-
Vrij van vrees voor geestelijke gevarenDe Wachttoren 1975 | 1 maart
-
-
1. Welke handelwijze moeten wij volgen om aldus vrij van vrees te worden?
WILLEN wij, zoals in Psalm 91 wordt beschreven, vrij worden van vrees voor geestelijke gevaren, dan moeten wij de handelwijze nastreven die erin wordt beschreven. Met betrekking tot deze handelwijze vervolgt de psalmist met te zeggen: „Ik wil tot Jehovah zeggen: ’Gij zijt mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik wil vertrouwen.’” — Ps. 91:2.
2. Wie wordt aldus geïdentificeerd door die unieke naam, hetgeen in harmonie is met Exodus 6:2, 3?
2 Laten wij er allen notitie van nemen dat de psalmist (of degene die hij vertegenwoordigt) tot Jehóvah zegt: „Gij zijt mijn toevlucht en mijn vesting.” Op deze wijze identificeert hij de Allerhoogste en de Almachtige als Degene die de unieke naam Jehovah draagt. Dit komt overeen met wat de Allerhoogste tot Mozes zei na zijn terugkeer naar Egypte: „Ik ben Jehovah. En aan Abraham, Isaäk en Jakob ben ik altijd verschenen als God de Almachtige, maar wat mijn naam Jehovah betreft, daarmee heb ik mij niet aan hen bekend gemaakt.” — Ex. 6:2, 3.
-
-
Vrij van vrees voor geestelijke gevarenDe Wachttoren 1975 | 1 maart
-
-
5. Waarom is het passend tot Jehovah te zeggen dat Hij onze „toevlucht” en „vesting” is, en welke wijze woorden staan in Spreuken 18:10 opgetekend?
5 Degenen die worden vertegenwoordigd door de psalmist die in Psalm 91:2 spreekt, kunnen dan ook terecht tot Jehovah zeggen: „Gij zijt mijn toevlucht en mijn vesting.” Vooral sinds het naoorlogse jaar 1919 is hij, in een geestelijk opzicht vanzelfsprekend, zulke dingen voor hen geworden. Aangezien Jehovah onzichtbaar is, heeft men er een sterk geloof voor nodig om dit tot Hem te zeggen, en het werkelijk te menen en er in overeenstemming mee te handelen. Tot wie anders dan tot Jehovah, de Allerhoogste, zou men echter kunnen vluchten ten einde er veiligheid te vinden als in een toevluchtsoord? Welke vesting zou sterker of moeilijker aan te vallen of in te nemen zijn dan de Almachtige zelf? Koning Salomo schreef inderdaad met geïnspireerde wijsheid: „De naam van Jehovah is een sterke toren. Hier snelt de rechtvaardige binnen en ontvangt bescherming.” — Spr. 18:10.
6. Wiens naam wordt thans voor redding aangeroepen, ook al is Christus er thans bij betrokken, en wie is de „toevlucht” en „vesting” voor christenen?
6 Ook al bedient Jehovah zich thans van Jezus Christus, de Zoon van God, toch moeten gevallen, zondige menselijke schepselen uiteindelijk de naam van Jehovah aanroepen om eeuwige redding te ontvangen. Niet alleen de voorchristelijke profeet Joël heeft dit gezegd (Joël 2:32). Ook de apostel Petrus zei dit op de dag van het Pinksterfeest in het jaar 33 G.T., toen de christelijke gemeente werd opgericht (Hand. 2:21). Jaren later schreef ook de apostel Paulus dit, en wel in Romeinen 10:13. Alhoewel wij thans alleen door bemiddeling van Jehovah’s Middelaar Jezus Christus toegang tot de Allerhoogste en Almachtige kunnen verkrijgen, is toch Jehovah nog steeds degene in wie wij toevlucht moeten zoeken en die onze onoverwinnelijke vesting is. — Zef. 3:12.
DE GOD OP WIE WIJ MOETEN VERTROUWEN
7-9. (a) Waarom sluit het gebruik van de uitdrukking „mijn God” Psalm 91 er niet van buiten op Jezus Christus van toepassing te zijn? (b) Wat riep de twijfelende Thomas uit toen hij de uit de doden opgewekte Jezus zag, en als bewijs waarvoor nam Johannes dat incident in zijn Evangelie op?
7 Deze Jehovah was voor de psalmist meer dan een toevlucht en sterkte. Zijn volledige verklaring tot Jehovah luidde: „Gij zijt mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik wil vertrouwen.” — Ps. 91:2.
8 Dat de psalmist hem „mijn God” noemde, betekende dat Jehovah voor hem Degene was die als het Goddelijke Wezen aanbeden moest worden. Het was ook voor Jezus Christus zelf passend deze juiste uitdrukking met betrekking tot Jehovah te bezigen, en het gebruik van de uitdrukking „mijn God” sluit Psalm 91 er niet van buiten op Jezus Christus van toepassing te zijn. Vlak voor zijn dood aan de terechtstellingspaal buiten Jeruzalem, haalde hij Psalm 22:1 aan en riep hij tot zijn hemelse Vader uit: „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?” (Matth. 27:46; Mark. 15:34). Het is inderdaad waar dat Jezus, na zijn opstanding uit de doden, de apostel Thomas toestond de tekenen van de spijkers in zijn handen en voeten te onderzoeken, waarna Thomas vol verbazing uitriep: „Mijn Heer en mijn God!” Jezus vatte Thomas’ uitroep echter op de juiste wijze op, en hetzelfde was met de apostel Johannes het geval. Toen Johannes dit voorval in zijn Evangelieverslag optekende, trachtte hij niet de gedachte over te brengen dat Jezus Jehovah God was of dat Jezus een trinitarische „God de Zoon” was; Johannes verklaart evenwel met welk doel hij Thomas’ uitroep optekende door onmiddellijk na Jezus’ reactie op Thomas’ woorden te zeggen:
-
-
Vrij van vrees voor geestelijke gevarenDe Wachttoren 1975 | 1 maart
-
-
10. (a) Tot wie zou de uit de doden opgewekte Jezus, volgens de boodschap die hij door bemiddeling van Maria Magdalena aan zijn broeders gaf, opstijgen? (b) Voor welke leerstellingen worden wij behoed door Jehovah als de ene levende en ware God te aanbidden?
10 Een week vóór dit voorval met Thomas, zei de uit de doden opgewekte Jezus tot Maria Magdalena, vlak bij het graf waar zijn lichaam was begraven: „Ga naar mijn broeders en zeg hun: ’Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader en naar mijn God en uw God’” (Joh. 20:17). De hemelse Vader was evenzeer een God voor Jezus als Hij dit voor de discipelen van Jezus was. Jezus Christus wordt in de geïnspireerde Schrift vele malen „de Zoon van God” genoemd, maar nooit „God de Zoon” (Matth. 14:33; 27:40, 43, 54; Mark. 1:11; 5:7; 15:39; Luk. 1:35; Joh. 1:34, 49; 5:25; 10:36; 11:4, 27; Hand. 9:20; Openb. 2:18; enz.). Door de Allerhoogste en Almachtige, Jehovah, als de ene levende en ware God (Joh. 17:3) te aanbidden, worden wij dus tegen de valse trinitarische aanbidding en andere vormen van heidense aanbidding behoed. Jehovah is de God in wie wij ons vertrouwen moeten stellen.
-
-
Vrij van vrees voor geestelijke gevarenDe Wachttoren 1975 | 1 maart
-
-
12. Wat betekent het vertrouwen te stellen in Jehovah als God met betrekking tot zijn Woord, zijn geboden en zijn aanbidding?
12 Vertrouwen stellen in deze God wiens naam Jehovah is, betekent dus onafscheidelijk verbonden te blijven met zijn aanbidding en niet te schipperen ten aanzien van Babylon de Grote, dat het wereldrijk van valse religie is (Openb. 17:1 tot en met 18:24). ’In Jehovah als God vertrouwen’ betekent volledig in de Heilige Schrift te geloven die Hij door zijn heilige geest heeft geïnspireerd en, evenals zijn Zoon Jezus Christus, zijn geboden te onderhouden. Het betekent angstvallig de aanbidding van Jehovah God te behoeden en deze rein te houden van menselijke tradities en wereldse praktijken.
13. (a) Welke vier factoren die voor onze zekerheid samenwerken merken wij in die twee beginverzen van Psalm 91 op? (b) Gedurende welke speciale tijd zijn die vier hoedanigheden ten aanzien van ons werkzaam geweest en waar treffen wij illustraties aan van de gevaren waarvoor wij zijn behoed?
13 Laten wij hier eens pauzeren en opmerken dat wij in die twee beginverzen van Psalm 91 de vier belangrijke aanduidingen aantreffen van Degene die wij aanbidden, ook de vier uiterst belangrijke dingen welke met die aanduidingen verbonden zijn. Beschouwt u ze eens: (1) De Allerhoogste met zijn „schuilplaats” waarin wij kunnen wonen, (2) de Almachtige met zijn „schaduw zelf” waaronder wij ons overnachting kunnen verschaffen, (3) Jehovah met zijn toevlucht en vesting en (4) God met zijn betrouwbaarheid. Dit is beslist een niet te overtreffen combinatie van factoren die alle samenwerken in het belang van de zekerheid en bewaring van de ware aanbidders die aan de vereisten voldoen welke hen ervoor in aanmerking doen komen zich in die voordelen te verheugen! Deze onvergelijkelijke combinatie van goddelijke hoedanigheden is nu gedurende al deze afgelopen decenniën van deze „tijd van het einde” van dit samenstel van dingen werkzaam geweest, als gevolg waarvan wij ons tot nu toe in een wonderbare geestelijke zekerheid hebben mogen verheugen. In het volgende gedeelte van de psalm wordt vervolgens aangetoond hoe dit alles tot onze geestelijke zekerheid heeft bijgedragen, hetgeen ons beter doet beseffen en ons er meer bewust van maakt tegen welke gevaren wij zijn beschermd.
-