UITSPANSEL
In Genesis 1:6-8 wordt over de tweede scheppingsperiode of de tweede „dag” gezegd: „Verder zei God: ’Er kome een uitspansel [Hebr.: ra·qiʹaʽ] tussen de wateren en er kome scheiding tussen de wateren en de wateren.’ Toen ging God ertoe over het uitspansel te maken en scheiding te maken tussen de wateren die onder het uitspansel zouden zijn en de wateren die boven het uitspansel zouden zijn. En het werd zo. En God noemde het uitspansel voortaan Hemel.” Later vermeldt het verslag dat er hemellichten verschenen aan „het uitspansel van de hemel”, en nog later is er sprake van vliegende schepselen die „langs het vlak van het uitspansel van de hemel” over de aarde vlogen. — Ge 1:14, 15, 17, 20.
De Septuaginta gebruikte het Griekse woord ste·re·oʹma (dat „iets wat stevig en vast is” betekent) als vertaling van het Hebreeuwse ra·qiʹaʽ, en de Vulgaat gebruikte de Latijnse term firmamentum, die eveneens de gedachte overbrengt van iets wat vast en stevig is. In Commentaar op het Oude Testament, Genesis, door dr. W. H. Gispen wordt het woord ra·qiʹaʽ dienovereenkomstig met „firmament” vertaald. (Zie ook de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap met verklarende kanttekeningen, de noot bij vs. 6.) Daarentegen geven de Nieuwe-Wereldvertaling, de Statenvertaling en andere vertalingen het woord met „uitspansel” weer. Enkele buitenlandse vertalingen doen dit in hun taal eveneens: „expanse” (The Emphasised Bible van Joseph B. Rotherham [Engels]); „expansión” (Versión Moderna [Spaans]); „étendue” (Segond [Frans]).
Sommigen trachten aan te tonen dat de door de oude Hebreeën gehuldigde opvatting van het universum de voorstelling inhield van een vast hemelgewelf dat de aarde overspande en dat van sluisachtige openingen was voorzien waardoor de regen kon neervallen, en aan dit gewelf waren de sterren bevestigd. In bijbelse woordenboeken en in enkele bijbelvertalingen vindt men schematische voorstellingen van zo’n opvatting. In een commentaar op deze zienswijze wordt in The International Standard Bible Encyclopaedia verklaard: „Maar deze bewering stoelt in werkelijkheid meer op de opvattingen die gedurende de donkere middeleeuwen in Europa algemeen heersten dan op feitelijke verklaringen in het O[ude] T[estament].” — Onder redactie van J. Orr, 1960, Deel I, blz. 314.
Hoewel het waar is dat het grondwoord (ra·qaʽʹ), waarvan ra·qiʹaʽ is afgeleid, gewoonlijk gebruikt wordt in de betekenis van iets vasts „uitsmeden (breed uitslaan)” of „pletten”, hetzij met de hand, met de voet of met behulp van een of ander werktuig (vgl. Ex 39:3; Ez 6:11), is het in sommige gevallen niet logisch een figuurlijk gebruik van het woord uit te sluiten. Zo stelt Elihu in Job 37:18 de volgende vraag met betrekking tot God: „Kunt gij met hem soms de wolkenhemel uitsmeden [tar·qiʹaʽ], hard als een gegoten spiegel?” Dat niet het letterlijk uitsmeden van een vast hemelgewelf bedoeld kan zijn, blijkt uit het feit dat de hier gebruikte uitdrukking „wolkenhemel” afkomstig is van een woord (sjaʹchaq) dat ook met „stoflaagje” of „wolken” weergegeven wordt (Jes 40:15; Ps 18:11). Bovendien is met het oog op de nevelachtige aard van datgene wat ’uitgesmeed’ wordt, duidelijk dat de bijbelschrijver de wolkenhemel alleen in figuurlijke zin vergelijkt met een metalen spiegel, waarvan het gepolijste oppervlak een heldere weerkaatsing geeft. — Vgl. Da 12:3.
Zo was het ook met het „uitspansel” dat op de tweede scheppings-„dag” werd voortgebracht. Er wordt niet gezegd dat er een vaste substantie uitgesmeed of geplet werd, maar veeleer dat er een open ruimte werd geschapen doordat er een scheiding werd teweeggebracht tussen de wateren die de aarde bedekten en andere wateren die zich boven de aarde bevonden. Er wordt dus beschreven hoe het atmosferische uitspansel dat de aarde omgeeft werd gevormd en te kennen gegeven dat er eens niet zo’n duidelijke scheiding of open ruimte bestond, maar dat de gehele aardbol aanvankelijk in waterdamp gehuld was. Dit strookt ook met wetenschappelijke gevolgtrekkingen inzake de vroege fasen in de ontwikkelingsgeschiedenis van de aarde, alsmede met de zienswijze dat al het water op aarde ooit in de vorm van atmosferische damp bestond, aangezien het aardoppervlak destijds extreem heet was.
Dat de Hebreeuwse bijbelschrijvers zich de hemel niet voorstelden als een oorspronkelijk uit gepolijst metaal gevormde massa, blijkt uit de woorden waarmee Mozes de Israëlieten voor de gevolgen van ongehoorzaamheid aan God waarschuwde: „Uw hemel die boven uw hoofd is, [moet] koper worden, en de aarde die onder u is, ijzer.” Op deze wijze werd in beeldspraak beschreven welke uitwerking een intense hitte en een langdurige droogte op de hemel boven Israël en op het land zelf zouden hebben. — De 28:23, 24.
Het is eveneens duidelijk dat de Hebreeën uit de oudheid er niet het heidense denkbeeld op na hielden dat er zich letterlijke „vensters” in het hemelgewelf bevonden waardoor de regen op de aarde neerviel. De schrijver van het boek Job citeert in dit verband Elihu, die in Job 36:27, 28 met wetenschappelijke nauwkeurigheid het proces beschrijft waardoor regenwolken worden gevormd: „Want hij trekt de waterdruppels omhoog; ze sijpelen door als regen voor zijn nevel, zodat de wolken [sjecha·qimʹ] druppelen, ze druipen overvloedig op de mensen.” Evenzo wordt door de uitdrukking „sluizen [ʼaroeb·bothʹ] van de hemel” duidelijk te kennen gegeven dat het om een figuurlijke uitdrukking gaat. — Vgl. Ge 7:11; 2Kon 7:1, 2, 19; Mal 3:10; zie ook Sp 3:20; Jes 5:6; 45:8; Jer 10:13.
Ezechiël beschrijft in zijn visioen van wat zich in de hemel afspeelt, iets „wat geleek op een uitspansel gelijk het geglinster van ontzagwekkend ijs” boven de hoofden van de vier levende schepselen. Het verslag staat vol met figuurlijke uitdrukkingen. — Ez 1:22-26; 10:1.
Hoewel bij het formeren van het uitspansel of de atmosfeer geen ’uitsmeden’ of ’pletten’ nodig was van iets wat zo vast was als een metallische substantie, dient men te bedenken dat de uit een mengsel van gassen bestaande aardatmosfeer net zo echt is als land en water en een eigen gewicht heeft (buiten het gewicht van de waterdamp en de ontelbare vaste deeltjes, zoals stof). Het gewicht van alle lucht die de aarde omgeeft, wordt geschat op meer dan 5.200.000.000.000.000 ton (The World Book Encyclopedia, 1987, Deel 1, blz. 156). De atmosferische luchtdruk op zeeniveau bedraagt ongeveer 1 kg per cm2. De lucht oefent ook weerstand uit, zodat de meeste meteoroïden die het reusachtige luchtomhulsel van de aarde binnendringen, verbranden door de wrijving die de atmosfeer veroorzaakt. Derhalve is de kracht die het Hebreeuwse woord ra·qiʹaʽ overdraagt, beslist in overeenstemming met de bekende feiten.
In de Psalmen wordt over „het uitspansel” en „de hemelen” gezegd dat ze het werk en de heerlijkheid van God verkondigen. — Ps 19:1.