BESTUUR
Een bestuurlijke procedure of een regeling voor supervisie in het behartigen van een verantwoordelijkheid of bij het bereiken van een doel.
Het Hebreeuwse woord dat in 1 Kronieken 26:30 met „bestuur” is vertaald (peqoed·dahʹ), komt van het grondwoord pa·qadhʹ, dat „bezoeken; de aandacht richten op” betekent (Ru 1:6, vtn.). Het wordt tevens weergegeven met „hoede; toezicht; opzicht”. — 2Kr 24:11; Nu 3:32; vgl. 2Kon 11:18, vtn.; zie OPZIENER.
Vanaf het begin van de menselijke geschiedenis heeft God de volmaakte mens gemachtigd zorg te dragen voor de aarde en de daarop levende schepselen in onderworpenheid te hebben (Ge 1:26-28). Na de opstand van de mens, en vooral sinds de Vloed, ontwikkelde zich een duidelijk herkenbaar patriarchaal bestuursstelsel. Hierdoor werden familieaangelegenheden en bezit geregeld en werd op de naleving van gedragsnormen toegezien.
De wijze waarop Mozes tijdens de veertigjarige tocht door de wildernis de aangelegenheden van de natie Israël behartigde in overeenstemming met de goddelijke wil, verschaft een prachtig voorbeeld van bestuur, waartoe ook het delegeren van autoriteit aan betrouwbare ondergeschikten behoorde (Ex 18:19-26). Binnen de priesterschap berustte de voornaamste bestuursverantwoordelijkheid bij de hogepriester (Nu 3:5-10); anderen kregen echter de verantwoordelijkheid het opzicht te voeren en toezicht uit te oefenen over bepaalde diensten (Nu 3:25, 26, 30-32, 36, 37; 4:16). Nadat Israël het Beloofde Land was binnengetrokken, traden door God geruggesteunde rechters als bestuurders van de natie op. — Re 2:16, 18; Ru 1:1.
Nadat in Israël het koningschap was ingesteld, ontwikkelde zich een vollediger bestuursstelsel. Onder koning David was de bestuurlijke structuur zeer fijn vertakt, met functionarissen die rechtstreeks onder de koning dienden en afdelingsbestuurders die overal in het land dienst verrichtten (1Kr 26:29-32; 27:1, 16-22, 25-34). Ook de priesterschap werd tijdens Davids regering grondig georganiseerd, met opzichters over het werk in de tabernakel, beambten en rechters, poortwachters, zangers en musici; ook werden er 24 priesterafdelingen opgericht ter behartiging van de dienst in de tabernakel (1Kr 23:1-5; 24:1-19). Salomo’s bestuur was nog uitgebreider, en een schitterend voorbeeld van bekwaam bestuur vormt de bouw van de tempel. — 1Kon 4:1-7, 26, 27; 5:13-18.
Ook andere natiën ontwikkelden gecompliceerde bestuursstelsels, zoals op te maken valt uit de klassen van hoogwaardigheidsbekleders die door koning Nebukadnezar ter gelegenheid van de inwijding van zijn gouden beeld bijeengeroepen werden (Da 3:2, 3). Daniël zelf werd ’tot heerser gemaakt’ (uit het Aramees: sjeletʹ) over het rechtsgebied Babylon, en onder hem werden Sadrach, Mesach en Abednego met het burgerlijk „bestuur” (Aramees: ʽavi·dhahʹ) belast. — Da 2:48, 49.
In de christelijke Griekse Geschriften wordt er dikwijls op gewezen dat degenen die belast zijn met het opzicht over de toepassing en tenuitvoerlegging van Gods bekendgemaakte wil onder zijn volk, een juist gebruik moeten maken van de aan hen gedelegeerde autoriteit en verantwoordelijkheid; en in dat verband worden dan de termen beheer en opzicht gebezigd (Lu 16:2-4; 1Kor 9:17; Ef 3:2; Kol 1:25; Tit 1:7). Terwijl duidelijk wordt gemaakt dat verantwoordelijkheid tegenover God van het allergrootste belang is (Ps 109:8; Han 1:20), wordt tevens de nadruk gelegd op de belangen van degenen die onder zulk bestuur dienst verrichten. — 1Pe 4:10; zie BEHEERDER.
Wat is het „bestuur” dat God sinds 33 G.T. in werking heeft gesteld?
God heeft zich in zijn onverdiende goedheid voorgenomen „aan de volledige grens van de bestemde tijden een bestuur [Gr.: oi·ko·noʹmi·an, lett.: „beheer van de huishouding”] te hebben, om namelijk alle dingen weer bijeen te vergaderen in de Christus, de dingen in de hemelen en de dingen op de aarde” (Ef 1:10; vgl. Lu 12:42, vtn.). Dit „bestuur” of deze bestuurlijke procedure, die sinds Pinksteren 33 G.T. onder Gods leiding in werking is, heeft ten doel al zijn met verstand begiftigde schepselen in eenheid samen te voegen. De eerste fase van Gods „bestuur” behelst het weer bijeenvergaderen van „de dingen in de hemelen”, het toebereiden van de gemeente van Koninkrijkserfgenamen die onder Jezus Christus als het geestelijke Hoofd in de hemel zullen leven (Ro 8:16, 17; Ef 1:11; 1Pe 1:4). De tweede fase van dit „bestuur” behelst het weer bijeenvergaderen van „de dingen op de aarde”, het toebereiden van degenen die in een aards paradijs zullen leven. — Jo 10:16; Opb 7:9, 10; 21:3, 4.