ABAGTHA
(Aba̱gtha).
De naam van een van de zeven hofbeambten die dienst verrichtten voor de Perzische koning Ahasveros, de echtgenoot van de jodin Esther, in zijn paleis te Susan, de toenmalige hoofdstad van Perzië. — Es 1:10.
In de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen wordt Abagtha als een van zeven „hovelingen” aangeduid, en in de kanttekening wordt gezegd dat dit woord „eunuch” betekent. Hoewel in landen in het Midden-Oosten eunuchen dikwijls als vertrouwde dienaren in de koninklijke hofhouding werden gebruikt, betekent het oorspronkelijke Hebreeuwse woord sa·risʹ in de eerste plaats „hofbeambte” en heeft het pas in de tweede plaats betrekking op een ontmande. Aangezien deze zeven hofbeambten dienaren van de koning waren en kennelijk niet als bewakers van de vrouwen waren aangesteld (zoals Hegai, de in Esther 2:3 genoemde eunuch van de koning), zijn zij wellicht geen letterlijke eunuchen geweest.