Bijbelse hoofdpunten Nehemía 1:1–13:31
De ware aanbidding zegeviert
De ware aanbidding zegeviert door middel van vastberaden daden en onwankelbaar vertrouwen op Jehovah. Dat is de kerngedachte van het boek Nehemía. Het is een levendig verslag over de herbouw van de muur van Jeruzalem onder het moedige leiderschap van Nehemía.
Het boek bestrijkt een beslissende periode, de periode waarin de zeventig jaarweken die tot de verschijning van de Messías leiden, zouden beginnen (Daniël 9:24-27). Het eerste vers 1:1 en het feit dat het verslag in de eerste persoon geschreven is, wijzen duidelijk op Nehemía als de schrijver van het verslag. Dit boek is een vervolg op Ezra, en het pakt de draad van het verhaal ongeveer twaalf jaar na de door Ezra opgetekende gebeurtenissen weer op.
Bij het lezen van dit verslag zien wij hoe wonderbaarlijk Jehovah de gebeurtenissen zo leidt dat zijn wil geschiedt. Wij merken ook op hoe hij zijn loyale dienstknechten sterkt en vertroost.
Jeruzalems benarde positie
Lees alstublieft Nehemía 1:1–2:20. Nehemía, de schenker van de Perzische koning, verneemt dat de muren van Jeruzalem nog steeds in puin liggen en dat de mensen daar „in een zeer slechte situatie” verkeren. Diepbedroefd stort Nehemía in een vurig gebed zijn hart voor Jehovah uit. Zijn verdriet wordt door de koning opgemerkt en daardoor krijgt Nehemía de gelegenheid naar Jeruzalem te reizen om ervoor te zorgen dat de stadsmuur wordt herbouwd.
◆ 1:1 — Welk jaar was dit?
Dit was het twintigste jaar van koning Artaxerxes (Longimanus) (2:1). Aangezien in dit relaas Kislev (november/december) vóór Nisan (maart/april) wordt geplaatst, rekenden de Perzische koningen blijkbaar ieder regeringsjaar van de herfst tot de herfst, of vanaf het tijdstip waarop zij werkelijk de troon bestegen. Betrouwbaar historisch bewijsmateriaal en vervulde bijbelse profetieën wijzen op 455 v.G.T. als het jaar waarvan de maand Nisan in het twintigste jaar van Artaxerxes valt. Nehemía’s verslag begint derhalve in de herfst van 456 v.G.T., en het bevel om de muur van Jeruzalem te herbouwen, werd uitgevaardigd in het voorjaar van 455 v.G.T.
◆ 2:4 — Werd dit gebed op het laatste moment door wanhoop ingegeven?
Neen, want de toestand van verwoesting waarin Jeruzalem verkeerde, was al geruime tijd „dag en nacht” het onderwerp van Nehemía’s gebeden geweest (1:4, 6). Toen Nehemía de gelegenheid kreeg koning Artaxerxes te vertellen over zijn verlangen de muren van Jeruzalem te herbouwen, bad hij opnieuw, en deed daarmee wat hij al herhaaldelijk had gedaan. Jehovah verhoorde zijn gebeden, met als gevolg een opdracht om de stadsmuren te herbouwen.
Les voor ons: Nehemía zag naar Jehovah op voor leiding. Wanneer wij voor gewichtige beslissingen staan, dienen ook wij ’aan te houden in het gebed’ en in overeenstemming met Jehovah’s leiding te handelen. — Romeinen 12:12.
Muur gebouwd ondanks samenzwering
Lees 3:1–6:19. Als de bouw aan de muur begint, honen en smalen de tegenstanders. Later dreigen zij met een aanval. Onverschrokken spoort Nehemía de werkers aan: „Denkt aan Jehovah, de grote en vrees inboezemende.” De helft van hen houdt de wacht met lansen en bogen, en de anderen werken met de wapens in gereedheid. Ondanks het dreigement en andere intriges voltooien de joden de muur in 52 dagen!
◆ 3:5 — Wie waren deze „majestueuzen”?
Dit waren vooraanstaande joden onder de inwoners of gewezen ingezetenen van Tekóa, een stad ongeveer zestien kilometer ten zuiden van Jeruzalem. Blijkbaar waren deze „majestueuzen” te trots om zich ertoe te vernederen onder het juk van door Nehemía aangestelde opzieners te werken. — Vergelijk Jeremia 27:11.
◆ 4:17 — Hoe werkten zij met één hand?
De metselaars zouden beide handen voor hun werk nodig hebben. Zij droegen hun wapens aan de heup (4:18). De vrachtdragers konden gemakkelijk in één hand een wapen dragen en met de andere vrachten aarde of puin op hun schouders of op hun hoofd in evenwicht houden. — Genesis 24:15, 45.
◆ 5:7 — Waarom was woeker verkeerd?
Dit was een rechtstreekse overtreding van Jehovah’s wet (Leviticus 25:36; Deuteronomium 23:19). Als „het honderdste deel” maandelijks werd geheven, zou dat neerkomen op 12 procent per jaar (5:11). Het volk verkeerde al in zeer behoeftige omstandigheden ten gevolge van de hongersnood en de zware schatting die de Perzen hieven (5:3, 4). Toch waren de rijken zo harteloos dat zij hoge rente van hun arme broeders eisten.
◆ 6:5 — Waarom een „open brief”?
Vertrouwelijke brieven werden dikwijls in zorgvuldig verzegelde foedraals gestoken. Dat Sanballat een „open brief” zond, kan daarom als een belediging bedoeld geweest zijn. Of misschien hoopte hij dat Nehemía, aangezien de beschuldiging in een „open brief” door anderen gelezen kon worden, zo van streek zou raken dat hij uit Jeruzalem naar hem toe zou komen om zich van de beschuldiging vrij te spreken. Misschien hoopte Sanballat ook wel dat de brief zoveel verontrusting zou zaaien dat de joden hun werk zouden staken.
Les voor ons: Wij dienen zwaar werk niet beneden onze waardigheid te achten en ons er niet aan te onttrekken zoals de „majestueuzen” van de Tekoïeten deden. Wij dienen ons daarentegen volledig in te zetten zoals de gewone Tekoïeten, die een dubbele taak verrichtten. — Nehemía 3:5, 27.
Wederopbloei van de ware aanbidding
Lees 7:1–10:39. Al het werk wordt gedaan met één doel: het herstel van de ware aanbidding. Nadat er een volkstelling is gehouden, komt het volk bijeen ten einde Ezra en de levieten de Wet te horen voorlezen en vertolken. Na aldus ’inzicht te hebben verworven’, vieren zij vol vreugde het loofhuttenfeest. Het volk vast en belijdt zijn zonden en er worden stappen gedaan om deze dwalingen recht te zetten.
◆ 7:6 — Waarom wijkt deze lijst af van die van Ezra?
Beide verslagen stemmen in zoverre overeen, dat afgezien van slaven en zangers in totaal 42.360 personen terugkeerden (Ezra 2:64, 65; Nehemía 7:66, 67). Maar er zijn verschillen in het aantal repatrianten van bepaalde huisgezinnen. Naar alle waarschijnlijkheid hebben Ezra en Nehemía verschillende methoden gebruikt voor het samenstellen van hun registers. Zo kan de een degenen hebben genoteerd die zich hadden aangemeld om terug te keren, terwijl de ander degenen noemt die werkelijk zijn teruggekeerd. Sommige priesters, en wellicht ook anderen, konden hun afstamming niet bewijzen (7:64). Dit zou kunnen verklaren waarom de som van de afzonderlijke opgaven niet gelijk is aan het genoemde totaal van 42.360.
◆ 8:8 — Hoe werd er ’betekenis gelegd in’ de Wet?
Behalve dat Ezra en zijn assistenten goed voordroegen en met nadruk lazen, vertolkten zij blijkbaar de Wet en brachten de beginselen van de Wet van toepassing, opdat het volk ze beter zou begrijpen. Ook de op de bijbel gebaseerde publikaties en vergaderingen van Jehovah’s Getuigen hebben ten doel ’betekenis te leggen in’ Gods Woord.
◆ 9:1 — Waarom kleedden de Israëlieten zich in zakken en deden zij aarde op zich?
Zich kleden in een zak — een donkergekleurd kledingstuk geweven van geitehaar — was een teken van droefheid. Ook deed men aarde of as op het hoofd of op het lichaam als teken van diepe rouw of vernedering (1 Samuël 4:12; 2 Samuël 13:19). De joden deden het om hun bedroefde en nederige besef van hun zonden tot uitdrukking te brengen. Dit werd gevolgd door een schriftelijk vastgelegde belijdenis, „een betrouwbare overeenkomst” (9:38). Zo moeten ook wij, indien wij onze verhouding tot God willen behoeden, nederig onze zonden erkennen en belijden. — 1 Johannes 1:6-9.
◆ 10:34 — Waren houtoffers onder de Wet geboden?
Neen, maar er was veel hout nodig voor het vuur op het altaar. Klaarblijkelijk waren er niet genoeg Nethinim — niet-Israëlitische tempelslaven die „houthakkers” waren — onder de gerepatrieerden (Jozua 9:23, 27). Ten einde verzekerd te zijn van een voortdurende houtaanvoer, wierp men daarom het lot om te bepalen welke afdeling van welke stam het op een bepaalde tijd moest leveren.
Les voor ons: „De vreugde van Jehovah” werd teweeggebracht doordat men inzicht verwierf in Gods Woord, het op zichzelf toepaste en gunstig op theocratische leiding reageerde (8:10). Ook Jehovah’s Getuigen zien in hoe belangrijk persoonlijke studie, geregeld vergaderingbezoek en velddienst zijn voor het bewaren van hun vreugde.
Vreugdevolle inwijding
Lees 11:1–12:47. Als Jeruzalem het centrum van de ware aanbidding wil blijven, zal de stad een grotere bevolking moeten krijgen. Behalve degenen die zich vrijwillig aanbieden, wordt ook één op elke tien personen die buiten wonen door het lot aangewezen om naar de stad te verhuizen. Vervolgens wordt de stadsmuur met een vreugdevolle optocht ingewijd. Er worden grote slachtoffers gebracht en het vreugdebetoon van het volk is van verre te horen.
◆ 11:2 — Waarom werden de vrijwilligers ’gezegend’?
Dat zij hun erfelijke bezittingen verlieten om naar Jeruzalem te verhuizen, zal enige kosten en zekere nadelen met zich hebben gebracht. Degenen die in die stad woonden, hadden misschien ook aan verschillende gevaren blootgestaan. Onder die omstandigheden beschouwden anderen de vrijwilligers als prijzenswaardig en baden zij ongetwijfeld of Jehovah hen wilde zegenen.
◆ 12:27 — Wanneer werd de muur ingewijd?
De muur werd voltooid op de 25ste dag van de zesde maand, Elul, in 455 v.G.T., en in de daaropvolgende maand vonden er opmerkelijke bijeenkomsten plaats (6:15; 8:2; 9:1). Waarschijnlijk volgde de inwijding onmiddellijk daarop, als de climax van deze vreugdevolle gelegenheid.
Les voor ons: De wijze waarop de vrijwilligersgeest en de dankbaarheid jegens Jehovah in muziek en dans tot uitdrukking werden gebracht, was hartverwarmend. In deze tijd bieden Jehovah’s Getuigen op congressen en bij andere gelegenheden vrijwillig hun diensten aan ten behoeve van anderen en zingen zij van ganser harte lofliederen voor God.
Van onreinheid gezuiverd
Lees 13:1-31. Nadat Nehemía van een reis naar het Perzische hof is teruggekeerd, raakt hij zeer verontrust wanneer hij bemerkt wat er zich tijdens zijn afwezigheid heeft afgespeeld. Onmiddellijk treedt hij handelend op om de problemen recht te zetten.
◆ 13:3 — Uit wie bestond dit „gemengde gezelschap”?
Tot het „gemengde gezelschap” behoorden blijkbaar buitenlanders zoals Moabieten, Ammonieten en de half-Israëlitische zonen van buitenlanders (13:1, 2). Aanleiding tot deze veronderstelling is het feit dat de joden al eerder zowel hun buitenlandse vrouwen als hun zonen hadden weggezonden (Ezra 10:44). Weer hadden de joden buitenlandse vrouwen genomen en dit maakte het noodzakelijk deze vrouwen en hun nakomelingen te verstoten uit de gemeenschap en uit het land zelf en hen daarmee van de voorrechten van aanbidding met Jehovah’s volk uit te sluiten. — Nehemía 13:23-31.
Les voor ons: De in hun oude fouten vervallende joden zijn een waarschuwend voorbeeld voor ons. Wij moeten altijd op onze hoede zijn voor het binnensluipen van materialisme, corruptie en afvalligheid.
Keer op keer beklemtoont het boek Nehemía het beginsel: „Als Jehovah zelf het huis niet bouwt, is het tevergeefs dat de bouwers ervan er hard aan hebben gewerkt” (Psalm 127:1). De fundamentele les voor ons is dat alles wat wij ondernemen slechts dan met succes bekroond zal worden als wij Jehovah’s zegen hebben. En die zegen hangt ervan af of wij de ware aanbidding de eerste plaats in ons leven blijven toekennen.