BALSEMEN
Het behandelen van een lijk (van een mens of dier) met bepaalde stoffen, zoals welriekende oliën, teneinde de ontbinding tegen te gaan. Indien deze kunst haar oorsprong niet bij de Egyptenaren vond, dan werd ze toch op zijn minst reeds heel vroeg door hen beoefend. Het lijk van een mens of van een dier dat oudtijds volgens de Egyptische methode van balsemen of op een andere wijze geconserveerd werd, noemt men een mummie. Niet alleen de Egyptenaren balsemden menselijke lijken, maar ook oude volken zoals de Assyriërs, de Perzen en de Scythen deden dit.
De balseming van Jakob en Jozef. De bijbel spreekt slechts in twee gevallen uitdrukkelijk over balsemen, en in beide gevallen vond dit in Egypte plaats. Nadat Jakob gestorven was en Jozef uiting had gegeven aan zijn verdriet over de dood van zijn vader, verklaart het geïnspireerde verslag: „Daarna gebood Jozef zijn dienaren, de geneesheren, zijn vader te balsemen. De geneesheren dan balsemden Israël, en zij namen volle veertig dagen voor hem, want zoveel dagen neemt men gewoonlijk voor de balseming, en de Egyptenaren bleven zeventig dagen tranen om hem storten” (Ge 50:2, 3). Jozef stierf toen hij 110 jaar was, „en zij lieten hem balsemen, en hij werd in Egypte in een doodkist gelegd” (Ge 50:26). In het geval van Jakob had het balsemen blijkbaar hoofdzakelijk ten doel het lijk tot aan de begrafenis in het Beloofde Land te conserveren. In Jozefs geval kan dit gebeurd zijn wegens zijn voorname positie. — Ge 49:29-32; 50:13, 24, 25; Ex 13:18, 19; Joz 24:32.
Volgens Herodotus omvatte het balsemen bij de Egyptenaren dat het lijk zeventig dagen in natronloog werd gelegd. De bijbel zegt echter over de balseming van Jakob door Egyptische geneesheren, welke gebeurtenis veel eerder plaatsvond: „Zij namen volle veertig dagen voor hem, want zoveel dagen neemt men gewoonlijk voor de balseming, en de Egyptenaren bleven zeventig dagen tranen om hem storten” (Ge 50:3). Geleerden hebben verscheidene pogingen gedaan om Genesis 50:3 met Herodotus’ woorden in overeenstemming te brengen. Enerzijds kan het zijn dat de in Genesis genoemde veertig dagen niet inbegrepen waren bij de periode waarin het lichaam in de natron lag. Anderzijds is het ook heel goed mogelijk dat Herodotus zich eenvoudig heeft vergist toen hij zei dat het lijk zeventig dagen in natronloog werd gelegd. De latere Griekse geschiedschrijver Diodorus Siculus (uit de 1ste eeuw v.G.T.) schreef dat de Egyptische balsemingsprocedure meer dan dertig dagen duurde (Diodorus of Sicily, I, 91, 5, 6). Natuurlijk kunnen er nog andere Egyptische balsemingsmethoden zijn geweest waarvan geen van deze geschiedschrijvers melding maakte, en het is ook mogelijk dat de duur van de balsemingsprocedure op verschillende tijdstippen in de geschiedenis varieerde.
De begrafenis bij Hebreeën en christenen. De slechte staat waarin menselijke resten verkeerden die men in Palestijnse graven heeft gevonden, toont aan dat het bij de Hebreeën over het algemeen niet gebruikelijk was de doden te balsemen (althans niet om ze voor lange tijd te conserveren, zoals bij de Egyptenaren de gewoonte was), en dat ook de eerste volgelingen van Christus daar hun gestorvenen niet balsemden teneinde hun lichaam voor onbepaalde tijd te conserveren. Getrouwe Hebreeën en ware christenen wisten dat de ziel van een mens of van een dier sterft en dat het lichaam tot stof terugkeert (Pr 3:18-20; Ez 18:4). Dat de bijbel zo weinig over balsemen zegt, schijnt nog een bewijs te zijn dat het onder de Hebreeën en de eerste christenen geen algemeen erkend gebruik was.
Over de begrafenis van koning Asa zegt de bijbel: „Men legde hem op het bed dat men gevuld had met balsemolie en verschillende soorten van zalf die door vermenging tot een speciale zalf waren bereid. Voorts ontstak men een buitengewoon groot begrafenisvuur voor hem.” Dit betekent niet dat de koning werd gecremeerd, maar dat er specerijen werden verbrand (2Kr 16:13, 14). En mocht het gebruik van zalf in dit geval een soort balseming geweest zijn, dan was het beslist niet de soort van balseming die door de Egyptenaren werd toegepast.
Toen Jezus Christus stierf, bracht Nikodemus „een rol mirre en aloë mee, ongeveer honderd pond”, en vervolgens zegt de bijbel: „Zij dan namen het lichaam van Jezus en bonden het met de specerijen in windsels, zoals bij de joden gebruikelijk is ter voorbereiding op de begrafenis” (Jo 19:39, 40). Dit werd echter niet als een balseming aangeduid, en het was ook niet te vergelijken met de balsemingsmethoden van de Egyptenaren. Het was de gebruikelijke manier om een lichaam voor de begrafenis voor te bereiden, wat ongetwijfeld dezelfde manier was waarop Lazarus’ lichaam werd voorbereid om in het graf gelegd te worden. Zijn geval toont aan dat de joden niet gewoon waren een ingewikkelde balsemingsprocedure te volgen met de bedoeling het lichaam lange tijd te conserveren, want toen Jezus zei: „Neemt de steen weg”, zei Martha: „Heer, hij moet nu al rieken, want het is reeds vier dagen geleden.” Indien Lazarus gebalsemd zou zijn, zou Martha beslist niet verwacht hebben dat hij zich in deze toestand zou bevinden. Lazarus’ voeten en handen waren met zwachtels omwonden en er was „een doek om zijn gelaat gebonden”, maar de bedoeling daarvan was kennelijk niet geweest zijn lichaam voor ontbinding te behoeden. — Jo 11:39, 44; zie BEGRAFENIS, GRAFSTEDEN.