„Wie is als Jehovah, onze God?”
„Wie is als Jehovah, onze God, hij die zijn woning in den hoge maakt?” — PSALM 113:5.
1, 2. (a) Hoe bezien Jehovah’s Getuigen God en de bijbel? (b) Welke vragen verdienen een beschouwing?
ZIJ die Jehovah loven, zijn werkelijk gezegend. Wat een voorrecht is het tot deze gelukkige menigte te behoren! Als zijn Getuigen aanvaarden wij de raad, wetten, leringen, beloften en profetieën uit Gods Woord, de bijbel. Wij zijn blij kennis te verwerven uit de Schrift en ’door Jehovah onderwezen’ te worden. — Johannes 6:45.
2 Vanwege hun diepe eerbied voor God kunnen Jehovah’s Getuigen vragen: „Wie is als Jehovah, onze God?” (Psalm 113:5) Uit die woorden van de psalmist spreekt geloof. Maar waarom hebben de Getuigen zo’n geloof in God? En welke redenen hebben zij om Jehovah te loven?
Geloof en lofzang zijn passend
3. Wat zijn de hallelpsalmen, en waarom worden ze zo genoemd?
3 Het is alleen maar juist om in Jehovah te geloven, want hij is de unieke God. Dit wordt beklemtoond in de psalmen 113, 114 en 115, die tot de zes hallelpsalmen behoren. Volgens de rabbijnse school van Hillel werden de psalmen 113 en 114 tijdens het joodse paschamaal gezongen nadat de tweede beker wijn was ingeschonken en de betekenis van de viering verklaard was. De psalmen 115 tot en met 118 werden na de vierde beker wijn gezongen. (Vergelijk Mattheüs 26:30.) Ze worden „hallelpsalmen” genoemd omdat de uitroep Hallelujah! — „Looft Jah!” — er herhaaldelijk in wordt gebruikt.
4. Wat is de betekenis van de term „Hallelujah”, en hoe vaak komt deze uitdrukking in de bijbel voor?
4 „Hallelujah!” is een translitteratie van een Hebreeuwse uitdrukking die 24 maal in de psalmen voorkomt. Elders in de bijbel komt een Griekse vorm ervan viermaal voor met betrekking tot de vreugde die wordt ervaren over de vernietiging van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, en de verheuging die verband houdt met het feit dat Jehovah God als Koning is gaan regeren (Openbaring 19:1-6). Terwijl wij nu drie van de hallelpsalmen onder de loep nemen, zou het goed zijn ons in te denken dat wij zelf deze liederen tot Jehovah’s lof zingen.
Looft Jah!
5. Welke vraag wordt in Psalm 113 beantwoord, en voor wie geldt het bevel uit Psalm 113:1, 2 vooral?
5 In Psalm 113 wordt de vraag beantwoord waarom men Jehovah moet loven. De psalm begint met het bevel: „Looft Jah! Brengt lof, o gij knechten van Jehovah, looft de naam van Jehovah. Moge Jehovah’s naam gezegend worden van nu aan en tot onbepaalde tijd” (Psalm 113:1, 2). „Hallelujah!” Ja, „Looft Jah!” Dat bevel geldt vooral voor Gods volk in deze „tijd van het einde” (Daniël 12:4). Van nu aan en tot in alle eeuwigheid zal Jehovah’s naam over de gehele aarde verhoogd worden. Zijn Getuigen maken nu bekend dat Jehovah God is, dat Christus Koning is en dat het Koninkrijk in de hemel is opgericht. Satan de Duivel en zijn organisatie kunnen niet verhinderen dat Jehovah aldus geloofd wordt.
6. Hoe wordt Jehovah ’van zonsopgang tot zonsondergang’ geloofd?
6 Deze lofzang zal net zo lang weerklinken totdat Jehovah bewerkt heeft dat de gehele aarde ermee vervuld is. „Van de opgang der zon tot aan haar ondergang dient Jehovah’s naam geloofd te worden” (Psalm 113:3). Dit betekent meer dan dat sommige aardse schepselen Jehovah dagelijks aanbidden. De zon gaat in het oosten op en in het westen onder en laat de gehele aarde in haar schijnsel baden. Overal waar de zon schijnt, zal Jehovah’s naam binnenkort geloofd worden door alle mensen die bevrijd zijn van knechtschap aan valse religie en Satans organisatie. In feite wordt dit nimmer eindigende lied nu reeds gezongen door gezalfde getuigen van Jehovah en degenen die aardse kinderen van zijn Koning, Jezus Christus, zullen zijn. Wat een voorrecht valt hun als zangers van Jehovah’s lof ten deel!
Jehovah is onvergelijkelijk
7. Op welke twee aspecten van Jehovah’s oppermacht wordt in Psalm 113:4 de aandacht gevestigd?
7 De psalmist voegt eraan toe: „Jehovah is hoog boven alle natiën verheven; zijn heerlijkheid is boven de hemelen” (Psalm 113:4). Hierdoor wordt de aandacht gevestigd op twee aspecten van Gods oppermacht: (1) Voor Jehovah, de Oppermachtige, die „hoog boven alle natiën verheven” is, zijn deze natiën als een druppel uit een emmer en als louter stof op de weegschaal (Jesaja 40:15; Daniël 7:18); (2) zijn heerlijkheid gaat die van de letterlijke hemelen ver te boven, want de engelen doen zijn soevereine wil. — Psalm 19:1, 2; 103:20, 21.
8. Waarom en hoe verwaardigt Jehovah zich om nota te nemen van dat wat in de hemel en op aarde gebeurt?
8 Bewogen door Gods verhevenheid zei de psalmist: „Wie is als Jehovah, onze God, hij die zijn woning in den hoge maakt? Hij verwaardigt zich om naar de hemel en de aarde te zien” (Psalm 113:5, 6). God is zo verheven dat hij zich moet verwaardigen om nota te nemen van dat wat in de hemel en op aarde gebeurt. Hoewel Jehovah aan niemand inferieur is en ook niet aan anderen onderworpen is, geeft hij van nederigheid blijk door nietige zondaars barmhartigheid te bewijzen en mededogen te betonen. Dat hij zijn Zoon, Jezus Christus, als „een zoenoffer” voor gezalfde christenen en voor de wereld der mensheid heeft gegeven, is een uiting van Jehovah’s nederigheid. — 1 Johannes 2:1, 2.
Jehovah is meedogend
9, 10. Hoe ’verheft God de arme om hem bij edelen te doen zitten’?
9 De nadruk leggend op Gods mededogen voegt de psalmist eraan toe dat Jehovah „de geringe zelfs [opricht] uit het stof; uit de askuil verheft hij de arme, om hem bij edelen te doen zitten, bij de edelen van zijn volk. De onvruchtbare vrouw doet hij in een huis wonen als een blijde moeder van zonen. Looft Jah!” (Psalm 113:7-9) Jehovah’s volk heeft het volste vertrouwen dat hij oprechte behoeftigen kan bevrijden, een keer kan brengen in hun toestand en hun juiste noden en verlangens kan bevredigen. ’De Hoge en Verhevene doet de geest der ootmoedigen en het hart der verbrijzelden opleven.’ — Jesaja 57:15.
10 Hoe ’verheft Jehovah de arme om hem bij edelen te doen zitten’? Wanneer het Gods wil is, plaatst hij zijn dienstknechten in posities van heerlijkheid die te vergelijken zijn met die van edelen. Hij deed dit in het geval van Jozef, die Egyptes voedselbeheerder werd (Genesis 41:37-49). In Israël was het zitten bij de edelen, of bij mensen die onder Jehovah’s volk met gezag bekleed waren, een voorrecht dat kostbaar geacht moest worden. Net als christelijke ouderlingen in deze tijd genoten zulke mannen Gods hulp en zegen.
11. Waarom kan er gezegd worden dat Psalm 113:7-9 speciaal van toepassing is op Jehovah’s volk in deze tijd?
11 Wat valt er te zeggen over de zinsnede dat ’de onvruchtbare vrouw tot een blijde moeder wordt gemaakt’? God gaf de onvruchtbare Hanna een zoon — Samuël, die zij aan Zijn dienst opdroeg (1 Samuël 1:20-28). Van grotere betekenis is het feit dat Gods symbolische vrouw, het hemelse Sion, te beginnen met Jezus en met de uitstorting van de heilige geest op zijn discipelen tijdens Pinksteren 33 G.T., geestelijke kinderen begon voort te brengen (Jesaja 54:1-10, 13; Handelingen 2:1-4). En net zoals God de joden na hun ballingschap in Babylon naar hun vaderland liet terugkeren, bevrijdde hij in 1919 het gezalfde overblijfsel van „het Israël Gods” uit Babylonische gevangenschap en heeft hij hen geestelijk zo overvloedig gezegend dat de woorden van Psalm 113:7-9 op hen van toepassing zijn (Galaten 6:16). Als loyale getuigen van Jehovah geven het overblijfsel van het geestelijke Israël en hun metgezellen, die een aardse hoop koesteren, van harte gehoor aan de slotwoorden van Psalm 113: „Looft Jah!”
Het bewijs dat Jehovah uniek is
12. Hoe laat Psalm 114 uitkomen dat Jehovah uniek is?
12 Psalm 114 laat uitkomen dat Jehovah uniek is door gewag te maken van unieke gebeurtenissen waarbij de Israëlieten betrokken waren. De psalmist zong: „Toen Israël uit Egypte trok, het huis van Jakob uit een volk dat onverstaanbaar sprak, werd Juda zijn heilige plaats, Israël zijn grootse grondgebied” (Psalm 114:1, 2). God bevrijdde Israël uit slavernij aan de Egyptenaren, wier taal hun vreemd in de oren klonk. De bevrijding van Jehovah’s volk, in poëtisch parallellisme Juda en Israël genoemd, laat zien dat God al zijn dienstknechten in deze tijd kan bevrijden.
13. Hoe laat Psalm 114:3-6 Jehovah’s oppermacht uitkomen in een poëtische toepassing op ervaringen van Israël uit de oudheid?
13 Jehovah’s soevereiniteit over de gehele schepping blijkt duidelijk uit de woorden: „De zee zelf zag het en sloeg op de vlucht; wat de Jordaan betreft, ze week voorts terug. Ja, de bergen huppelden rond als rammen, de heuvels als lammeren. Wat hadt gij, o zee, dat gij op de vlucht sloegt, o Jordaan, dat gij voorts terugweekt? O bergen, dat gij gingt rondhuppelen als rammen, o heuvels, als lammeren?” (Psalm 114:3-6) De Rode Zee „sloeg op de vlucht” toen God een pad erdoorheen opende voor zijn volk. Israël zag toen Jehovah’s grote hand in actie tegen de Egyptenaren, die omkwamen in de terugkerende wateren (Exodus 14:21-31). In een soortgelijke tentoonspreiding van goddelijke macht ’week de Jordaan voorts terug’, waardoor de Israëlieten Kanaän konden binnentrekken (Jozua 3:14-16). „De bergen huppelden rond als rammen” toen de berg Sinaï rookte en beefde bij de instelling van het Wetsverbond (Exodus 19:7-18). Toen de psalmist bijna de climax van zijn lied had bereikt, presenteerde hij de aangelegenheden in vragende vorm, misschien om te laten uitkomen dat de onbezielde zee, rivier, bergen en heuvels met ontzag vervuld waren door deze tentoonspreidingen van Jehovah’s macht.
14. Wat werd bij Meriba en Kades door Jehovah’s macht tot stand gebracht, en welke uitwerking dient dit op zijn hedendaagse dienstknechten te hebben?
14 Nog steeds zinspelend op Jehovah’s macht zong de psalmist: „Krimp wegens de Heer van pijn ineen, o aarde, wegens de God van Jakob, die de rots verandert in een rietpoel van water, een rots van vuursteen in een waterbron” (Psalm 114:7, 8). Aldus geeft de psalmist zinnebeeldig te kennen dat de mensheid ontzag moet hebben voor Jehovah, de Heer en Universele Regeerder van de gehele aarde. Hij was „de God van Jakob”, of Israël, zoals hij ook de God van de geestelijke Israëlieten en hun aardse metgezellen is. Bij Meriba en Kades in de wildernis spreidde Jehovah zijn macht tentoon door Israël op wonderbaarlijke wijze van water te voorzien, ’de rots veranderend in een rietpoel van water, een rots van vuursteen in een waterbron’ (Exodus 17:1-7; Numeri 20:1-11). Zulke herinneringen aan Jehovah’s ontzagwekkende macht en tedere zorg geven zijn Getuigen deugdelijke redenen voor een onvoorwaardelijk geloof in hem.
Niet zoals de afgoden
15. Hoe is Psalm 115 misschien gezongen?
15 Psalm 115 dringt er bij ons op aan Jehovah te loven en op hem te vertrouwen. De psalm schrijft zegen en hulp aan hem toe en toont aan dat afgoden nutteloos zijn. Het kan zijn dat deze psalm antifonaal, als een beurtzang, werd gezongen. Dat wil zeggen dat één stem misschien zong: „Gij die Jehovah vreest, vertrouwt op Jehovah.” De gemeente kan dan geantwoord hebben: „Hij is hun hulp en hun schild.” — Psalm 115:11.
16. Welk onderscheid kan er gemaakt worden tussen Jehovah en de afgoden van de natiën?
16 Heerlijkheid dient niet aan ons gegeven te worden maar aan de naam van Jehovah, de God van liefderijke goedheid, of loyale liefde, en waarachtigheid (Psalm 115:1). Vijanden kunnen spottend vragen: „Waar is . . . hun God?” Maar Jehovah’s volk kan antwoorden: ’Onze God is in de hemel en doet al wat hem behaagt’ (vers 2, 3). De afgoden van de natiën kunnen echter niets doen, want zij zijn door mensen vervaardigde beelden van zilver en goud. Hoewel ze een mond, ogen en oren hebben, kunnen ze niet spreken, zien en horen. Ze hebben een neus maar kunnen niet ruiken, voeten maar kunnen niet lopen, een keel maar kunnen geen geluid voortbrengen. Zij die machteloze afgoden maken alsook degenen die erop vertrouwen, zullen net zo levenloos worden. — Vers 4-8.
17. Wat dienen wij te doen, aangezien de doden Jehovah niet kunnen loven, en met welke vooruitzichten?
17 Vervolgens wordt de aansporing gegeven om vertrouwen te stellen in Jehovah als de Helper en het beschermende Schild van Israël, van Aärons priesterlijke huis en van allen die God vrezen (Psalm 115:9-11). Als degenen die Jehovah vrezen, hebben wij diepe achting voor God en een gezonde vrees om hem te mishagen. Wij zijn er ook van overtuigd dat „de Maker van hemel en aarde” zijn loyale aanbidders zegent (vers 12-15). De hemel is de plaats van zijn troon, maar God heeft de aarde tot het eeuwige tehuis van de loyale en gehoorzame mensheid gemaakt. Aangezien de doden, die zich in de stilte van het graf bevinden en geen bewustzijn bezitten, Jehovah niet kunnen loven, dienen wij, de levenden, dit in volledige toewijding en loyaliteit te doen (Prediker 9:5). Alleen degenen die Jehovah loven, zullen zich in eeuwig leven verheugen en in staat zijn ’Jah voor altijd te zegenen’, door „tot onbepaalde tijd” goed van hem te spreken. Laten wij ons daarom loyaal opstellen aan de zijde van degenen die gehoor geven aan de aansporing: „Looft Jah!” — Psalm 115:16-18.
Jehovah’s wonderbaarlijke eigenschappen
18, 19. In welke opzichten onderscheiden Jehovah’s eigenschappen hem van valse goden?
18 In tegenstelling tot de levenloze afgoden is Jehovah de levende God, die wonderbaarlijke eigenschappen tentoonspreidt. Hij is de personificatie van liefde en is „barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid” (Exodus 34:6; 1 Johannes 4:8). Wat een verschil bestaat er tussen hem en de wrede Kanaänitische god Molech, aan wie kinderen werden geofferd! Men vermoedt dat het beeld waardoor deze god werd voorgesteld, de gedaante had van een mens met een stierekop. Naar verluidt werd het afgodsbeeld roodgloeiend gestookt en werden er kinderen in zijn uitgestrekte armen geworpen, die dan in de brandende vuurhaard beneden terechtkwamen. Maar Jehovah is zo liefdevol en barmhartig dat de gedachte aan zulke mensenoffers zelfs nooit ’in zijn hart is opgekomen’. — Jeremia 7:31.
19 Tot Jehovah’s voornaamste eigenschappen behoren ook volmaakte gerechtigheid, oneindige wijsheid en onbeperkte macht of kracht (Deuteronomium 32:4; Job 12:13; Jesaja 40:26). Wat valt er te zeggen over mythologische goden? In plaats van gerechtigheid te oefenen, waren Babylonische goden en godinnen wraakzuchtig. Egyptische goden waren geen toonbeelden van wijsheid maar werden voorgesteld als wezens met menselijke zwakheden. Dat is niet verwonderlijk aangezien valse goden en godinnen produkten zijn van ’leeghoofdige’ mensen die beweren wijs te zijn (Romeinen 1:21-23). Van Griekse goden werd verteld dat ze tegen elkaar samenspanden. In de mythische verhalen misbruikte Zeus bijvoorbeeld zijn macht door zijn vader, Cronus, te onttronen, die zijn eigen vader, Uranus, van de troon had gestoten. Wat een zegen is het Jehovah, de levende en ware God, die volmaakte liefde, gerechtigheid, wijsheid en macht tentoonspreidt, te dienen en te loven!
Jehovah is eeuwige lof waard
20. Welke redenen vermeldde koning David om Jehovah’s naam te loven?
20 Zoals de hallelpsalmen laten zien, komt Jehovah eeuwige lof toe. Zo zei ook David ten aanhoren van heel de gemeente en ter gelegenheid van de schenking van bijdragen voor de tempelbouw die door hem en mede-Israëlieten werd gedaan: „Gezegend moogt gij zijn, o Jehovah, de God van onze vader Israël, van onbepaalde tijd, ja, tot onbepaalde tijd. Van u, o Jehovah, is de grootheid en de macht en de luister en de voortreffelijkheid en de waardigheid; want alles in de hemel en op de aarde is van u. Van u is het koninkrijk, o Jehovah, gij die u ook als hoofd over alles verheft. De rijkdom en de heerlijkheid zijn vanwege u, en gij heerst over alles; en in uw hand is kracht en macht, en in uw hand is het vermogen om groot te maken en sterkte te verlenen aan allen. En nu, o onze God, danken wij u en loven uw luisterrijke naam.” — 1 Kronieken 29:10-13.
21. Welk bewijs dat de hemelse legerscharen Jehovah loven, wordt in Openbaring 19:1-6 gegeven?
21 Jehovah zal ook in de hemel tot in alle eeuwigheid gezegend en geloofd worden. De apostel Johannes hoorde „een grote schare in de hemel” zeggen: „Looft Jah! De redding en de heerlijkheid en de kracht behoren aan onze God, want zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig. Want hij heeft het oordeel voltrokken aan de grote hoer [Babylon de Grote], die met haar hoererij de aarde verdierf, en hij heeft het bloed van zijn slaven van haar hand gewroken.” En wederom zeiden zij: „Looft Jah!” Ook „de vierentwintig oudere personen en de vier levende schepselen” zeiden dat. Een stem van de troon zei: „Looft onze God, al gij slaven van hem, die hem vrezen, de kleinen en de groten.” Vervolgens voegde Johannes eraan toe: „Ik hoorde iets dat was als een stem van een grote schare en als een geluid van vele wateren en als een geluid van zware donderslagen. Zij zeiden: ’Looft Jah, want Jehovah, onze God, de Almachtige, is als koning gaan regeren.’” — Openbaring 19:1-6.
22. Hoe zal Jehovah in zijn beloofde nieuwe wereld worden geloofd?
22 Hoe passend is het dat hemelse legerscharen Jehovah loven! In zijn nu zo nabije nieuwe wereld zullen uit de dood opgewekte loyalen zich in het loven van Jah bij de overlevenden van het einde van dit samenstel aansluiten. Hoge bergen zullen hun hoofd opheffen in lofliederen voor God. Groene heuvels en vruchtbomen zullen zijn lof bezingen. Ja, elk schepsel dat leeft en ademt, zal Jehovah’s naam loven in het grote hallelujah-koor! (Psalm 148) Zal uw stem gehoord worden in die vreugdevolle menigte? Als u Jah loyaal samen met zijn volk dient, zal dit het geval zijn. Dat dient uw doel in het leven te zijn, want wie is als Jehovah, onze God?
Wat zou u antwoorden?
◻ Waarom moet men Jehovah God loven?
◻ In welke opzichten is Jehovah onvergelijkelijk?
◻ Welke bewijzen zijn er dat Jehovah meedogend is?
◻ Hoe verschilt Jehovah van levenloze afgoden en valse goden?
◻ Waarom kunnen wij zeggen dat Jehovah in de hemel en op aarde voor eeuwig lof zal ontvangen?
[Illustratie op blz. 9]
De hallelpsalmen werden tijdens de paschamaaltijd gezongen