Hoofdstuk 18
Loyaliteit aan Gods huidige aardse organisatie
1, 2. Hoe moet Psalm 50:5 begrepen worden?
IN PSALM 16:10 staat: „Gij zult mijn ziel in Sjeool niet verlaten. Gij zult niet toelaten dat hij die jegens u loyaal is, de kuil ziet.” En in Psalm 50:5 staat: „Vergadert mij mijn loyalen, die mijn verbond sluiten over slachtoffer.” Zijn de personen die Jehovah’s verbond sluiten, degenen die het „slachtoffer” verschaffen? Neen, die loyalen maken zichzelf niet tot een individueel „slachtoffer” door hun vleselijke lichaam op te offeren ten einde een overeenkomst met God te sluiten.
2 Hoe wordt het verbond dan gesloten? Over het „slachtoffer” van de ’loyale’ wiens ziel in Sjeool niet werd verlaten maar die uit de doden werd opgewekt. De apostel Petrus paste de woorden van Psalm 16:10 op Jezus Christus toe en zei vervolgens: „[David] voorzag . . . en sprak . . . over de opstanding van de Christus, dat hij niet werd verlaten in Hades en dat zijn vlees het verderf niet heeft gezien. Deze Jezus is door God opgewekt.” — Handelingen 2:25, 27, 31, 32.
3. Wie zijn degenen die overeenkomstig het gebod in Psalm 50:5 vergaderd worden, en waarom dienen zij ertoe bewogen te worden zich loyaal jegens God te betonen?
3 Deze opgestane Jezus is de Middelaar van het nieuwe verbond, en op basis van zijn slachtoffer wordt het nieuwe verbond bekrachtigd (Hebreeën 9:15, 17). Wie zijn dus degenen die overeenkomstig het gebod in Psalm 50:5 vergaderd moeten worden? Dat zijn Jezus’ discipelen die op basis van zijn slachtoffer in het nieuwe verbond zijn opgenomen. Uit dankbaarheid jegens Jehovah voor dit onvergelijkelijke slachtoffer dienen zij ertoe bewogen te worden zich loyaal jegens hem te betonen.
4, 5. (a) Welk succes had Satan de Duivel tijdens de Eerste Wereldoorlog in zijn pogingen om Jehovah’s zichtbare organisatie te vernietigen? (b) Waarheen werd het hoofdbureau van het Genootschap overgebracht, en waarom? (c) In welke emotionele toestand of stemming verkeerde het loyale overblijfsel, als een hedendaagse parallel van Psalm 137:1, wanneer zij aan de lamgelegde toestand van Gods organisatie dachten?
4 Toen Jehovah’s koninkrijk in 1914 in de hemel werd opgericht, woedden de natiën in toorn tegen dat Koninkrijk door hun deelname aan de Eerste Wereldoorlog, en God liet dit toe (Psalm 2:1, 2). Satan de Duivel probeerde dat wereldconflict te gebruiken om het zichtbare deel van Jehovah’s organisatie te vernietigen. Hij slaagde erin de president van de Watch Tower Bible and Tract Society gevangen te laten zetten in de federale strafgevangenis in Atlanta, Georgia. Zeven andere vertegenwoordigers van het Genootschap werden met hem gevangengezet.
5 Vanwege vervolging werd het hoofdbureau van het Genootschap van Brooklyn, New York, overgebracht naar een gehuurd gebouw in Pittsburgh, Pennsylvania. Dit werd gedaan om het tijdschrift de Watch Tower te kunnen blijven uitgeven. De verwachting was dat de getrouwen binnen korte tijd hun hemelse heerlijkheid zouden ontvangen. Maar de leden van het overblijfsel waren geneigd te wenen wanneer zij aan de onderdrukte, lamgelegde toestand van Jehovah’s organisatie dachten. — Psalm 137:1.
Loyaliteit tijdens gevangenschap
6-8. Hoe legde de president van het Genootschap, J. F. Rutherford, gedurende zijn gevangenschap loyaliteit aan Jehovah’s organisatie aan de dag?
6 Tijdens zijn gevangenschap schreef J. F. Rutherford, de president van de Watch Tower Society, op 25 december 1918 een speciale brief aan J. A. Bohnet, een vertrouwd mededienstknecht van Jehovah, waarin hij zijn loyaliteit aan Jehovah’s organisatie tot uitdrukking bracht. Deze brief aan Bohnet was geadresseerd aan het bureau van het Genootschap in Pittsburgh. Rutherford schreef het volgende:
7 „Omdat ik heb geweigerd een compromis met Babylon te sluiten, maar getrouw heb getracht mijn Heer te dienen, bevind ik mij in de gevangenis, en daar ben ik dankbaar voor. . . . Veel liever heb ik dat God mij zijn goedkeurende glimlach schenkt terwijl ik in de gevangenis zit dan dat ik een compromis sluit met of zwicht voor het Beest en vrij ben en door de gehele wereld word toegejuicht. Het is een gezegende, zoete ervaring om te lijden vanwege getrouwe dienst voor de Heer. In het Koninkrijk zullen wij de glimlach van de Vader bovenal prijzen. Dit dient in de geest van ieder kind van God op de allereerste plaats te komen. Wij verlangen naar de vereniging die ons daar Een zal doen worden. Ik ben gelukkig, en toch verlang ik ernaar u allen weer te zien. Het congres en de jaarvergadering komen naderbij. Moge de geest van Christus het hart van elke aanwezige vervullen . . .
8 Er is nog veel te doen. Het zal een enorme gunst zijn eraan deel te nemen. Alleen degenen die Hem uitermate liefhebben, zijn getrouw en zullen aldus geëerd worden. . . . Vóór die blijde dag moet er een krachtig getuigenis worden gegeven. . . . Vroegere methoden en middelen zullen niet aan de behoeften voldoen, maar de Heer zal op Zijn eigen goede wijze een voorziening treffen. . . . Ik ben blij dat deze gevangenis-ervaring voor ons werd weggelegd in plaats van voor Broeder Russell. Nooit tevoren heb ik zo grondig onrechtvaardigheid gehaat, rechtvaardigheid liefgehad en verlangd anderen te helpen. . . . Sions zegepraal staat voor de deur.”
Gods organisatie — hun „voornaamste reden tot vreugdebetoon”
9. Welke houding van de psalmist werd door de gevangengezette vertegenwoordigers van het Genootschap weerspiegeld?
9 Hoewel Jehovah’s dienstknechten in de wereld als deloyaal, verraders en onvaderlandslievend werden gebrandmerkt, verloochenden zij Jehovah’s organisatie niet. Zij weigerden onder die druk een compromis te sluiten. Zij zouden liever het gebruik van hun rechterhand verliezen of stom worden, dan Gods organisatie vergeten en deze niet langer hun „voornaamste reden tot vreugdebetoon” laten zijn. — Psalm 137:5, 6.
10, 11. (a) Waar bad het loyale overblijfsel om, en welke woorden van de psalmist in verband met Edom namen zij over? (b) Waartoe waren de vijanden van Jehovah’s zichtbare organisatie in staat geweest, en wat hadden die vijanden nooit verwacht?
10 Jehovah’s vijanden hadden een boosaardige vreugde over de maatregelen tegen de aardse vertegenwoordigers van zijn universele organisatie. Maar Jehovah’s dienstknechten baden of zijn dag van wraak mocht komen vanwege al deze smaad waarmee zijn organisatie werd overladen. Zij namen de woorden over die de psalmist in verband met het vroegere Edom uitsprak: „Gedenk, o Jehovah, met betrekking tot de zonen van Edom de dag van Jeruzalem, die zeiden: ’Legt het bloot! Legt het bloot tot op het fundament daarin!’” (Psalm 137:7; Galaten 4:26) O nee, Jehovah heeft zijn met een vrouw te vergelijken organisatie te innig lief om te vergeten wat degenen die deel uitmaken van de organisatie van de Duivel, tegen de loyalen van zijn aardse organisatie zeggen en doen.
11 Naar het zich destijds liet aanzien, hadden die politieke sympathisanten van Babylon de Grote Jehovah’s zichtbare organisatie inderdaad „tot op het fundament daarin” blootgelegd. Zij hadden nooit verwacht dat ze uit het stof zou herrijzen en tot de wereldomvattende organisatie zou uitgroeien die ze thans is.
Het geluk van Zijn wreker
12. (a) Wie bleek de bevrijder te zijn van Jehovah’s volk dat in het oude Babylon gevangenzat, en verwijst Psalm 137:8, 9 in de meest volledige betekenis naar hem? (b) Wat voorzeiden deze verzen over de wreker van Gods aardse organisatie?
12 Jehovah gebruikte de Perzische heerser Cyrus om zijn volk van de vroegere wereldmacht Babylon te bevrijden. Maar in de meest volledige betekenis was Cyrus niet degene op wie werd gedoeld in de slotwoorden van Psalm 137, welke woorden naar Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, verwijzen: „O dochter van Babylon, die gewelddadig geplunderd zult worden, gelukkig zal hij zijn die u vergeldt naar uw eigen behandeling waarmee gij ons hebt behandeld. Gelukkig zal hij zijn die grijpt en werkelijk te pletter slaat uw kinderen tegen de steile rots.” — Psalm 137:8, 9.
13, 14. Waarom zou de ’gelukkige’ uit Psalm 137:8, 9 geen betrekking kunnen hebben op de politieke machten die Babylon de Grote vernietigen?
13 Wie zal die ’gelukkige’ zijn? Stelt de ’gelukkige’ de symbolische „tien horens” op de kop van het „wilde beest” voor, op wiens rug het oude met een hoer te vergelijken stelsel van religie al zo lang en met zoveel pracht en praal rijdt? Neen, want de politieke vernietigers van het wereldrijk van valse religie vernietigen dit niet met het doel daardoor de weg vrij te maken voor de zuivere aanbidding van de ware God. Zij doen het niet tot heerlijkheid van de God van de bijbel. Hoe zouden zij dan in werkelijkheid de ’gelukkige’ kunnen zijn die door de psalmist wordt genoemd?
14 De politieke machten van deze wereld volbrengen dit antireligieuze werk niet uit liefde voor Jehovah’s aanbidders. Waarom niet? Omdat Jehovah’s Getuigen hun bij het tot stand brengen van een absoluut godloze wereld in de weg zullen staan. De politieke machten zijn dus louter de werktuigen die door de God van de Getuigen worden gebruikt om Zijn voornemen ten uitvoer te brengen. — Openbaring 17:17.
15. Wie zet in werkelijkheid de politieke machten aan, en door bemiddeling van wie?
15 Hoewel het dan zo mag zijn dat deze politieke machten rechtstreeks worden gebruikt voor de vernietiging van het wereldrijk van valse religie, is het dus in werkelijkheid Jehovah God die hen daartoe aanzet. Hoe? Hij gebruikt zijn met macht beklede koninklijke Zoon, de Grotere Cyrus, Jezus Christus. Jezus Christus in Koninkrijksmacht is derhalve de ’gelukkige’ die door de psalmist is voorzegd!
16. Hoe vernietigt Jehovah Babylons „kinderen”?
16 Terwijl Jehovah zijn loyalen zal beschermen, zal hij in figuurlijke zin elk van de religieuze „kinderen” van het met een hoer te vergelijken stelsel van valse leer grijpen en hen te pletter slaan tegen iets wat als een „steile rots” oprijst — het onverzettelijke koninkrijk van Jehovah God in handen van Jezus Christus.
17. (a) Wat moest Jezus volgens Jesaja 61:1, 2 uitroepen nadat hij met Gods geest was gezalfd? (b) Hoe geschiedt dit thans?
17 Toen Jezus op aarde was, werd hij met de geest van zijn goddelijke Ondersteuner gezalfd, niet alleen om ’het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah uit te roepen’, maar ook „de dag der wraak van de zijde van onze God” (Jesaja 61:1, 2; Lukas 4:16-21). In onze tijd, gedurende „de laatste dagen” van dit samenstel van dingen, laat Jehovah zijn getrouwe dienstknechten „de dag der wraak van de zijde van onze God” op de gehele bewoonde aarde tot waarschuwing van alle natiën uitroepen. Hierbij wordt het overblijfsel vergezeld door een in ledental toenemende „grote schare” van met schapen te vergelijken discipelen van Jezus Christus, zoals in Openbaring 7:9-17 in een profetisch visioen was getoond.
18. In welk geluk zullen Gods loyalen delen?
18 Zij allen, het overblijfsel en de „grote schare”, hebben het gebod van de engel in Openbaring 18:4 gehoorzaamd. Zij zijn uit Babylon de Grote weggegaan. Waarom is dit een dringende zaak? Omdat zij uit Babylon de Grote moeten wegvluchten voordat haar religieuze „kinderen” verpletterd en vernietigd worden door middel van het „wilde beest” en zijn „tien horens”, hetgeen vlak voor Armageddon zal plaatsvinden. Deze loyalen zullen delen in het geluk van de Grotere Cyrus, Jezus Christus. Zij zullen met de woorden van de hemel instemmen: „Looft Jah! De redding en de heerlijkheid en de kracht behoren aan onze God, want zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig. Want hij heeft het oordeel voltrokken aan de grote hoer, die met haar hoererij de aarde verdierf.” — Openbaring 19:1, 2; vergelijk Jeremia 51:8-11.
19. Welk geluk ervaart het loyale overblijfsel thans, en welk grotere geluk staat hun te wachten?
19 Sinds 1919 heeft Jehovah „iets groots” voor zijn volk gedaan (Psalm 126:1-3). Wegens de grootse wijze waarop hij zijn macht om te bevrijden heeft aangewend, waardoor werd gedemonstreerd dat hij „de getrouwe God” is, zijn de leden van het bevrijde overblijfsel nog steeds verheugd van hart (Deuteronomium 7:9). Zij zijn intens gelukkig, maar er wacht hun een nog groter geluk. Dit zal hun ten deel vallen wanneer zij in het geluk kunnen delen van de Grotere Cyrus, de regerende Monarch, Jezus Christus, op het moment dat hij alle „kinderen” van die duivelse organisatie verplettert.
20. Wie nog meer delen in het geluk van het gezalfde overblijfsel, en waarom?
20 Miljoenen vroegere „gevangenen” van Babylon de Grote zijn reeds geholpen weg te vluchten uit die ten ondergang gedoemde religieuze organisatie voordat ze met geweld vernietigd wordt. Het resultaat daarvan is de „grote schare” „andere schapen”. Deze telt nu over de gehele aarde meer dan 3.000.000 personen, en er is geen limiet aan het aantal dat nog gered zal worden van de vernietiging van het wereldomvattende rijk van valse religie. In loyaliteit aan Jehovah’s organisatie delen zij in het geluk van de leden van het overblijfsel, door hen te vergezellen in het uitroepen van Jehovah’s dag van wraak over het religieuze Babylon de Grote.
21. Hoe dient onze houding ten aanzien van Babylon de Grote en haar gevangenen te zijn?
21 Laten wij dus geen compromis sluiten met dat wereldrijk van valse religie. Laten wij in deze dagen van haar verval niet naar haar terugkeren. Mogen wij ermee bezig blijven zo veel mogelijk gevangenen van Babylon de Grote te helpen uit dat ten ondergang gedoemde stelsel weg te gaan voordat de Grotere Cyrus zijn gelukkig makende overwinning behaalt.