BURCHT
Het Hebreeuwse woord bi·rahʹ, dat wordt weergegeven met „burcht” of ’versterkte plaats’, komt alleen voor in de boeken Daniël, Esther, Kronieken en Nehemia, die tussen ongeveer 536 en enige tijd na 443 v.G.T., dus na de Babylonische ballingschap, werden voltooid. — 1Kr 29:1, vtn.; 2Kr 17:12; Es 1:2, vtn.
Volgens het verslag van Ezra, die in de taal van zijn tijd schreef, noemde David de tempel van Salomo een „burcht” toen hij het volk aanmoedigde de bouw ervan volledig te ondersteunen. — 1Kr 29:1, 19.
Nehemia bouwde een burcht of vesting even ten NW van de herbouwde tempel, de richting van waar uit het terrein het kwetsbaarst was (Ne 2:8; 7:2). Deze burcht werd klaarblijkelijk door de Makkabeeën vervangen en door Herodes de Grote verbouwd, die er de naam Antonia aan gaf. Hier werd Paulus door de Romeinse militaire bevelhebber ondervraagd. — Han 21:31, 32, 37; 22:24; zie ANTONIA, BURCHT.
„De burcht Susan”, zo’n 360 km ten O van Babylon, was een tijdelijke residentie van de Perzische koning. Hier werkte Nehemia voordat hij naar Jeruzalem vertrok, als schenker van de koning (Ne 1:1). Deze burcht was ook de plaats waar zich datgene afspeelde wat Daniël in een van zijn visioenen zag (Da 8:2). Maar „de burcht Susan” is het meest bekend als de achtergrond voor het boek Esther (Es 1:2, 5; 3:15; 8:14). „De burcht Susan” was schijnbaar geen alleenstaand gebouw, maar een complex van koninklijke verblijven binnen een door vestingwerken omgeven gebied. Dit wordt ondersteund door bepaalde details die in het verslag worden verschaft. Het „vrouwenhuis”, waar de maagden werden voorbereid om voor Ahasveros te verschijnen, bevond zich daar (Es 2:3, 8). Voordat Mordechai tot een hoge regeringspositie werd verheven, was hij dagelijks „in de poort van de koning”, welke poort zich „in de burcht Susan” bevond. — Es 2:5, 21; 3:2-4; zie SUSAN.