MEST
Menselijke en dierlijke uitwerpselen worden in het bijbelse spraakgebruik met verschillende woorden aangeduid. In de Schrift heeft mest, of drek, vaak een figuurlijke betekenis.
Een „afgezonderde plaats” of „privaat” stond de Israëlitische soldaten buiten hun legerplaats ten dienste, en zij moesten hun uitwerpselen bedekken (De 23:12-14). Daardoor bleef het leger rein voor het aangezicht van Jehovah, en bovendien werd de verbreiding van door vliegen overgebrachte infectieziekten tegengegaan.
Een van Jeruzalems poorten was de „Aspoort”, in veel Bijbels de Mestpoort genoemd (Ne 2:13; 3:13, 14; 12:31). Ze lag 1000 el (445 m) ten O van de Dalpoort en derhalve ten Z van de berg Sion. Waarschijnlijk werd de „Mestpoort” zo genoemd wegens de afval die in het eronder gelegen Dal van Hinnom werd opgehoopt en omdat deze poort toegang daartoe verschafte; mogelijk werd het stadsvuil door deze poort naar buiten gebracht.
Sommige nomadenvolken gebruikten misschien mest als brandstof. Ezechiël, die in een profetisch tafereel de belegering van Jeruzalem opvoerde, maakte bezwaar toen God hem gebood bij het broodbakken menselijke uitwerpselen als brandstof te gebruiken. God stond hem goedgunstig toe om in plaats daarvan rundermest te gebruiken (Ez 4:12-17). Dit schijnt erop te duiden dat een dergelijk gebruik van mest in Israël niet gewoon was.
Mest werd gebruikt om de grond vruchtbaar te maken. Stro en mest schijnen op „een mestvaalt” vermengd te zijn, waarbij het stro misschien door dieren in de mest getreden werd (Jes 25:10). Men kon tot de vruchtbaarheid van een vijgeboom bijdragen door ’eromheen te graven en mest te leggen’. — Lu 13:8.
In het algemeen werd mest als weerzinwekkend afval beschouwd, dat verwijderd moest worden. Jehovah’s woorden betreffende het weerspannige huis van Israëls koning Jerobeam brengen de gedachte van weerzinwekkendheid tot uitdrukking en laten ook sterk de noodzaak van verwijdering uitkomen: „Ik zal inderdaad een flinke opruiming achter het huis van Jerobeam houden, net zoals men de drek [„mest”, Het Boek] opruimt totdat er niets meer van over is.” — 1Kon 14:10.
Iemands huis in een openbaar privaat veranderen, gold als de grootste belediging en als een straf (Ezr 6:11; Da 2:5; 3:29). Tijdens de test op de berg Karmel om vast te stellen wie de ware God was, hoonde Elia de profeten van Baäl, die geen antwoord gaf, door te zeggen: „Hij moet zich wel met iets bezighouden, en hij moet zijn behoefte doen en zich afzonderen” (1Kon 18:27). Later liet Jehu het huis van Baäl afbreken, en „zij hielden het voor privaten afgezonderd”. — 2Kon 10:27.
Mest wordt ook in figuurlijke zin gebruikt om het roemloze einde van een persoon of een natie uit te drukken (2Kon 9:36, 37; Ps 83:10; Jer 8:1, 2; 9:22; 16:4). God voorzei dat er over degenen die tijdens zijn geschil met de natiën door Jehovah werden neergeveld, niet geweeklaagd zou worden, zij zouden niet bijeengezameld noch begraven worden, maar zouden „tot mest op de oppervlakte van de aardbodem” worden. — Jer 25:31-33; vgl. Ze 1:14-18.
Volgens de Wet mochten de priesters niet eten van een zondeoffer waarvan het bloed in het heiligdom werd gebracht om verzoening te doen. Het kadaver moest samen met zijn drek op een reine plek buiten de legerplaats verbrand worden (Le 4:11, 12; 6:30; 16:27). Dit werd gedaan omdat niets van het dier voor een ander doel gebruikt mocht worden; ook mocht men het niet tot ontbinding laten overgaan. Het was „rein”, dat wil zeggen, aan Jehovah geheiligd, en moest daarom op een reine plek verbrand worden. — Vgl. Heb 13:11-13.
Paulus, die geestelijke dingen van grote waarde achtte en zijn hoop op Christus als iets zeer kostbaars beschouwde, verklaarde: „Om zijnentwil heb ik het verlies van alle dingen aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil, opdat ik Christus moge winnen en in eendracht met hem bevonden word” (Fil 3:8, 9). Het hier met „vuil” weergegeven Griekse woord (skuʹba·lon) duidt hetzij op uitwerpselen of op etensresten die na een feest worden weggegooid. Zelfs al had de apostel de laatste betekenis in gedachten, dan beklemtoont het feit dat hij „alle dingen” als „vuil” beschouwde niettemin dat hij er grote waarde aan hechtte Christus te winnen en in eendracht met hem bevonden te worden. — Zie DUIVEMEST.
Zie voor de uitdrukking „drekgoden” het trefwoord AFGOD, AFGODERIJ (Standpunt ten opzichte van afgoderij).