GEBA
(Ge̱ba) [Heuvel].
Een stad in Benjamin die aan de Kehathieten werd gegeven; een van de dertien priestersteden (Joz 18:21, 24; 21:17, 19; 1Kr 6:54, 60). Geba lag blijkbaar aan de N-grens van het koninkrijk Juda; vandaar de zegswijze „van Geba tot aan Berseba” (2Kon 23:8). De oude stad wordt gewoonlijk geïdentificeerd met het dorp Jabaʽ, bijna 9 km ten NNO van de Tempelberg in Jeruzalem. Een ravijn scheidt het van de plaats waar vermoedelijk het oude Michmas lag. In het ravijn bevinden zich twee heuvels met steile rotswanden. Misschien stemmen deze overeen met de ’tandvormige steile rotsen’ Bozez en Sene, waarvan de ene zich „tegenover Michmas” bevond en de andere „tegenover Geba”. — 1Sa 14:4, 5.
Geba was een van de steden die in verband met de veldtocht van koning Saul tegen de Filistijnen genoemd werden. Jonathan versloeg, kennelijk op bevel van zijn vader Saul, het Filistijnse „garnizoen” te Geba (1Sa 13:3, 4). Bij wijze van vergelding verzamelden de Filistijnen een enorme krijgsmacht te Michmas, waarop vele Israëlieten, van vrees vervuld, zich verborgen en sommige zelfs naar de overzijde van de Jordaan vluchtten (1Sa 13:5-7). Later ging Jonathan van Geba naar de voorpost van de Filistijnen, die ongetwijfeld aan de rand van „de ravijnpas van Michmas” gestationeerd was. Op handen en voeten klom Jonathan langs de steile pas omhoog naar de voorpost en sloeg samen met zijn wapendrager ongeveer twintig Filistijnen neer. — 1Sa 14:6-14; vgl. 1Sa 13:16, 23.
Jaren later versterkte Asa Geba met stenen en balken van Rama (1Kon 15:22; 2Kr 16:6). Op een in de bijbel niet nader bepaald tijdstip werden zekere inwoners van Geba in ballingschap naar Manahath gevoerd (1Kr 8:6). Op weg naar Jeruzalem trok het Assyrische leger onder Sanherib klaarblijkelijk door Geba (Jes 10:24, 28-32). Onder de joden die uit de Babylonische ballingschap terugkeerden, bevonden zich ook ’zonen van Geba’; de stad zelf werd na de terugkeer eveneens weer bewoond (Ezr 2:1, 26; Ne 7:6, 30; 11:31; 12:29). Zinspelend op de verheven positie van het herbouwde Jeruzalem, sprak de profeet Zacharia erover dat het heuvelige en bergachtige land tussen Geba en Rimmon zou zinken en daardoor als de Araba zou worden. — Za 14:10; zie GIBEA nr. 2.