Wie heeft de wetten gemaakt die het heelal besturen?
„KEN jij de wetten van het heelal?” (Job 38:33, Groot Nieuws Bijbel) Met die vraag hielp God zijn gekwelde dienstknecht Job te begrijpen dat mensen eigenlijk maar heel weinig weten vergeleken met de oneindig wijze Schepper. Hoe denkt u daarover?
Mensen zijn al heel wat te weten gekomen over de wetten die de letterlijke hemel besturen, maar toch zullen de meeste wetenschappers meteen toegeven dat er nog veel meer te ontdekken valt. Keer op keer hebben wetenschappers hun theorieën over het heelal door nieuwe waarnemingen moeten bijstellen. Is Gods vraag door die ontdekkingen achterhaald? Of levert die vooruitgang juist bewijzen dat Jehovah de wetten van de hemel heeft gemaakt?
In de Bijbel staan fascinerende uitspraken die deze vragen helpen beantwoorden. Nu is de Bijbel natuurlijk geen wetenschappelijk boek. Maar wat er over de sterrenhemel in gezegd wordt, klopt precies en is zijn tijd vaak ver vooruit.
Historisch perspectief
Laten we ter vergelijking eens naar de vierde eeuw voor onze jaartelling gaan, ongeveer een eeuw nadat het schrijven van het Oude Testament, het Hebreeuwse deel van de Bijbel, werd voltooid. In die tijd was het de Griekse filosoof Aristoteles die toonaangevende geleerden over het heelal onderwees. Hij wordt nu nog steeds bezien als een van de invloedrijkste wetenschappers ooit. (Zie het kader op blz. 25.) De Encyclopædia Britannica zegt: „Aristoteles was de eerste echte wetenschapper in de geschiedenis. (...) Elke wetenschapper heeft veel aan hem te danken.”
Aristoteles werkte zorgvuldig een model van de kosmos uit. Hij kwam met een systeem waarin de aarde het middelpunt was van een heelal dat bestond uit meer dan vijftig doorzichtige bollen, sferen genoemd. De ene bol lag binnen de andere. De sterren zaten vast aan de buitenste bol en de planeten aan bollen dichter bij de aarde. Buiten de aarde was alles eeuwig, onveranderlijk. Die ideeën kunnen ons nu vreemd in de oren klinken, maar toch zijn wetenschappers er zo’n tweeduizend jaar lang door beïnvloed.
Hoe laat Aristoteles’ leer zich vergelijken met die van de Bijbel? Welke heeft de tand des tijds doorstaan? Laten we eens stilstaan bij drie vragen over de wetten die ons heelal besturen. De antwoorden zullen ons helpen geloof te stellen in de Auteur van de Bijbel, de Wetgever achter de „wetten van het heelal”.
1. Is het heelal statisch?
Aristoteles dacht dat de bollen statisch waren. De bol die de sterren op hun plaats hield en ook de andere konden niet krimpen of uitdijen.
Bevat de Bijbel ook zulke gissingen? Nee, er staat op dit gebied niets dogmatisch in. Maar de Bijbel gebruikt wel interessante beeldspraak: „Er is er Een die woont boven het rond der aarde — waarvan de bewoners als sprinkhanen zijn — Degene die de hemelen uitspant net als een fijn gaas, die ze uitspreidt als een tent om in te wonen” (Jesaja 40:22).a
Wat blijkt in deze tijd beter te kloppen, Aristoteles’ model of de beeldspraak uit de Bijbel? Hoe ziet de moderne kosmologie het heelal? In de twintigste eeuw ontdekten astronomen tot hun verbazing dat het heelal helemaal niet statisch is. De sterrenstelsels lijken zich zelfs snel van elkaar te verwijderen. Er waren maar weinig wetenschappers bij wie het idee van een uitdijend heelal ooit was opgekomen. Nu denken kosmologen over het algemeen dat het heelal heel compact begonnen is en sinds die tijd uitdijt. De wetenschap heeft Aristoteles’ model dus achterhaald.
En hoe zit het met de beschrijving van de Bijbel? We kunnen ons heel goed voorstellen dat iemand als de profeet Jesaja naar de sterrenhemel keek die sierlijk boven hem gedrapeerd leek en dat hij het beeld van een uitgespannen tent bijzonder passend vond.b Misschien heeft hij zelfs opgemerkt dat de Melkweg eruitziet als „fijn gaas”.
Jesaja’s beeldspraak nodigt ons uit om het verder aanschouwelijk te maken. We kunnen bijvoorbeeld een tent uit Bijbelse tijden voor ons zien. Misschien denken we aan een relatief klein pakket stevig doek dat wordt opengevouwen en uitgespreid, waarna het met stokken wordt opgezet zodat het iets wordt om in te wonen. We zouden ons ook een koopman kunnen voorstellen die een bundeltje fijn gaas neemt en het voor een klant uitspreidt zodat hij het kan bekijken. In beide gevallen wordt iets dat betrekkelijk compact is, uitgespreid en wordt het in onze ogen groter.
Natuurlijk zeggen we niet dat dit poëtische beeld van een tent en fijn gaas bedoeld is om het uitdijen van het heelal duidelijk te maken. Maar is het niet fascinerend dat de beschrijving die de Bijbel van het heelal geeft, zo goed aansluit bij de moderne wetenschap? Jesaja leefde ruim drie eeuwen voor Aristoteles en meer dan tweeduizend jaar voordat de wetenschap met overtuigende bewijzen over dit onderwerp kwam. Toch hoeft de beschrijving van die eenvoudige Hebreeuwse profeet niet herzien te worden, wat wel het geval was met het ingenieuze model van Aristoteles.
2. Wat houdt de hemellichamen op hun plek?
Voor Aristoteles was het heelal helemaal gevuld. Hij dacht dat de aarde en haar atmosfeer uit vier elementen bestonden: aarde, water, lucht en vuur. Het heelal daarbuiten was gevuld met doorzichtige bollen van een eeuwige stof die hij ether noemde. De hemellichamen zaten aan die onzichtbare bollen vast. Lange tijd sprak Aristoteles’ idee de meeste wetenschappers wel aan, want het leek te kloppen met een algemene veronderstelling: een voorwerp moet altijd ergens op rusten of ergens aan vastzitten, anders valt het.
Wat leert de Bijbel? Daarin zegt Job over Jehovah: „Hij (...) hangt de aarde op aan niets” (Job 26:7). Dat idee zou Aristoteles vast belachelijk geleken hebben.
In de zeventiende eeuw, zo’n drieduizend jaar na Jobs tijd, was de gangbare wetenschappelijke theorie dat het heelal gevuld was, niet met doorzichtige bollen maar met een soort vloeistof. Maar aan het eind van die eeuw kwam de natuurkundige Sir Isaac Newton met een compleet ander idee. Hij zei dat de hemellichamen tot elkaar worden aangetrokken door zwaartekracht. Hij was een stapje dichter bij het besef gekomen dat de aarde en andere hemellichamen inderdaad in de lege ruimte hangen, die voor mensen „niets” lijkt.
Newtons theorie over zwaartekracht stuitte op veel tegenstand. Het was voor veel wetenschappelijk georiënteerde mannen nog steeds moeilijk voor te stellen dat de sterren en andere hemellichamen niet door iets stoffelijks op hun plek werden gehouden. Hoe konden onze gigantische planeet en de hemellichamen gewoon in de ruimte hangen? Voor sommigen kwam dat als bovennatuurlijk over. Vanaf de tijd van Aristoteles dachten de meeste wetenschappers dat de ruimte in ieder geval met iets gevuld moest zijn.
Natuurlijk wist Job niets over de onzichtbare krachten waardoor de aarde in een stabiele baan rond de zon gehouden wordt. Wat bracht hem er dan toe te zeggen dat onze planeet „aan niets” hangt?
De gedachte dat de aarde nergens aan hangt doet nog een vraag opkomen: wat houdt de aarde en andere hemellichamen op hun plek? God zei iets fascinerends tegen Job: „Kunt gij de banden van het sterrenbeeld Kimah vastbinden, of kunt gij de koorden zelf van het sterrenbeeld Kesil losmaken?” (Job 38:31) Elke nacht van zijn lange leven zag Job die bekende sterrenformaties langs de hemel bewegen.c Maar waarom zagen ze er jaar na jaar hetzelfde uit? Wat hield die sterren, en alle andere hemellichamen, op hun plek? Als Job daarover nadacht, moet dat hem met een enorme bewondering vervuld hebben.
Als de sterren gewoon aan bollen vastzaten, zouden zulke „banden” niet nodig zijn. Pas duizenden jaren later kwamen wetenschappers meer te weten over de onzichtbare „banden” of „koorden” die de hemellichamen bij elkaar houden in hun lange, trage dans door de donkere ruimte. Isaac Newton en later Albert Einstein werden beroemd door hun ontdekkingen op dit gebied. Natuurlijk wist Job niets over de krachten die God gebruikt om de hemellichamen bij elkaar te houden. Toch is alles wat in het boek Job staat in de loop van de tijd waar gebleken, in tegenstelling tot wat de wijze Aristoteles onderwees. Die kennis kan toch alleen de Wetgever hebben?
3. Eeuwig of onderhevig aan verval?
Aristoteles dacht dat er een enorm verschil was tussen de hemel en de aarde. De aarde verandert, vervalt en takelt af, zei hij, terwijl de ether waaruit de sterrenhemel bestaat absoluut onveranderlijk en eeuwig is. De doorzichtige bollen en de hemellichamen die daaraan vastzaten konden nooit veranderen, verslijten of ophouden te bestaan.
Leert de Bijbel dat ook? In Psalm 102:25-27 staat: „Lang geleden hebt gij de grondvesten gelegd van de aarde, en de hemelen zijn het werk van uw handen. Díé zullen vergaan, maar gíȷ́ zult standhouden; en net als een kleed zullen ze alle verslijten. Net als kleding zult gij ze verwisselen, en ze zullen op hun beurt eindigen. Maar gij zijt dezelfde, en úw jaren zullen niet voltooid worden.”
Deze psalmist, die dit misschien twee eeuwen voor Aristoteles’ tijd schreef, stelt dus niet de aarde tegenover de sterrenhemel, alsof de aarde vervalt en de sterren eeuwig zijn. Hij stelt de hemel en de aarde tegenover God, de machtige Geest die hun schepping aanstuurde.d Deze psalm laat doorschemeren dat ook de sterren aan verval onderhevig zijn, net als alles op aarde. En wat heeft de moderne wetenschap ontdekt?
De geologie ondersteunt zowel de Bijbel als Aristoteles in het standpunt dat de aarde aan verval onderhevig is. Het gesteente op aarde verslijt constant door erosie en wordt door vulkanische en andere geologische activiteit aangevuld.
Maar hoe zit het met de sterren? Vervallen die ook van nature, zoals de Bijbel laat doorschemeren, of zijn ze eeuwig, zoals Aristoteles onderwees? Europese astronomen in de zestiende eeuw begonnen aan Aristoteles’ idee van eeuwige sterren te twijfelen toen ze voor het eerst een supernova zagen, een spectaculair exploderende ster. Wetenschappers hebben sinds die tijd waargenomen dat sterren aan hun eind kunnen komen door zo’n heftige explosie, langzaam kunnen uitdoven of zelfs in elkaar kunnen storten. Maar astronomen hebben ook nieuwe sterren geboren zien worden in ’kraamkamers’, gaswolken die verrijkt zijn door de explosies van oude sterren. Het beeld dat de Bijbelschrijver schetste van kleding die verslijt en vervangen wordt is dus helemaal op zijn plaats.e Wat is het bijzonder dat deze psalmist uit de oudheid dingen kon opschrijven die zo goed overeenstemmen met ontdekkingen in deze tijd!
Toch kunt u zich nog afvragen: leert de Bijbel dat de aarde of de sterrenhemel in zijn geheel een keer ophoudt te bestaan of aan vervanging toe is? Nee, de Bijbel belooft dat ze eeuwig zullen bestaan (Psalm 104:5; 119:90). Maar dat komt niet doordat ze van nature eeuwig zijn; de God die ze heeft gemaakt, belooft ze in stand te zullen houden (Psalm 148:4-6). Hij zegt niet hoe, maar lijkt het niet logisch dat de Maker van het heelal ook de kracht heeft om het in stand te houden? Ter vergelijking: een meesterbouwer die voor zichzelf en zijn gezin een huis heeft gebouwd, zal het met liefde willen onderhouden.
Wie verdient de eer?
Door over een paar van de wetten van het heelal na te denken, krijgen we een duidelijk antwoord op deze vraag. Als we erbij stilstaan wie ervoor heeft gezorgd dat er ontelbaar veel sterren in de uitgestrekte ruimte zijn, wie ze met de banden van de zwaartekracht op hun plek houdt en wie ze in stand houdt in hun eindeloze cyclus, krijgen we dan geen bewondering voor die Persoon?
De redenen voor die bewondering worden misschien wel het best weergegeven in Jesaja 40:26: „Kijk omhoog: wie heeft dit alles geschapen? Hij laat het leger sterren voltallig uitrukken, hij roept ze bij hun naam” (De Nieuwe Bijbelvertaling). De sterren zijn heel goed met een leger te vergelijken, dat uit gigantisch veel soldaten kan bestaan. Zonder orders van een bevelhebber zou zo’n leger een chaotische mensenmassa zijn. Zonder Jehovah’s wetten zouden de planeten, sterren en sterrenstelsels geen vaste banen volgen, het zou een grote chaos zijn. Stel u in plaats daarvan eens een miljardenleger voor met een Bevelhebber die niet alleen zegt wat zijn troepen moeten doen, maar die ook elke soldaat bij naam kent, en weet waar hij is en hoe het met hem gaat!
De wetten van het heelal geven ons een idee van het onbegrensde verstand van deze Bevelhebber. Wie anders kan deze wetten ontworpen hebben en mannen ertoe geïnspireerd hebben om zo nauwkeurig te schrijven over onderwerpen die wetenschappers pas honderden of zelfs duizenden jaren later begrepen? We hebben dus alle reden van de wereld om Jehovah „de heerlijkheid en de eer” te geven (Openbaring 4:11).
[Voetnoten]
a Het is opmerkelijk dat de Bijbel zegt dat de aarde rond is, of een bol, zoals het Hebreeuwse woord ook vertaald kan worden. Ook Aristoteles en andere Grieken uit de oudheid dachten dat de aarde bolvormig was, maar ruim tweeduizend jaar later stond dat nog steeds ter discussie.
b Deze beeldspraak wordt in de Bijbel vaker gebruikt (Job 9:8; Psalm 104:2; Jesaja 42:5; 44:24; 51:13; Zacharia 12:1).
c Met „het sterrenbeeld Kimah” werd waarschijnlijk de sterrenhoop de Plejaden bedoeld en met „het sterrenbeeld Kesil” het sterrenbeeld Orion. Er gaan tienduizenden jaren voorbij voordat zulke sterrenformaties noemenswaardig veranderen.
d Omdat Jehovah zijn eniggeboren Zoon als „meesterwerker” gebruikte om alles tot bestaan te brengen, kan deze passage ook op de Zoon worden toegepast (Spreuken 8:30, 31; Kolossenzen 1:15-17; Hebreeën 1:10).
e In de negentiende eeuw ontdekte de wetenschapper William Thomson, ook bekend als Lord Kelvin, de tweede wet van de thermodynamica. Die wet verklaart waarom natuurlijke systemen met het verstrijken van de tijd vervallen en vergaan. Eén factor die hem tot deze conclusie bracht, was een zorgvuldige studie van Psalm 102:25-27.
[Kader/Illustraties op blz. 24, 25]
Een diepgaande invloed
„Aristoteles was de grootste filosoof en wetenschapper van de oude wereld” (The 100 — A Ranking of the Most Influential Persons in History). Het is niet moeilijk te begrijpen waarom zoiets over deze bijzondere man wordt gezegd. Aristoteles (384-322) was een leerling van de beroemde filosoof Plato en werd later de leermeester van de prins die Alexander de Grote werd. Aristoteles was een productief schrijver: volgens lijsten uit de oudheid heeft hij wel 170 boeken geschreven, waarvan er 47 bewaard zijn gebleven. Hij schreef uitgebreid over astronomie, biologie, scheikunde, dierkunde, natuurkunde, geologie en psychologie. Sommige kleine details die hij opschreef over levensvormen zijn pas eeuwen later opnieuw waargenomen en bestudeerd. „Aristoteles’ invloed op het hele latere westerse denken is enorm geweest”, zegt The 100. „De bewondering voor Aristoteles werd zo groot dat hij in de late middeleeuwen bijna werd verafgood.”
[Verantwoording]
Royal Astronomical Society / Photo Researchers, Inc.
From the book A General History for Colleges and High Schools, 1900
[Illustratie op blz. 26, 27]
Zwaartekracht houdt de hemellichamen op hun plek
[Verantwoording]
NASA and The Hubble Heritage Team (AURA/STScl)
[Illustratie op blz. 26, 27]
Sterrenhoop de Plejaden
[Illustratie op blz. 28]
Sommige sterren eindigen als een supernova
[Verantwoording]
ESA/Hubble
[Illustratie op blz. 28]
Nieuwe sterren worden in een ’kraamkamer’ geboren
[Verantwoording]
J. Hester and P. Scowen (AZ State Univ.), NASA
[Illustratieverantwoording op blz. 24]
© Peter Arnold, Inc./Alamy