KOORD, TOUW
Verscheidene Hebreeuwse woorden en één Grieks woord worden in de Schrift gebruikt ter aanduiding van diverse soorten draad, snoer, koord en touw. Het vaakst wordt het Hebreeuwse woord cheʹvel gebruikt. Cheʹvel wordt zowel in letterlijke als in figuurlijke betekenis gebruikt ter aanduiding van koord en touw (2Sa 17:13; Pr 12:6; Ho 11:4). Het kan onder andere betrekking hebben op een meet-„snoer” (2Sa 8:2) en wordt bijgevolg soms gebruikt als topografische term voor een afgebakend gebied, een „toegemeten deel” (Joz 17:5, 14; 19:9) of een „streek”. — De 3:4, 13, 14.
Het enige Griekse woord dat in de Schrift met touw wordt weergegeven, is schoiʹni·on, dat betrekking heeft op een koord of touw en kan duiden op een van riet of biezen gemaakt touw. In rechtvaardige verontwaardiging dreef Jezus Christus, ’nadat hij een zweep van touwen had gemaakt, allen de tempel uit, met de schapen en runderen,’ waarbij hij de zweep van touwen klaarblijkelijk niet voor de mensen gebruikte maar voor de dieren. — Jo 2:13-17.
Koorden en touwen werden in de oudheid soms van vlas gemaakt en soms van hennepvezel, ramehvezel of de vezel van de dadelpalm. In Ezeon-Geber heeft men sterke dikke touwen van palmbastvezel gevonden. Ook gebruikte men kennelijk diverse bies- en rietsoorten; de Egyptenaren verwerkten onder andere ineengevlochten repen leer tot sterk touw. Uit de vezels van de ramehplant (Boehmeria nivea, een Aziatische plant uit de Brandnetelfamilie) kon zeer sterk touw worden gemaakt, heel bruikbaar voor visnetten.
Koorden dienden soms tot versiering. Juda schijnt zijn zegelring bijvoorbeeld aan een „snoer” (Hebr.: pa·thilʹ [Ge 38:18, 25]) gedragen te hebben. „Gevlochten kettinkjes, als touwwerk, van zuiver goud” werden door de twee ringen gestoken die aan de uiteinden van het door Israëls hogepriester gedragen borststuk zaten (Ex 39:15-18). „Linnen, fijne katoen en blauwe stof, vastgehouden in koorden van een fijn weefsel”, behoorden tot de aankleding van het paleis van de Perzische koning Ahasveros. — Es 1:6.
„Tentkoorden” (Hebr.: meh·tharʹ) werden gebruikt om tenten vast te zetten (Jes 54:2; Ex 39:40). Er waren ’wagen-touwen’ (Hebr.: ʽavothʹ [Jes 5:18]), en koorden werden gebruikt voor ’boogpezen’ (Hebr.: jetha·rimʹ [Job 30:11; Ps 11:2]). Touwen en koorden werden ook gebruikt om gevangenen te binden (Re 15:13-15; Ez 3:25). Touwen maakten deel uit van de scheepstakelage (Jes 33:23). Aan Rachab werd gezegd dat zij een „koord [Hebr.: tiq·wahʹ] van scharlaken draad [Hebr.: chut]” aan het venster moest binden opdat zij en haar huisgenoten bij de vernietiging van Jericho gespaard zouden worden. — Joz 2:18-21.
Figuurlijk gebruik. De bijeenbrenger zei: „Een drievoudig snoer kan niet zo snel in tweeën getrokken worden” (Pr 4:12). Wordt een snoer dat uit drie strengen bestaat ontvlochten, dan kan elke streng op zich gemakkelijk stukgetrokken worden. Maar als ze ineengevlochten zijn, kan het aldus ontstane ’drievoudige snoer’ niet gemakkelijk in tweeën getrokken worden. Insgelijks hebben Gods dienstknechten, die als het ware met elkaar vervlochten zijn — doordat zij verenigd zijn in zienswijze en doel — in geestelijk opzicht meer kracht om bijvoorbeeld het hoofd te kunnen bieden aan tegenstand. De bijeenbrenger drong er ook op aan de Schepper in de jeugd te gedenken, „voordat het zilveren koord wordt verwijderd” (Pr 12:1, 6). Met „het zilveren koord” wordt hier blijkbaar het ruggemerg bedoeld; wanneer dit doorgesneden wordt, treedt de dood in.
David sprak erover dat ’de koorden des doods hem omgaven, ja, de koorden van Sjeool hem omringden’, en doelde daarmee op een situatie waarin een gewelddadige dood nabij scheen en het zeker leek dat Sjeool hem wachtte. Blijkbaar voelde hij zich als iemand die gebonden was met koorden die hem het graf insleepten en hem de dood en Sjeool introkken. — Ps 18:4, 5.
Jesaja zei: „Wee hun die de dwaling tot zich trekken met koorden van onwaarheid, en de zonde als met wagentouwen”, misschien om te kennen te geven dat hun verbondenheid met dwaling en zonde te vergelijken was met de manier waarop dieren met koorden of touwen aan wagens vastgebonden worden om ze te trekken. — Jes 5:18.
Kennelijk als symbool van de diepste onderwerping en vernedering gordden verslagen Syriërs „een zak om hun lendenen, met touwen op hun hoofd, en kwamen bij de koning van Israël” om Achab te smeken de Syrische koning Ben-Hadad II gunst te betonen. Ieder van hen droeg misschien een touw als een band om zijn hoofd of zijn nek. — 1Kon 20:31-34.
Net zoals heidense heersers en natiën die geen vazallen van de Israëlieten wilden worden zich in de oudheid aaneensloten tegen God en tegen zijn gezalfde, zo werd in een Messiaanse profetie voorzegd dat de koningen der aarde en hoogwaardigheidsbekleders zich als één blok zouden aaneensluiten „tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde, zeggend: ’Laten wij hun banden verscheuren en hun koorden van ons afwerpen!’” De heersers en de natiën zouden zich tegen elke beperking die hun door Jehovah en zijn Gezalfde werd opgelegd, verzetten. Hun pogingen om zulke banden te verscheuren en zulke koorden van zich af te werpen, zouden echter vergeefs zijn. — Ps 2:1-9.
In tweeën getrokken tentkoorden, die een tent dus niet meer overeind kunnen houden, worden als symbool van verwoesting gebruikt (Jer 10:20). Maar in de volgende woorden wordt een profetische verzekering gegeven dat precies het tegenovergestelde — herstel en Jehovah’s gunst — zal plaatsvinden: „Aanschouw Sion, de stad van onze feestgelegenheden! Uw eigen ogen zullen Jeruzalem zien als een ongestoorde verblijfplaats, als een tent die niemand zal samenpakken. Nooit zullen haar tentpinnen worden uitgerukt, en geen van haar touwen zal in tweeën worden getrokken.” — Jes 33:20.