Jehovah toont ons hoe onze dagen te tellen
„Toon ons hoe onze dagen eigenlijk zó te tellen dat wij een hart van wijsheid bekomen.” — PSALM 90:12.
1. Waarom is het passend Jehovah te vragen ons te tonen hoe wij ’onze dagen moeten tellen’?
JEHOVAH GOD is onze Schepper en Levengever (Psalm 36:9; Openbaring 4:11). Niemand anders is daarom beter in staat ons te tonen hoe wij onze levensjaren op een verstandige manier kunnen gebruiken. Het is dus passend dat de psalmist God smeekte: „Toon ons hoe onze dagen eigenlijk zó te tellen dat wij een hart van wijsheid bekomen” (Psalm 90:12). De 90ste Psalm, waarin wij die smeking vinden, verdient het beslist door ons grondig beschouwd te worden. Maar laten wij ons eerst een globaal beeld vormen van dit door God geïnspireerde lied.
2. (a) Wie wordt genoemd als de schrijver van Psalm 90, en wanneer is die psalm wellicht geschreven? (b) Welke uitwerking dient Psalm 90 op onze kijk op het leven te hebben?
2 Het opschrift van Psalm 90 noemt dit lied „een gebed van Mozes, de man van de ware God”. Aangezien deze psalm de vergankelijkheid van het menselijk leven beklemtoont, werd die waarschijnlijk geschreven na de bevrijding van de Israëlieten uit Egyptische slavernij en tijdens hun veertigjarige omzwerving in de wildernis, toen er door de dood van duizenden een eind kwam aan een ontrouw geslacht (Numeri 32:9-13). Hoe het ook zij, uit Psalm 90 blijkt dat het leven van onvolmaakte mensen kort is. Het is dus duidelijk dat wij onze kostbare dagen verstandig dienen te gebruiken.
3. Wat is in grote lijnen de inhoud van Psalm 90?
3 Uit Psalm 90, vers 1 tot 6, blijkt dat Jehovah onze eeuwige woonplaats is. Vers 7 tot 12 laat zien wat wij nodig hebben teneinde onze snel voorbijgaande levensjaren op een voor hem aanvaardbare wijze te gebruiken. En zoals in vers 13 tot 17 tot uiting komt, hebben wij het vurige verlangen Jehovah’s liefderijke goedheid en zegen deelachtig te worden. Natuurlijk voorzegt deze psalm niet onze persoonlijke ervaringen als Jehovah’s dienstknechten. Niettemin dienen wij de erin vervatte gebedsvolle gevoelens ter harte te nemen. Laten wij daarom nauwgezet Psalm 90 beschouwen als mensen die zich aan God hebben opgedragen.
Jehovah — Onze „echte woning”
4-6. Hoe is Jehovah „een echte woning” voor ons?
4 De psalmist begint met de woorden: „O Jehovah, gijzelf zijt een echte woning voor ons gebleken gedurende geslacht na geslacht. Voordat de bergen zelfs maar geboren werden, of gij voorts de aarde en het produktieve land als met barensweeën hadt voortgebracht, ja, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God [of de Goddelijke].” — Psalm 90:1, 2, voetnoot.
5 Voor ons is „de eeuwige God”, Jehovah, „een echte woning” — een geestelijk toevluchtsoord (Romeinen 16:26). Wij voelen ons zeker, want hij is er als de „Hoorder van het gebed” altijd om ons te helpen (Psalm 65:2). Omdat wij onze bezorgdheid op onze hemelse Vader werpen door bemiddeling van zijn geliefde Zoon, ’behoedt de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat, ons hart en onze geestelijke vermogens’. — Filippenzen 4:6, 7; Mattheüs 6:9; Johannes 14:6, 14.
6 Wij verheugen ons in geestelijke zekerheid omdat, figuurlijk gesproken, Jehovah „een echte woning” voor ons is. Hij voorziet ook in „binnenkamers” — die waarschijnlijk nauw verband houden met de gemeenten van zijn volk — als geestelijke toevluchtsoorden waar liefdevolle herders in belangrijke mate tot ons gevoel van zekerheid bijdragen (Jesaja 26:20; 32:1, 2; Handelingen 20:28, 29). Bovendien maken sommigen van ons deel uit van families die reeds lange tijd in de dienst voor God werkzaam zijn en hebben persoonlijk ondervonden dat hij ’gedurende geslacht na geslacht een echte woning’ voor hen is geweest.
7. In welke betekenis werden de bergen „geboren” en de aarde als met „barensweeën” voortgebracht?
7 Jehovah bestond reeds voordat de bergen „geboren” werden of de aarde als met „barensweeën” werd voortgebracht. Van menselijk standpunt uit bezien vereiste het voortbrengen van de aarde met al haar kenmerken, chemische processen en verschijnselen en ingewikkelde mechanismen heel wat krachtsinspanningen. En door te zeggen dat de bergen „geboren” werden en de aarde als met „barensweeën” werd voortgebracht, toont de psalmist groot respect voor de hoeveelheid werk die met het scheppen van deze dingen door Jehovah gepaard is gegaan. Dienen wij het werk van de Schepper niet evenzeer te respecteren en te waarderen?
Jehovah staat altijd voor ons klaar
8. Wat wordt er bedoeld met de verklaring dat Jehovah „van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd” God is?
8 „Ja, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God”, zong de psalmist. „Onbepaalde tijd” kan betrekking hebben op dingen die een einde hebben maar waarvan de duur niet nader bepaald is (Exodus 31:16, 17; Hebreeën 9:15). In Psalm 90:2 en soms elders in de Hebreeuwse Geschriften betekent „onbepaalde tijd” echter „eeuwig” (Prediker 1:4). Ons verstand kan niet bevatten hoe het mogelijk is dat God altijd heeft bestaan. Toch had Jehovah geen begin en zal Hij geen einde hebben (Habakuk 1:12). Hij zal altijd leven en klaarstaan om ons te helpen.
9. Waarmee stelt de psalmist duizend jaar menselijk bestaan gelijk?
9 De psalmist werd ertoe geïnspireerd duizend jaar menselijk bestaan gelijk te stellen met een in de ogen van de eeuwige Schepper zeer korte tijd. Zich tot God richtend, schreef hij: „Gij doet de sterfelijke mens tot gruis terugkeren, en gij zegt: ’Keert terug, gij mensenzonen.’ Want duizend jaren zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren wanneer die voorbijgegaan is, en als een wake in de nacht.” — Psalm 90:3, 4.
10. Hoe doet God de mens „tot gruis terugkeren”?
10 De mens is sterfelijk en God doet hem „tot gruis terugkeren”. Dat betekent dat de mens terugkeert „tot stof”, dat wil zeggen tot vergruisde of verpulverde aarde. In feite zegt Jehovah: ’Keer terug tot het stof van de aardbodem waaruit gij werdt genomen’ (Genesis 2:7; 3:19). Dit heeft betrekking op allen — sterk of zwak, rijk of arm — want geen onvolmaakt mens ’kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven, zodat hij voor eeuwig zou leven’ (Psalm 49:6-9). Maar wat zijn wij dankbaar dat ’God zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat eenieder die geloof oefent in hem, eeuwig leven zou hebben’! — Johannes 3:16; Romeinen 6:23.
11. Waarom kunnen wij zeggen dat wat voor ons een lange tijd is, voor God zeer kort is?
11 Van Jehovah’s standpunt uit bezien leefde zelfs de 969 jaar oude Methusalah nog geen dag (Genesis 5:27). Voor God zijn duizend jaar slechts als de dag van gisteren — een periode van maar 24 uur — wanneer die voorbijgegaan is. De psalmist merkt ook op dat duizend jaar voor God zijn als een vier uur durende nachtwake van een wachtpost bij een legerkamp (Rechters 7:19). Het is dus duidelijk dat wat voor ons een lange tijd is, voor de eeuwige God, Jehovah, zeer kort is.
12. Hoe worden mensen door God „weggevaagd”?
12 In tegenstelling tot Gods eeuwige bestaan is het huidige menselijke leven inderdaad kort. De psalmist zegt: „Gij hebt hen weggevaagd; zij worden tot niets dan een slaap; in de morgen zijn zij net als groen gras dat verandert. In de morgen brengt het bloesems voort en moet veranderen; ’s avonds verwelkt het en verdort stellig” (Psalm 90:5, 6). Mozes zag duizenden Israëlieten in de wildernis sterven, door God „weggevaagd” als in een vloed. Dit deel van de psalm is ook als volgt weergegeven: „Gij vaagt mensen weg in de doodsslaap” (New International Version). Het leven van onvolmaakte mensen is echter ook „niets dan een slaap” van korte duur — te vergelijken met slechts één nacht van slaap.
13. Hoe zijn wij „net als groen gras”, en welke invloed dient dit op ons denken uit te oefenen?
13 Wij zijn ’net als groen gras dat in de morgen bloesems voortbrengt’, maar dat tegen de avond verwelkt is onder de intense hitte van de zon. Ja, ons leven is even vergankelijk als gras dat in één dag verdort. Laten wij daarom zuinig omspringen met deze waardevolle schat. Wij dienen veeleer Gods leiding te zoeken voor de wijze waarop wij onze resterende jaren in dit samenstel van dingen dienen te gebruiken.
Jehovah helpt ons ’onze dagen te tellen’
14, 15. Welke vervulling had Psalm 90:7-9 ten aanzien van de Israëlieten?
14 Met betrekking tot God voegt de psalmist eraan toe: „Wij zijn aan ons eind gekomen in uw toorn, en door uw woede zijn wij ontsteld. Gij hebt onze dwalingen pal vóór u gesteld, onze verborgen dingen vóór uw lichtende aangezicht. Want al onze dagen hebben zich ten einde geneigd in uw verbolgenheid; wij hebben onze jaren voleindigd net als een gefluister.” — Psalm 90:7-9.
15 Ontrouwe Israëlieten ’kwamen aan hun eind in Gods toorn’. Zij waren ’door zijn woede ontsteld’, of ’door zijn verontwaardiging verschrikt’ (NIV). Sommigen werden als gevolg van goddelijke oordelen „neergeveld in de wildernis” (1 Korinthiërs 10:5). Jehovah ’stelde hun dwalingen pal vóór hem’. Hij stelde hen aansprakelijk voor hun openbare kwaaddoen, maar zelfs hun „verborgen dingen”, of verborgen zonden, waren ’vóór zijn lichtende aangezicht’ (Spreuken 15:3). Als voorwerpen van Gods verbolgenheid ’voleindigden de onberouwvolle Israëlieten hun jaren net als een gefluister’. Trouwens, ook onze eigen korte levensduur is als een ademtocht die slechts fluisterend over onze lippen komt.
16. Als sommigen in het geheim zonde beoefenen, wat dienen zij dan te doen?
16 Als iemand van ons in het geheim zonde zou beoefenen, zouden wij zo’n gedrag misschien een tijdlang voor medemensen verborgen kunnen houden. Maar ons verborgen kwaaddoen zou ’vóór Jehovah’s lichtende aangezicht’ zijn, en onze daden zouden onze verhouding met hem schaden. Om weer een innige band met Jehovah te krijgen, zouden wij om zijn vergeving moeten bidden, onze overtredingen moeten laten en dankbaar de geestelijke hulp van christelijke ouderlingen moeten aanvaarden (Spreuken 28:13; Jakobus 5:14, 15). Hoeveel beter zou dat zijn dan ’onze jaren misschien net als een gefluister te voleindigen’, waarbij onze hoop op eeuwig leven in gevaar zou verkeren!
17. Wat is de normale levensduur van mensen, en waarmee zijn onze jaren gevuld?
17 Over de levensduur van onvolmaakte mensen zegt de psalmist: „De dagen van onze jaren zijn op zichzelf genomen zeventig jaren, en indien wegens bijzondere kracht, tachtig jaren; toch is dat waarop ze aandringen moeite en schadelijke dingen; want het zal stellig snel voorbijgaan, en wij vliegen heen” (Psalm 90:10). Mensen leven normaal gesproken zeventig jaar en daarom sprak Kaleb op een leeftijd van 85 jaar over zijn ongewone kracht. Er zijn uitzonderingen geweest, zoals Aäron (123), Mozes (120) en Jozua (110) (Numeri 33:39; Deuteronomium 34:7; Jozua 14:6, 10, 11; 24:29). Maar van het ontrouwe geslacht dat uit Egypte kwam, stierven ingeschrevenen van twintig jaar oud en daarboven binnen veertig jaar (Numeri 14:29-34). In deze tijd blijft de algemene menselijke levensduur in veel landen onder de door de psalmist aangegeven grens. Onze jaren zijn gevuld met „moeite en schadelijke dingen”. Ze gaan snel voorbij, „en wij vliegen heen”. — Job 14:1, 2.
18, 19. (a) Wat betekent het „onze dagen . . . zó te tellen dat wij een hart van wijsheid bekomen”? (b) Waartoe zal onze aanwending van wijsheid ons bewegen?
18 De psalmist zingt vervolgens: „Wie kent de sterkte van uw toorn en uw verbolgenheid overeenkomstig de vrees voor u? Toon ons hoe onze dagen eigenlijk zó te tellen dat wij een hart van wijsheid bekomen” (Psalm 90:11, 12). Niet één van ons kent volledig de sterkte van Gods toorn of de mate van zijn verbolgenheid, en dit dient onze eerbiedige vrees voor Jehovah te vergroten. Het dient ons in feite te motiveren om hem te vragen ’hoe wij onze dagen eigenlijk zó kunnen tellen dat wij een hart van wijsheid bekomen’.
19 De woorden van de psalmist zijn een gebed of Jehovah zijn volk wil leren van wijsheid blijk te geven om hun overgebleven dagen naar waarde te schatten en ze op een door God goedgekeurde wijze te gebruiken. Een levensverwachting van zeventig jaar stelt ons de hoop in het vooruitzicht van zo’n 25.500 dagen. Maar ongeacht hoe oud wij zijn, ’wij weten niet wat ons leven morgen zal zijn, want wij zijn een nevel, die voor een korte tijd verschijnt en dan verdwijnt’ (Jakobus 4:13-15). Aangezien ’tijd en onvoorziene gebeurtenissen ons allen treffen’, kunnen wij niet zeggen hoe lang wij nog zullen leven. Laten wij derhalve bidden om wijsheid die ons in staat zal stellen aan beproevingen het hoofd te bieden, anderen op de juiste manier te bejegenen en nu — niet ooit wel eens — ons best te doen in Jehovah’s dienst! (Prediker 9:11; Jakobus 1:5-8) Jehovah leidt ons door middel van zijn Woord, zijn geest en zijn organisatie (Mattheüs 24:45-47; 1 Korinthiërs 2:10; 2 Timotheüs 3:16, 17). De aanwending van wijsheid beweegt ons ertoe ’eerst Gods koninkrijk te zoeken’ en onze dagen zo te gebruiken dat ze Jehovah tot heerlijkheid strekken en zijn hart verheugen (Mattheüs 6:25-33; Spreuken 27:11). Door hem van ganser harte te aanbidden, zullen natuurlijk niet al onze problemen worden weggenomen, maar het leidt beslist tot grote vreugde.
Jehovah’s zegen schenkt ons vreugde
20. (a) In welk opzicht ’gevoelt God spijt’? (b) Hoe zal Jehovah ons bejegenen als wij ernstig zondigen maar blijk geven van oprecht berouw?
20 Wat zou het heerlijk zijn als wij ons gedurende de rest van ons leven konden verheugen! In dit verband smeekt Mozes: „Keer toch terug, o Jehovah! Hoe lang zal het zijn? En gevoel spijt met betrekking tot uw knechten. Verzadig ons in de morgen met uw liefderijke goedheid [of „loyale liefde”], opdat wij een vreugdegeroep kunnen aanheffen en ons gedurende al onze dagen kunnen verheugen” (Psalm 90:13, 14; voetnoot). God maakt geen fouten. Toch ’gevoelt hij spijt’ en ’wendt hij zich af’ van zijn toorn en van het toedienen van straf wanneer zijn waarschuwing daarvoor bij de berouwvolle kwaaddoeners een verandering in houding en gedrag teweegbrengt (Deuteronomium 13:17). Dus zelfs als wij ernstig zouden zondigen maar blijk zouden geven van oprecht berouw, zou Jehovah ’ons met zijn liefderijke goedheid verzadigen’ en zouden wij reden hebben om ’een vreugdegeroep aan te heffen’ (Psalm 32:1-5). En door een rechtvaardige weg te bewandelen, zullen wij de loyale liefde die God voor ons koestert voelen en zullen wij „ons gedurende al onze dagen kunnen verheugen” — ja, voor de rest van ons leven.
21. Wat kan Mozes in de bewoordingen van Psalm 90:15, 16 hebben gevraagd?
21 De psalmist bidt vurig: „Verschaf ons vreugde overeenkomstig de dagen dat gij ons hebt gekweld, de jaren waarin wij rampspoed hebben gezien. Moge uw activiteit zich aan uw eigen knechten vertonen en uw pracht over hun zonen” (Psalm 90:15, 16). Misschien heeft Mozes God gevraagd om Israël te zegenen met een vreugde die overeenkwam met, of net zo lang duurde als, de dagen van kwelling en de jaren waarin zij rampspoed ondervonden. Hij vroeg of Gods „activiteit”, het zegenen van de Israëlieten, zijn dienstknechten duidelijk mocht worden en of Zijn pracht over hun zonen of nakomelingen openbaar gemaakt mocht worden. Wij kunnen terecht bidden of er in Gods beloofde nieuwe wereld zegeningen over de gehoorzame mensheid uitgestort mogen worden. — 2 Petrus 3:13.
22. Waar kunnen wij volgens Psalm 90:17 terecht om bidden?
22 Psalm 90 besluit met het volgende dringende verzoek: „Laat de aangenaamheid van Jehovah, onze God, over ons blijken te zijn, en het werk van onze handen: bevestig dat toch stevig over ons. Ja, het werk van onze handen, bevestig dat toch stevig” (Psalm 90:17). Uit deze woorden blijkt dat wij terecht tot God kunnen bidden om onze krachtsinspanningen in zijn dienst te zegenen. Als gezalfde christenen of hun metgezellen, de „andere schapen”, verheugt het ons dat „de aangenaamheid van Jehovah” op ons rust (Johannes 10:16). Wat zijn wij gelukkig dat God ’het werk van onze handen’ als Koninkrijksverkondigers en op andere manieren ’stevig heeft bevestigd’!
Laten wij onze dagen blijven tellen
23, 24. Hoe kan mediteren over Psalm 90 ons tot voordeel strekken?
23 Het mediteren over Psalm 90 dient onze afhankelijkheid van Jehovah, onze „echte woning”, te vergroten. Door bij de erin vervatte woorden over de kortheid van het leven stil te staan, dienen wij ons scherper bewust te worden van de behoefte aan goddelijke leiding bij het tellen van onze dagen. En als wij volharden in het zoeken naar en het toepassen van goddelijke wijsheid, kunnen wij er zeker van zijn dat wij Jehovah’s liefderijke goedheid en zegen ontvangen.
24 Jehovah zal ons blijven tonen hoe wij onze dagen moeten tellen. En als wij zijn onderricht aannemen, zullen wij tot in alle eeuwigheid onze dagen kunnen blijven tellen (Johannes 17:3). Maar willen wij werkelijk eeuwig leven, dan moet Jehovah onze toevlucht zijn (Judas 20, 21). Zoals wij in het volgende artikel zullen zien, zal dit punt op overvloedige wijze duidelijk worden gemaakt in de aanmoedigende woorden van Psalm 91.
Wat zou u antwoorden?
• Hoe is Jehovah „een echte woning” voor ons?
• Waarom kunnen wij zeggen dat Jehovah altijd klaarstaat om ons te helpen?
• Hoe helpt Jehovah ons om ’onze dagen te tellen’?
• Wat stelt ons in staat ’ons gedurende al onze dagen te verheugen’?
[Illustratie op blz. 10]
Jehovah was God „voordat de bergen zelfs maar geboren werden”
[Illustratie op blz. 12]
Van Jehovah’s standpunt uit bezien leefde de 969 jaar oude Methusalah nog geen dag
[Illustraties op blz. 14]
Jehovah heeft ’het werk van onze handen stevig bevestigd’