De opstanding — Een leer die ons raakt
„Op God heb ik mijn hoop gesteld . . . dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen.” — HANDELINGEN 24:15.
1. Hoe kwam het in het Sanhedrin tot onenigheid over de opstanding?
AAN het einde van zijn derde zendingsreis, in 56 G.T., was de apostel Paulus in Jeruzalem. Nadat hij door de Romeinen was gearresteerd, mocht hij voor het joodse hooggerechtshof, het Sanhedrin, verschijnen (Handelingen 22:29, 30). Toen Paulus naar de leden van dat rechtscollege keek, viel het hem op dat sommigen van hen Sadduceeën en anderen Farizeeën waren. Op één punt verschilden die twee groepen opmerkelijk. De Sadduceeën geloofden niet in de opstanding, de Farizeeën wel. Om zijn standpunt in die kwestie duidelijk te maken, verklaarde Paulus: „Mannen, broeders, ik ben een Farizeeër, een zoon van Farizeeën. Met betrekking tot de hoop op de opstanding der doden word ik geoordeeld.” Daarmee stichtte hij grote verwarring onder de aanwezigen! — Handelingen 23:6-9.
2. Waarom was Paulus bereid zijn geloof in de opstanding te verdedigen?
2 Toen Paulus jaren voordien op weg was naar Damaskus, had hij een visioen gezien waarin hij Jezus’ stem had gehoord. Paulus had zelfs aan Jezus gevraagd: „Wat moet ik doen, Heer?”, waarop Jezus had geantwoord: „Sta op, ga naar Damaskus, en daar zal men u alles zeggen wat u opgelegd is om te doen.” Nadat Paulus in Damaskus was aangekomen, had een behulpzame christelijke discipel, Ananias, hem opgezocht en uitgelegd: „De God van onze voorvaders heeft u verkozen om zijn wil te leren kennen en de Rechtvaardige [de opgestane Jezus] te zien en de stem van zijn mond te horen” (Handelingen 22:6-16). Geen wonder dat Paulus bereid was zijn geloof in de opstanding te verdedigen. — 1 Petrus 3:15.
Een openbare bekendmaking van de opstandingshoop
3, 4. Hoe betoonde Paulus zich een trouw verdediger van de opstandingsleer, en wat kunnen we van zijn voorbeeld leren?
3 Later verscheen Paulus voor stadhouder Felix. Bij die gelegenheid beschuldigde Tertullus, „een openbare spreker” die namens de joden een aanklacht tegen Paulus indiende, hem ervan de leider van een sekte te zijn en zich aan opruiing schuldig te maken. Paulus reageerde daar onomwonden op; hij zei: „Dit geef ik . . . toe, dat ik volgens de weg die zij een ’sekte’ noemen, aldus heilige dienst voor de God van mijn voorvaders verricht.” Vervolgens kwam hij tot de kern van de zaak met de woorden: „Op God heb ik mijn hoop gesteld, welke hoop ook deze mannen zelf koesteren, dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen.” — Handelingen 23:23, 24; 24:1-8, 14, 15.
4 Ongeveer twee jaar later werd koning Herodes Agrippa door Felix’ opvolger, Porcius Festus, uitgenodigd om samen met hem de gevangene Paulus te ondervragen. Festus legde uit dat de aanklagers Paulus’ bewering aanvochten dat „een zekere Jezus, die dood was, . . . in leven was”. In zijn verdediging vroeg Paulus: „Waarom wordt het onder ulieden ongelooflijk geoordeeld dat God de doden opwekt?” Vervolgens verklaarde hij: „Omdat ik . . . de hulp heb verkregen die van God afkomstig is, ga ik er tot op deze dag mee voort zowel aan klein als groot getuigenis af te leggen, maar ik zeg niets anders dan datgene waarvan zowel de Profeten als Mozes hebben verklaard dat het zou geschieden, namelijk dat de Christus moest lijden en dat hij, als de eerste die uit de doden opgewekt zou worden, licht zou verkondigen zowel aan dit volk als aan de natiën” (Handelingen 24:27; 25:13-22; 26:8, 22, 23). Wat was Paulus een trouw verdediger van de opstandingsleer! Net als Paulus kunnen ook wij vol overtuiging verkondigen dat er een opstanding zal zijn. Maar wat voor reactie kunnen we verwachten? Waarschijnlijk dezelfde als waarmee Paulus geconfronteerd werd.
5, 6. (a) Hoe werd er gereageerd toen de apostelen de opstanding verkondigden? (b) Wat moeten wij die over de hoop in de opstanding spreken beslist doen?
5 Sta eens stil bij wat er eerder gebeurd was toen Paulus op zijn tweede zendingsreis (omstreeks 49-52 G.T.) Athene bezocht. Hij had met mensen geredeneerd die in veel godheden geloofden en hij had er bij hen op aangedrongen nota te nemen van Gods voornemen de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die Hij aangesteld had. Die man was niemand minder dan Jezus. Paulus had uitgelegd dat God daar een waarborg voor had verschaft door Jezus uit de doden op te wekken. Hoe werd daarop gereageerd? We lezen: „Toen zij nu van een opstanding der doden hoorden, gingen sommigen spotten, terwijl anderen zeiden: ’Wij zullen u hierover nog wel eens horen.’” — Handelingen 17:29-32.
6 Die reactie kwam overeen met wat Petrus en Johannes kort na Pinksteren 33 G.T. hadden meegemaakt. Ook toen speelden de Sadduceeën een grote rol bij de controverse. In Handelingen 4:1-4 wordt verteld wat er gebeurde: „Terwijl de twee nu tot het volk spraken, kwamen de overpriesters en de tempelhoofdman en de Sadduceeën op hen af, geërgerd omdat zij het volk onderwezen en de opstanding uit de doden in het geval van Jezus duidelijk verkondigden.” Anderen reageerden juist wel gunstig. „Velen echter van hen die naar de toespraak hadden geluisterd, geloofden, en het getal der mannen steeg tot ongeveer vijfduizend.” Kennelijk kunnen we uiteenlopende reacties verwachten als we over de opstandingshoop spreken. Met het oog daarop is het van groot belang dat we ons geloof in die leer versterken.
Geloof en de opstanding
7, 8. (a) Hoe kan, zoals uit een brief aan de eerste-eeuwse gemeente in Korinthe blijkt, geloof vergeefs zijn? (b) Hoe onderscheiden ware christenen zich door een juist begrip van de opstandingshoop?
7 Niet allen die in de eerste eeuw christenen werden, vonden het makkelijk de opstandingshoop te aanvaarden. Sommigen die er moeite mee hadden, waren verbonden met de gemeente in Korinthe. Aan hen schreef Paulus: „Een van de eerste dingen die ik aan u heb doorgegeven, was datgene wat ik ook ontvangen heb, namelijk dat Christus overeenkomstig de Schriften voor onze zonden gestorven is, en dat hij werd begraven, ja, dat hij overeenkomstig de Schriften op de derde dag is opgewekt.” Daarop bekrachtigde Paulus dit feit door te verklaren dat de opgestane Christus ’aan meer dan vijfhonderd broeders verschenen was’, van wie de meesten, zo voegde Paulus eraan toe, nog in leven waren (1 Korinthiërs 15:3-8). Hij redeneerde verder: „Indien er nu van Christus gepredikt wordt dat hij uit de doden is opgewekt, hoe kunnen dan sommigen onder u zeggen dat er geen opstanding van de doden is? Indien er werkelijk geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. Maar indien Christus niet is opgewekt, is onze prediking stellig vergeefs, en ons geloof is vergeefs.” — 1 Korinthiërs 15:12-14.
8 De leer van de opstanding is inderdaad zo fundamenteel dat het christelijke geloof vergeefs is als de opstanding niet als realiteit wordt aanvaard. Ware christenen onderscheiden zich dan ook van valse door een juist begrip van de opstanding (Genesis 3:4; Ezechiël 18:4). Paulus rekent de leer van de opstanding daarom tot „de grondleer” van het christendom. Laten wij vastbesloten zijn ’tot rijpheid voort te gaan’. „En dit zullen wij doen,” zegt Paulus nadrukkelijk, „indien God het ook vergunt.” — Hebreeën 6:1-3.
De opstandingshoop
9, 10. Wat wordt er in de bijbel bedoeld als er over de opstanding wordt gesproken?
9 Laten we om ons geloof in de opstanding verder te versterken, vragen beschouwen als: Wat wordt er in de bijbel bedoeld als er over de opstanding wordt gesproken? Hoe treedt door de opstandingsleer Jehovah’s liefde nog duidelijker aan het licht? De antwoorden op die vragen zullen ons dichter tot God brengen en ons tegelijkertijd helpen anderen te onderwijzen. — 2 Timotheüs 2:2; Jakobus 4:8.
10 „Opstanding” is de vertaling van een Grieks woord dat letterlijk „een weer opstaan” betekent. Wat wordt er met die uitdrukking bedoeld? Volgens de bijbel is de opstandingshoop de overtuiging dat een dode weer tot leven kan komen. De bijbel laat verder zien dat de persoon wordt opgewekt met hetzij een menselijk of een geestelijk lichaam, afhankelijk van de vraag of hij een aardse of een hemelse hoop heeft. Wat is dit schitterende vooruitzicht op een opstanding een indrukwekkende uiting van Jehovah’s liefde, wijsheid en macht!
11. Welke vooruitzichten biedt de opstanding Gods gezalfde dienstknechten?
11 Bij hun opstanding ontvangen Jezus en zijn gezalfde broeders een geestelijk lichaam waarmee ze in de hemel kunnen dienen (1 Korinthiërs 15:35-38, 42-53). Samen zullen ze de regeerders zijn van het Messiaanse koninkrijk, dat op aarde paradijstoestanden zal bewerkstelligen. Onder Jezus als Hogepriester vormen de gezalfden een koninklijke priesterschap. Ze zullen de voordelen van Christus’ loskoopoffer aanwenden ten behoeve van de mensheid, die zich dan in de nieuwe wereld van rechtvaardigheid zal bevinden (Hebreeën 7:25, 26; 9:24; 1 Petrus 2:9; Openbaring 22:1, 2). Ondertussen willen degenen van de gezalfden die nog op aarde leven graag aanvaardbaar blijven voor God. Bij hun dood zullen ze het hun „toegekende” ontvangen door een opstanding tot onsterfelijk geestelijk leven in de hemel (2 Korinthiërs 5:1-3, 6-8, 10; 1 Korinthiërs 15:51, 52; Openbaring 14:13). „Indien wij één met hem zijn geworden in de gelijkheid van zijn dood,” schreef Paulus, „zullen wij stellig ook één met hem zijn in de gelijkheid van zijn opstanding” (Romeinen 6:5). Maar hoe staat het met degenen voor wie de opstanding zal betekenen dat ze weer als mens op aarde zullen leven? Hoe kan de opstandingshoop hen dichter tot God brengen? We kunnen veel leren van het voorbeeld van Abraham.
De opstanding en vriendschap met Jehovah
12, 13. Welke krachtige basis had Abraham voor zijn geloof in de opstanding?
12 Abraham, die als „Jehovah’s vriend” werd betiteld, was een man met een bijzonder groot geloof (Jakobus 2:23). Paulus maakte in zijn opsomming van getrouwe mannen en vrouwen, die in het elfde hoofdstuk van Hebreeën opgetekend staat, drie keer melding van Abrahams geloof (Hebreeën 11:8, 9, 17). Met zijn derde vermelding vestigt hij de aandacht op het geloof waarvan Abraham blijk gaf toen hij gehoorzaam voorbereidingen trof om zijn zoon Isaäk te offeren. Abraham was ervan overtuigd dat de belofte van een zaad via Isaäk door Jehovah werd gewaarborgd. Hij was van oordeel dat als Isaäk als een slachtoffer zou sterven, „God hem zelfs uit de doden kon opwekken”.
13 Het liep anders, want toen Jehovah zag hoe sterk Abrahams geloof was, trof hij regelingen dat een dier Isaäks plaats als slachtoffer zou innemen. Niettemin diende Isaäks ervaring als een illustratie van de opstanding, zoals Paulus uitlegde: „Daaruit heeft hij [Abraham] hem [Isaäk] ook bij wijze van illustratie ontvangen” (Hebreeën 11:19). Daar komt nog bij dat Abraham al een krachtige basis voor zijn geloof in de opstanding had. Had Jehovah Abrahams voortplantingsvermogen niet tot nieuw leven gebracht toen hij en zijn vrouw, Sara, op hun oude dag gemeenschap hadden en hun zoon, Isaäk, voortbrachten? — Genesis 18:10-14; 21:1-3; Romeinen 4:19-21.
14. (a) Wat verwachtte Abraham volgens Hebreeën 11:9, 10? (b) Wat moet er alsnog met Abraham gebeuren wil hij in de nieuwe wereld Koninkrijkszegeningen ontvangen? (c) Hoe kunnen wij Koninkrijkszegeningen ontvangen?
14 Paulus beschreef Abraham als een inwonende vreemdeling die in tenten woonde en „de stad [verwachtte] die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en maker is” (Hebreeën 11:9, 10). Dat was geen letterlijke stad zoals Jeruzalem, waar Gods tempel stond. Nee, dit was een symbolische stad. Het was Gods hemelse koninkrijk, dat bestaat uit Christus Jezus en zijn 144.000 mederegeerders. De 144.000 in hun hemelse heerlijkheid worden ook wel „de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem”, de „bruid” van Christus genoemd (Openbaring 21:2). In 1914 plaatste Jehovah Jezus op de troon als de Messiaanse koning van het hemelse koninkrijk en gebood hij hem te midden van zijn vijanden te regeren (Psalm 110:1, 2; Openbaring 11:15). Om de zegeningen van de Koninkrijksregering te ontvangen, zal Abraham, „Jehovah’s vriend”, weer tot leven moeten komen. Ook wij moeten, willen we Koninkrijkszegeningen ontvangen, in Gods nieuwe wereld in leven zijn, hetzij als leden van de grote schare overlevenden van Armageddon of als personen die uit de doden zijn opgewekt (Openbaring 7:9, 14). Maar wat is de basis voor de opstandingshoop?
Gods liefde — De basis voor de opstandingshoop
15, 16. (a) Hoe legt de eerste profetie in de bijbel de basis voor onze opstandingshoop? (b) Hoe kan geloof in de opstanding ons dichter tot Jehovah brengen?
15 Op grond van onze nauwe band met onze liefdevolle hemelse Vader, ons sterke geloof zoals dat van Abraham en onze gehoorzaamheid aan Gods geboden kunnen we door Jehovah rechtvaardig worden verklaard en door hem als zijn vrienden worden beschouwd. Daardoor komen we in aanmerking voor de zegeningen van de Koninkrijksregering. In feite legt de allereerste profetie die in Gods Woord staat opgetekend, in Genesis 3:15, de basis voor de opstandingshoop en voor vriendschap met God. Ze voorzegt niet alleen dat Satans kop verbrijzeld zal worden, maar ook dat het Zaad van Gods vrouw in tegenstelling daarmee in de hiel vermorzeld zal worden. Door Jezus’ dood aan de paal werd hij figuurlijk in de hiel vermorzeld. Door zijn opstanding op de derde dag werd die wond genezen en werd de weg gebaand voor een beslissend optreden tegen degene „die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel”. — Hebreeën 2:14.
16 Paulus brengt ons onder de aandacht dat God „zijn eigen liefde jegens ons hierin aan[beveelt], dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaars waren” (Romeinen 5:8). Dankbaarheid voor die onverdiende goedheid brengt ons werkelijk dichter tot Jezus en tot onze liefdevolle hemelse Vader. — 2 Korinthiërs 5:14, 15.
17. (a) Welke hoop bracht Job onder woorden? (b) Wat onthult Job 14:15 over Jehovah, en welk gevoel roept dat op?
17 Job, een getrouwe man uit voorchristelijke tijden, zag ook uit naar een opstanding. Satan deed hem verschrikkelijke dingen aan. In tegenstelling tot zijn valse vrienden, die nooit over de opstanding spraken, putte Job troost uit die hoop en vroeg: „Kan een fysiek sterke man als hij sterft opnieuw leven?” Job beantwoordde die vraag zelf met de woorden: „Al de dagen van mijn dwangarbeid zal ik wachten, totdat mijn aflossing komt.” Hij richtte zich tot zijn God, Jehovah, en erkende: „Gij zult roepen, en ikzelf zal u antwoorden.” Over de gevoelens van onze liefdevolle Schepper merkte Job op: „Naar het werk van uw handen zult gij een vurig verlangen hebben” (Job 14:14, 15). Ja, Jehovah ziet verlangend uit naar de tijd dat getrouwen weer tot leven komen in de opstanding. Als we mediteren over de liefde en onverdiende goedheid die hij ons betoont ondanks het feit dat we onvolmaakt zijn, kan het niet anders of het brengt ons nog dichter tot hem! — Romeinen 5:21; Jakobus 4:8.
18, 19. (a) Welk vooruitzicht heeft Daniël op een nieuw leven? (b) Wat zullen we in het volgende artikel bespreken?
18 De profeet Daniël, door Gods engel aangeduid als een „zeer begeerde man”, heeft Jehovah heel zijn lange leven trouw gediend (Daniël 10:11, 19). Zijn rechtschapenheid tegenover Jehovah heeft standgehouden vanaf het begin van zijn ballingschap in 617 v.G.T. tot aan zijn dood enige tijd nadat hij in 536 v.G.T., het derde jaar van Cyrus, de koning van Perzië, een visioen had ontvangen (Daniël 1:1; 10:1). In de loop van dat derde jaar van Cyrus zag Daniël in een visioen de opmars van de wereldmachten, die uitloopt op de komende grote verdrukking (Daniël 11:1–12:13). Omdat Daniël het visioen niet helemaal begreep, vroeg hij aan de hemelse boodschapper die het overbracht: „O mijn heer, wat zal het laatst zijn van deze dingen?” Als antwoord vestigde de engel de aandacht op „de tijd van het einde”, waarin ’zij die inzicht hebben, het zullen verstaan’. Hoe zag de toekomst er voor Daniël zelf uit? De engel verklaarde: „Gij zult rusten, maar gij zult opstaan tot uw bestemming aan het einde der dagen” (Daniël 12:8-10, 13). Daniël zal terugkomen „in de opstanding der rechtvaardigen”, tijdens Christus’ duizendjarige regering. — Lukas 14:14.
19 We bevinden ons ver in de tijd van het einde en dichter bij het begin van Christus’ duizendjarige heerschappij dan toen we gelovigen werden. Daarom moeten we ons afvragen: zal ik dat meemaken, dat ik in de nieuwe wereld contact kan hebben met Abraham, Job, Daniël en andere getrouwe mannen en vrouwen? Ja, mits we dicht bij Jehovah blijven en zijn geboden gehoorzamen. In ons volgende artikel zullen we de opstandingshoop meer in detail bespreken om degenen die een opstanding zullen krijgen te kunnen identificeren.
Hoe was het ook weer?
• Met welke reactie kreeg Paulus te maken toen hij zijn hoop in de opstanding bekendmaakte?
• Waarom onderscheiden ware christenen zich door de opstandingshoop van valse?
• Hoe weten we dat Abraham, Job en Daniël in de opstanding geloofden?
[Illustratie op blz. 8]
Toen Paulus voor stadhouder Felix stond, verkondigde hij vol overtuiging de opstandingshoop
[Illustratie op blz. 10]
Waarom geloofde Abraham in de opstanding?
[Illustratie op blz. 12]
Job putte troost uit de opstandingshoop
[Illustratie op blz. 12]
Daniël zal terugkomen in de opstanding der rechtvaardigen