde Remalia’s zoon Pekah, met de steun van vijftig man uit Gilead, Pekahia en eigende zich het koningschap over Israël in Samaria toe (2Kon 15:25, 27). Gedurende de regering van Pekah werd de afgodische kalveraanbidding voortgezet (2Kon 15:28). Bovendien ging deze regeerder een bondgenootschap met Rezin, de koning van Syrië, aan. Tegen het einde van de regering van de Judese koning Jotham (die in het 2de jaar van Pekah begon te regeren) veroorzaakten Pekah en Rezin moeilijkheden voor Juda. — 2Kon 15:32, 37, 38.
Nadat Jothams zoon Achaz in het 17de jaar van Pekah was gaan regeren, vielen Rezin en Pekah Juda binnen, met het doel de monarch te onttronen en een zekere zoon van Tabeël als koning te installeren. Het lukte hun niet Jeruzalem in te nemen (2Kon 16:1, 5; Jes 7:1-7), maar desondanks leed Juda zware verliezen. Op één dag doodde Pekah 120.000 dappere mannen uit Juda. Bovendien nam het Israëlitische leger 200.000 Judeeërs gevangen. Op aanraden van de profeet Oded, gesteund door een aantal vooraanstaande mannen uit Efraïm, werden deze gevangenen echter naar Juda teruggebracht. — 2Kr 28:6, 8-15.
Hoewel de profeet Jesaja de verzekering gaf dat het Syro-Israëlitische bondgenootschap niet zou kunnen bewerken dat Achaz werd onttroond (Jes 7:6, 7), zond de trouweloze Achaz de Assyrische koning Tiglath-Pileser III een omkoopgeschenk, opdat deze hem te hulp zou komen. Daarop nam de Assyrische monarch Damaskus in en bracht Rezin ter dood (2Kon 16:7-9). In deze zelfde tijd veroverde Tiglath-Pileser blijkbaar ook de landstreken Gilead, Galilea en Naftali en een aantal steden in het N van Israël (2Kon 15:29). Daarna doodde Hosea, de zoon van Ela, Pekah en werd de volgende koning van Israël. — 2Kon 15:30.
In een fragmentarische historische tekst van Tiglath-Pileser III wordt over zijn veldtocht tegen Israël bericht: „Al zijn inwoners (en) hun bezittingen voerde ik naar Assyrië. Zij brachten hun koning Pekah (Pa-qa-ha) ten val en ik stelde Hosea (A-ú-si-ʼ) als koning over hen aan.” — Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 284.