Kent God u werkelijk?
„O Jehovah, . . . met al mijn wegen zijt gij vertrouwd geraakt.” — PSALM 139:1, 3.
1. Hoe wijdverbreid is het gevoel dat ’anderen niet begrijpen’ aan welke zorgen, problemen en druk wij het hoofd moeten bieden?
IS ER wel iemand die werkelijk begrijpt aan welke zorgen, druk en problemen u het hoofd moet bieden? Over de hele wereld zijn miljoenen mensen, jong en oud, die geen gezin of bloedverwanten hebben die zich erom bekommeren wat er met hen gebeurt. Zelfs binnen de gezinskring vinden veel vrouwen — ja, en ook mannen — dat hun huwelijkspartner de spanningen waaronder zij gebukt gaan, niet echt goed begrijpt. In hun frustratie protesteren zij soms: „Maar je begrijpt het niet!” En heel wat jonge mensen zijn tot de slotsom gekomen dat ook zij door niemand begrepen worden. Toch heeft het leven voor sommigen onder degenen die ernaar hebben gehunkerd meer begrip van anderen te ontvangen, later een rijke betekenis gekregen. Hoe is dat mogelijk?
2. Wat kan aanbidders van Jehovah in staat stellen een rijk en voldoening schenkend leven te leiden?
2 Dat komt doordat zij, ongeacht of hun medemensen hun gevoelens nu al dan niet volledig begrijpen, het volste vertrouwen hebben dat God wèl begrijpt wat zij doormaken en dat zij als zijn dienstknechten niet alleen het hoofd hoeven te bieden aan hun problemen (Psalm 46:1). Bovendien stelt Gods Woord samen met de hulp van opmerkzame christelijke ouderlingen hen in staat verder te kijken dan hun persoonlijke problemen. De Schrift helpt hen in te zien dat hun getrouwe dienst kostbaar is in Gods ogen en dat er een veilige, zekere toekomst is weggelegd voor hen die hun hoop vestigen op hem en de voorzieningen die hij door bemiddeling van Jezus Christus heeft getroffen. — Spreuken 27:11; 2 Korinthiërs 4:17, 18.
3, 4. (a) Hoe kan waardering voor het feit dat „Jehovah God is” en dat hij „ons heeft gemaakt”, ons helpen vreugde in zijn dienst te vinden? (b) Waarom hebben wij volledig vertrouwen in Jehovah’s liefdevolle zorg?
3 Misschien kent u Psalm 100:2, waar staat: „Dient Jehovah met verheuging. Komt voor zijn aangezicht met vreugdegeroep.” Hoeveel mensen zijn er die Jehovah werkelijk op die manier aanbidden? Deugdelijke redenen om dit te doen, worden in vers 3 gegeven, waar wij aan het volgende herinnerd worden: „Weet dat Jehovah God is. Hij is het die ons heeft gemaakt, en niet wijzelf. Wij zijn zijn volk en de schapen van zijn weide.” In de Hebreeuwse tekst wordt hij hier aangeduid als ʼElo·himʹ, waarmee gedoeld wordt op zijn grootse majesteit, waardigheid en uitnemendheid. Hij is de enige ware God (Deuteronomium 4:39; 7:9; Johannes 17:3). Zijn dienstknechten komen te weten wat het zeggen wil dat hij God is, niet louter als een feit dat hun geleerd is, maar als iets wat zij ondervinden en waarvan zij blijk geven door hun gehoorzaamheid, vertrouwen en toewijding. — 1 Kronieken 28:9; Romeinen 1:20.
4 Omdat Jehovah de levende God is, die zelfs ons hart kan zien, is niets voor zijn ogen verborgen. Hij is zich volledig bewust van wat er in ons leven gebeurt. Hij begrijpt zowel de oorzaak van de problemen waarmee wij te kampen hebben als de mentale en emotionele beroering die er het gevolg van kan zijn. Als de Schepper kent hij ons beter dan wij onszelf kennen. Hij weet ook hoe hij ons kan helpen het hoofd te bieden aan onze situatie en hoe hij blijvende verlichting kan schenken. Liefdevol zal hij ons helpen — zoals een herder die een lam aan zijn boezem draagt — wanneer wij met heel ons hart op hem vertrouwen (Spreuken 3:5, 6; Jesaja 40:10, 11). Een nauwkeurige beschouwing van Psalm 139 kan er veel toe bijdragen dat vertrouwen te versterken.
Degene die al onze wegen ziet
5. Wat betekent het dat Jehovah ons „doorvorst”, en waarom is dat wenselijk?
5 Vervuld met diepe waardering schreef de psalmist David: „O Jehovah, gij hebt mij doorvorst, en gij kent mij” (Psalm 139:1). David was ervan overtuigd dat Jehovah hem niet slechts oppervlakkig kende. God zag David niet zoals mensen hem wellicht zagen, die alleen zijn fysieke gestalte, zijn spreekbekwaamheid of zijn vaardigheid in het bespelen van de harp opmerkten (1 Samuël 16:7, 18). Jehovah had Davids diepste innerlijk „doorvorst” en had dat gedaan uit liefdevolle bezorgdheid voor zijn geestelijk welzijn. Indien u een van Jehovah’s toegewijde dienstknechten bent, kent hij u net zo goed als hij David kende. Wekt dat geen gevoelens van zowel dankbaarheid als ontzag bij u op?
6. Hoe blijkt uit Psalm 139:2, 3 dat Jehovah alles wat wij doen, weet en zelfs al onze gedachten kent?
6 Al wat David deed, lag openlijk tentoongesteld voor de ogen van Jehovah, en David was zich daarvan bewust. „Gijzelf zijt mijn neerzitten en mijn opstaan te weten gekomen”, schreef de psalmist. „Gij hebt mijn gedachte van verre beschouwd. Mijn op weg zijn en mijn uitgestrekt liggen hebt gij afgemeten, en met al mijn wegen zijt gij vertrouwd geraakt” (Psalm 139:2, 3). Het feit dat Jehovah zich in de hemel bevindt, ver van de aarde vandaan, was voor hem geen belemmering om te weten wat David deed of wat er in zijn geest omging. Zowel overdag als ’s nachts had hij Davids bezigheden „afgemeten” of zorgvuldig onderzocht om de aard ervan te weten te komen.
7. (a) Geef aan de hand van voorvallen uit Davids leven commentaar op enkele van de dingen in ons leven waarvan God zich bewust is. (b) Welke uitwerking dient die wetenschap op ons te hebben?
7 Toen David er als jonge man door liefde voor God en vertrouwen in Zijn macht om te bevrijden toe bewogen werd zich als vrijwilliger aan te melden om tegen de Filistijnse reus Goliath te strijden, wist Jehovah dat (1 Samuël 17:32-37, 45-47). Later, wanneer Davids hart wegens de vijandigheid van mensen hevige pijn leed, wanneer de druk zo groot was dat hij ’s nachts zijn tranen de vrije loop liet, werd hij vertroost door de wetenschap dat Jehovah zijn smeking hoorde (Psalm 6:6, 9; 55:2-5, 22). Ook wanneer David er door een hart vol dankbaarheid toe bewogen werd tijdens een slapeloze nacht over Jehovah te mediteren, was Jehovah zich daar heel goed van bewust (Psalm 63:6; vergelijk Filippenzen 4:8, 9). Toen David op een avond de vrouw van een buurman gadesloeg die zich aan het baden was, wist Jehovah dat ook, en hij zag wat er gebeurde toen David, al was het maar voor korte tijd, toeliet dat God door een zondige begeerte uit zijn gedachten werd verdrongen (2 Samuël 11:2-4). Later, toen de profeet Nathan werd gezonden om David de ernst van zijn zonde voor te houden, hoorde Jehovah niet alleen de woorden die over Davids lippen kwamen, maar onderscheidde hij ook het berouwvolle hart waaruit ze opwelden (2 Samuël 12:1-14; Psalm 51:1, 17). Dient dit ons er niet toe aan te zetten ernstig na te denken over vragen als waar wij naar toe gaan, wat wij doen en wat er in ons hart leeft?
8. (a) Hoe zijn de ’woorden op onze tong’ van invloed op onze positie voor Gods aangezicht? (b) Hoe kunnen zwakheden in het gebruik van de tong overwonnen worden? (Mattheüs 15:18; Lukas 6:45)
8 Aangezien God op de hoogte is van alles wat wij doen, dient het ons niet te verbazen dat hij weet hoe wij zelfs zo’n klein lichaamsdeel als de tong gebruiken. Koning David besefte dit, en hij schreef: „Want er is geen woord op mijn tong, of zie! o Jehovah, gij weet het reeds allemaal” (Psalm 139:4). David wist heel goed dat degenen die als gast in Jehovah’s tent verwelkomd zouden worden, mensen zouden zijn die anderen niet lasterden en die weigerden hun tong te gebruiken om ’interessante’ nieuwtjes te verspreiden waardoor smaad op een intieme kennis geworpen zou worden. Degenen die door Jehovah worden begunstigd, zouden mensen zijn die zelfs in hun hart de waarheid spraken (Psalm 15:1-3; Spreuken 6:16-19). Niemand van ons is in staat zijn tong volmaakt in bedwang te houden, maar David maakte niet slapjes de gevolgtrekking dat hij niets kon doen om zijn situatie te verbeteren. Hij besteedde veel tijd aan het componeren en zingen van lofpsalmen voor Jehovah. Ook erkende hij openlijk dat hij hulp nodig had en bad God erom (Psalm 19:12-14). Moeten ook wij gebedsvol aandacht schenken aan de wijze waarop wij onze tong gebruiken?
9. (a) Hoe grondig kent God volgens de beschrijving in Psalm 139:5 onze situatie? (b) Welk vertrouwen schenkt dat ons?
9 Jehovah beziet ons of onze situatie niet slechts vanuit een beperkt gezichtspunt. Hij beschikt over het volledige beeld, ja, hij ziet ons van alle kanten. David gebruikte het voorbeeld van een belegerde stad toen hij schreef: „Van achteren en van voren hebt gij mij belegerd.” In het geval van David was God niet een vijand die hem belegerde; hij was veeleer een waakzame wachter. „Gij legt uw hand op mij”, voegde David eraan toe, daarmee doelend op het toezicht dat God uitoefent en de bescherming die hij biedt met het oog op het blijvende welzijn van degenen die hem liefhebben. „Die kennis is te wonderbaar voor mij. Ze is zo verheven dat ik ze niet kan bevatten”, erkende David (Psalm 139:5, 6). God kent zijn dienstknechten zo volledig, zo door en door, dat wij het niet ten volle kunnen doorgronden. Maar wij weten genoeg om het vertrouwen te hebben dat Jehovah ons werkelijk begrijpt en dat de hulp waarin hij voorziet, de allerbeste zal zijn. — Jesaja 48:17, 18.
Waar wij ook zijn, God kan ons helpen
10. Welke aanmoedigende waarheid ligt opgesloten in de levendige beschrijving in Psalm 139:7-12?
10 Jehovah’s liefdevolle zorg vanuit een ander gezichtspunt beschouwend, zegt de psalmist vervolgens: „Waarheen kan ik uw geest ontgaan, en waarheen kan ik uw aangezicht ontlopen?” Hij had niet de wens te trachten aan Jehovah te ontkomen; integendeel, hij wist dat waar hij ook mocht zijn, Jehovah het zou weten en hem door heilige geest zou kunnen helpen. „Zou ik naar de hemel opstijgen,” zo vervolgde hij, „daar zoudt gij zijn; en zou ik mijn rustbed in Sjeool spreiden, zie! gij zoudt daar zijn. Zou ik de vleugels van de dageraad nemen, opdat ik verblijf zou kunnen houden in de verst verwijderde zee, ook daar zou úw hand mij geleiden en uw rechterhand zou mij vastgrijpen. En zou ik zeggen: ’Waarlijk, de duisternis zelf zal mij haastig grijpen!’ dan zou de nacht licht om mij heen zijn. Ook de duisternis zelf zou voor u niet te donker blijken, maar de nacht zelf zou schijnen net als de dag; de duisternis zou evengoed het licht kunnen zijn” (Psalm 139:7-12). Er is geen plaats waarheen wij zouden kunnen gaan, geen omstandigheid waarin wij zouden kunnen verkeren, die ons buiten Jehovah’s gezichtsveld zou plaatsen of buiten het bereik van zijn geest om ons te helpen.
11, 12. (a) Hoe werd Jehovah’s vermogen om te zien en te helpen in het geval van Jona gedemonstreerd, ook al verloor Jona dat een tijdlang uit het oog? (b) Hoe dienen wij profijt te trekken van Jona’s ervaring?
11 Op een gegeven moment verloor de profeet Jona dat uit het oog. Jehovah had hem de opdracht gegeven om tot de mensen van Nineve te prediken. Om de een of andere reden vond hij dat hij die toewijzing niet aankon. Misschien omdat de Assyriërs de reputatie hadden wreed te zijn, joeg de gedachte om in Nineve te dienen Jona angst aan. Daarom probeerde hij zich voor Gods aangezicht te verbergen. In de zeehaven Joppe boekte hij passage op een schip met bestemming Tarsis (algemeen in verband gebracht met Spanje, dat meer dan 3500 kilometer ten westen van Nineve lag). Niettemin zag Jehovah dat hij aan boord ging en zich in het ruim van het schip te slapen legde. God wist ook waar Jona was toen hij later overboord werd geworpen, en Jehovah hoorde Jona toen hij vanuit de buik van de grote vis beloofde dat hij zijn geloften zou betalen. Toen Jona op het droge land was uitgebraakt, kreeg hij opnieuw een gelegenheid zich van zijn opdracht te kwijten. — Jona 1:3, 17; 2:1–3:4.
12 Hoeveel beter zou het voor Jona zijn geweest als hij er van meet af aan op had vertrouwd dat Jehovah’s geest hem zou helpen zich van zijn opdracht te kwijten! Later heeft Jona zijn ervaring echter nederig opgetekend, en dat verslag heeft nadien velen geholpen het vertrouwen in Jehovah te tonen dat Jona schijnbaar zo moeizaam moest verwerven. — Romeinen 15:4.
13. (a) Van welke toewijzingen had Elia zich getrouw gekweten voordat hij voor koningin Izebel vluchtte? (b) Hoe hielp Jehovah Elia zelfs toen hij probeerde zich buiten Israëls grondgebied schuil te houden?
13 Elia had een enigszins andere ervaring. Hij had getrouw Jehovah’s verordening overgebracht dat de Israëlieten als tuchtiging voor hun zonden met droogte te kampen zouden krijgen (1 Koningen 16:30-33; 17:1). In de krachtmeting tussen Jehovah en Baäl op de berg Karmel had Elia onverschrokken de ware aanbidding hoog gehouden. En vervolgens had hij in het stroomdal van de Kison 450 Baälsprofeten laten terechtstellen. Maar toen koningin Izebel woedend zwoer Elia ter dood te zullen laten brengen, vluchtte Elia het land uit (1 Koningen 18:18-40; 19:1-4). Was Jehovah er om hem in die moeilijke tijd te helpen? Ja, beslist. Zou Elia een hoge berg op zijn geklommen, als het ware naar de hemel zijn gegaan; zou hij zich in een grot diep in de aarde, als in Sjeool, hebben verborgen; zou hij met de snelheid waarmee het licht van de dageraad zich over de aarde verspreidt, naar een afgelegen eiland zijn gevlucht — Jehovah’s hand zou daar zijn geweest om hem te sterken en te leiden. (Vergelijk Romeinen 8:38, 39.) En Jehovah sterkte Elia inderdaad, niet alleen met voedsel voor zijn reis maar ook met schitterende tentoonspreidingen van Zijn werkzame kracht. Aldus gesterkt nam Elia zijn volgende profetische opdracht ter hand. — 1 Koningen 19:5-18.
14. (a) Waarom zou het verkeerd zijn te concluderen dat God alomtegenwoordig is? (b) Onder welke omstandigheden heeft Jehovah zijn dienstknechten in de huidige tijd liefdevol geschraagd? (c) Hoe zou, zelfs als wij ons in Sjeool zouden bevinden, God daar zijn?
14 De profetische woorden uit Psalm 139:7-12 betekenen niet dat God alomtegenwoordig is, dat hij zich in persoon te allen tijde op alle plaatsen tegelijk bevindt. De bijbel laat duidelijk iets anders zien (Deuteronomium 26:15; Hebreeën 9:24). Toch zijn zijn dienstknechten nooit buiten zijn bereik. Dat geldt voor hen die wegens hun theocratische toewijzing naar verre oorden zijn gegaan. Dat gold voor loyale Getuigen in nazi-concentratiekampen tijdens de Tweede Wereldoorlog, en het gold voor de zendelingen die gedurende het eind van de jaren ’50 en het begin van de jaren ’60 in China in eenzame opsluiting werden gehouden. Het gold voor onze geliefde broeders en zusters in een Middenafrikaans land, die herhaaldelijk hun dorpen en zelfs het land moesten ontvluchten. Zo nodig kan Jehovah zelfs doordringen tot in Sjeool, het gemeenschappelijke graf, en getrouwen door middel van een opstanding terugbrengen. — Job 14:13-15; Lukas 20:37, 38.
Degene die ons werkelijk begrijpt
15. (a) Vanaf welk vroege tijdstip heeft Jehovah onze ontwikkeling kunnen gadeslaan? (b) Hoe wordt door het feit dat de psalmist melding maakt van de nieren, te kennen gegeven in welke mate God ons kent?
15 De psalmist vestigt onder inspiratie de aandacht op het feit dat God ons al kende voordat wij zelfs maar geboren werden, door te zeggen: „Want gij zijt het die mijn nieren hebt voortgebracht; gij hebt mij afgeschermd gehouden in de buik van mijn moeder. Ik zal u prijzen omdat ik op een vrees inboezemende wijze wonderbaar ben gemaakt. Uw werken zijn wonderbaar, zoals mijn ziel zeer wel weet” (Psalm 139:13, 14). Het samenkomen van genen van onze vader en onze moeder op het moment van de bevruchting brengt het patroon voort dat ons fysieke en mentale potentieel diepgaand beïnvloedt. God begrijpt dat potentieel. In deze psalm wordt in het bijzonder melding gemaakt van de nieren, die in de Schrift dikwijls de diepst verborgen aspecten van de persoonlijkheid vertegenwoordigena (Psalm 7:9; Jeremia 17:10). Jehovah kende die bijzonderheden over ons al voordat wij geboren werden. Hij is ook degene die met liefdevolle zorg het menselijk lichaam zo heeft ontworpen dat een bevruchte cel in de schoot van een moeder aanleiding geeft tot de vorming van een beschermend omhulsel om het embryo ’af te schermen’ en te beschutten terwijl het zich ontwikkelt.
16. (a) Op welke wijze vestigt Psalm 139:15, 16 de aandacht op de doordringende kracht van Gods gezichtsvermogen? (b) Waarom dient dit een aanmoediging voor ons te zijn?
16 Dan voegt de psalmist, om de doordringende kracht van Gods gezichtsvermogen te beklemtonen, eraan toe: „Mijn beenderen waren voor u niet verborgen toen ik in het verborgene werd gemaakt, toen ik in de onderste delen der aarde werd geweven [kennelijk een dichterlijke aanduiding voor de schoot van zijn moeder maar met een toespeling op de schepping van Adam uit het stof]. Uw ogen zagen zelfs het embryo van mij, en in uw boek waren alle delen ervan beschreven, met betrekking tot de dagen dat ze [de lichaamsdelen] werden gevormd en nog niet één [afzonderlijk lichaamsdeel] onder ze er was” (Psalm 139:15, 16). Er bestaat geen twijfel over — of medemensen ons nu al dan niet begrijpen, Jehovah begrijpt ons wel. Welke uitwerking dient dat op ons te hebben?
17. Waartoe worden wij bewogen wanneer wij Gods werken als wonderbaar bezien?
17 De schrijver van Psalm 139 erkende dat Gods werken waarover hij schreef, wonderbaar waren. Denkt u er ook zo over? Iets wat wonderbaar is, stemt iemand tot diep nadenken of brengt hem ertoe nauwlettend aandacht te schenken. Vermoedelijk reageert u zo op Jehovah’s stoffelijke scheppingswerken. (Vergelijk Psalm 8:3, 4, 9.) Schenkt u ook zo’n aandacht aan wat hij gedaan heeft door het Messiaanse koninkrijk op te richten, aan wat hij doet door het goede nieuws op de gehele aarde te laten prediken en aan de wijze waarop zijn Woord persoonlijkheden van mensen verandert? — Vergelijk 1 Petrus 1:10-12.
18. Welke uitwerking zal het op ons hebben als wij Gods werk als vrees inboezemend beschouwen?
18 Is het ook uw ervaring dat een beschouwing van Gods werk vrees inboezemend is, dat het in u een gezonde vrees oproept, een vrees die een krachtige stimulans vormt, die een diepe uitwerking heeft op uw persoonlijkheid en op de wijze waarop u uw leven leidt? (Vergelijk Psalm 66:5.) Zo ja, dan zal uw hart u ertoe bewegen Jehovah te loven, hem te prijzen, gelegenheden te scheppen om anderen te vertellen over zijn voornemen en de schitterende dingen die hij in petto heeft voor degenen die hem liefhebben. — Psalm 145:1-3.
[Voetnoot]
a Zie Hulp tot begrip van de bijbel, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., blz. 1137.
Wat is uw commentaar?
◻ Hoe helpt de wetenschap dat „Jehovah God is” ons om hem met verheuging te dienen?
◻ Welke uitwerking dient het feit dat God op de hoogte is van alles wat wij doen, op ons leven te hebben?
◻ Waarom is het aanmoedigend dat wij nooit buiten Gods gezichtsveld zijn?
◻ Waarom kan God ons begrijpen op een manier die voor mensen onmogelijk is?
◻ Waarom zet een studie zoals deze ons ertoe aan Jehovah te willen loven?