KOERIER
In bijbelse tijden een man die tot de lijfwacht van een koning behoorde, maar speciaal was uitgekozen om koninklijke verordeningen en andere dringende correspondentie van een koning naar verafgelegen gebieden van zijn rijk over te brengen. De snelheid waarmee de boodschap door koeriers (Hebr.: ra·tsimʹ; lett.: hardlopers) werd bezorgd, was het belangrijkste. Vanaf de vroegste tijden werden zulke mannen als „hardlopers” of ’renboden’ aangeduid. In 2 Kronieken 30:6, 10 en Jeremia 51:31 worden zij zo genoemd.
In het Perzische Rijk, waar men zich van koeriers op snelle paarden bediende, bevonden zich poststations of pleisterplaatsen waar koeriers en paarden konden worden gewisseld om belangrijke boodschappen verder te brengen (Es 3:13-15; 8:10, 14). Deze koeriers, die dag en nacht en in alle weersomstandigheden onderweg waren, brachten boodschappen in ijltempo naar hun plaats van bestemming. In het Romeinse Rijk bevonden zich om de paar kilometer poststations, waar voortdurend veertig paarden voor de koeriers in gereedheid werden gehouden. De Romeinse koeriers konden per dag wel zo’n 160 km afleggen, behoorlijk snel voor die tijd. Met dit postpaardensysteem konden koninklijke boodschappen in betrekkelijk korte tijd naar de verste uithoeken van een rijk worden gezonden.