GIBBAR
(Gi̱bbar) [Superieur; Machtig; Overweldigend].
Mogelijk de naam van een familiehoofd van wie 95 „zonen” (nakomelingen) in 537 v.G.T. met Zerubbabel uit de Babylonische ballingschap terugkeerden (Ezr 2:1, 2, 20). In het parallelle verslag in Nehemia 7:25 wordt echter Gibeon vermeld in plaats van Gibbar. Bijgevolg zou de uitdrukking „de zonen van Gibbar [Gibeon]: vijfennegentig”, betrekking kunnen hebben op de nakomelingen van de vroegere inwoners van Gibeon, aangezien in Ezra 2:21-34 ook nog andere plaatsnamen voorkomen, bijvoorbeeld „de zonen van Bethlehem”.