Jehovah’s barmhartigheid redt ons van wanhoop
„Betoon mij gunst, o God, naar uw liefderijke goedheid. Wis naar de overvloed van uw barmhartigheden mijn overtredingen uit.” — PSALM 51:1.
1, 2. Welke uitwerking kan ernstige zonde op een dienstknecht van Jehovah hebben?
JEHOVAH’S wet kan niet straffeloos geschonden worden. Hoe duidelijk wordt dat wanneer wij een ernstige zonde tegen God begaan! Hoewel wij Jehovah misschien jarenlang getrouw hebben gediend, kan het schenden van zijn wet hevige verontrusting of diepe neerslachtigheid veroorzaken. Misschien hebben wij het gevoel dat Jehovah ons heeft verlaten en dat wij niet meer waardig zijn hem te dienen. Onze zonde kan een wolkgevaarte lijken, waar het licht van Gods gunst niet doorheen kan dringen.
2 Koning David van het oude Israël bevond zich eens in zo’n toestand. Hoe was die situatie ontstaan?
Misstappen kunnen tot grove zonde leiden
3, 4. Wat overkwam koning David in een tijd van voorspoed?
3 David had God lief maar deed misstappen die tot zware zonden leidden. (Vergelijk Galaten 6:1.) Dat kan ieder onvolmaakt mens overkomen, vooral wanneer hij autoriteit over anderen heeft. Als een koning die voorspoedig was in zijn ondernemingen, genoot David roem en macht. Wie zou het wagen hem tegen te spreken? Bekwame mannen stonden hem ten dienste en mensen volgden graag zijn bevelen op. Toch zondigde David door zich veel vrouwen te nemen en het volk te tellen. — Deuteronomium 17:14-20; 1 Kronieken 21:1.
4 Gedurende deze periode van materiële voorspoed beging David ernstige zonden tegen God en mensen. Ja, de ene zonde leidde tot de andere als dooreengevlochten draden in een door Satan ontworpen weefsel! Terwijl mede-Israëlieten tegen de Ammonieten streden, keek David vanaf het dak van zijn paleis naar Bathseba, de mooie vrouw van Uria, die zich aan het baden was. Terwijl Uria zich aan het front bevond, liet de koning de vrouw naar zijn paleis halen en pleegde overspel met haar. Stel u eens voor hoe hij geschrokken moet zijn toen hij later hoorde dat zij zwanger was! David liet Uria halen in de hoop dat hij de nacht met Bathseba zou doorbrengen en zou denken dat het kind van hemzelf was. Hoewel David hem dronken maakte, weigerde Uria bij haar te slapen. In zijn wanhoop zond David nu geheime bevelen aan de veldheer Joab om Uria in de voorste linies te plaatsen, waar hij beslist zou sterven. Uria sneuvelde in de strijd, zijn weduwe nam de gebruikelijke rouwperiode in acht en David trouwde met haar voordat de mensen merkten dat zij zwanger was. — 2 Samuël 11:1-27.
5. Wat gebeurde er nadat David zijn zonde met Bathseba bedreven had, en welke uitwerking hadden zijn zonden op hem?
5 Door bemiddeling van de profeet Nathan stelde God Davids zonden aan de kaak en zei: „Ik verwek rampspoed tegen u uit uw eigen huis.” Bijgevolg stierf het kind dat Bathseba ter wereld bracht (2 Samuël 12:1-23). Davids eerstgeboren zoon Amnon verkrachtte zijn eigen halfzuster Tamar en werd door haar broer vermoord (2 Samuël 13:1-33). Absalom, een zoon van de koning, trachtte zich wederrechtelijk van de troon meester te maken en maakte zijn vader te schande door seksuele betrekkingen met Davids bijvrouwen te hebben (2 Samuël 15:1–16:22). De burgeroorlog eindigde met de dood van Absalom en nog meer verdriet voor David (2 Samuël 18:1-33). Davids zonden verootmoedigden hem echter en deden hem de noodzaak beseffen dicht bij zijn meedogende God te blijven. Indien wij zouden dwalen, laten wij dan nederig berouw hebben en tot Jehovah naderen. — Vergelijk Jakobus 4:8.
6. Waarom was koning David vooral schuldig?
6 David was vooral schuldig omdat hij als Israëlitisch regeerder volledig op de hoogte was van Jehovah’s Wet (Deuteronomium 17:18-20). Hij was geen Egyptische farao of Babylonische koning, die deze kennis niet hadden en misschien stelselmatig dingen deden die door God werden afgekeurd. (Vergelijk Efeziërs 2:12; 4:18.) Als lid van een aan Jehovah opgedragen natie besefte David dat overspel en moord grove zonden zijn (Exodus 20:13, 14). Ook christenen kennen Gods wet. Maar net als David overtreden sommigen van hen die wet door inherente zondigheid, menselijke zwakheid en verleiding waaraan geen weerstand werd geboden. Mocht dat iemand van ons overkomen, dan hoeven wij niet in een toestand van duisternis te blijven verkeren die onze geestelijke kijk vertroebelt en ons in diepe wanhoop hult.
Zonden belijden schenkt verlichting
7, 8. (a) Wat overkwam David toen hij probeerde zijn zonden te verbergen? (b) Waarom dient men zijn zonde te belijden en te laten?
7 Indien wij ons schuldig hebben gemaakt aan ernstige overtredingen van Gods wet, vinden wij het misschien moeilijk onze zonden te belijden, zelfs aan Jehovah. Wat kan er onder die omstandigheden gebeuren? In Psalm 32 erkende David: „Toen ik bleef zwijgen [in plaats van te belijden], teerden mijn beenderen weg door mijn gekerm de gehele dag. Want dag en nacht was uw [Jehovah’s] hand zwaar op mij. Mijn levenssap is veranderd als in de droge zomerhitte” (vers 3 en 4). De pogingen van de eigenzinnige David om zijn zonde te verbergen en een schuldig geweten te onderdrukken, matten hem af. Angstgevoelens deden zijn krachten zozeer afnemen dat hij als een door droogte getroffen boom zonder levengevende sappen was. Het is trouwens heel goed mogelijk dat hij geestelijk en lichamelijk nadelige gevolgen heeft ondervonden. Hoe het ook zij, hij verloor zijn vreugde. Als iemand van ons in een soortgelijke situatie verkeert, wat dienen wij dan te doen?
8 Onze zonden aan God belijden, kan vergeving en verlichting brengen. „Ten slotte beleed ik u mijn zonde, en mijn dwaling bedekte ik niet”, zong David. „Ik zei: ’Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen aan Jehovah.’ En gijzelf hebt de dwaling van mijn zonden vergeven” (Psalm 32:5). Bent u van streek over de een of andere verborgen zonde? Zou het niet het beste zijn die zonde te belijden en te laten, teneinde Gods barmhartigheid deelachtig te worden? Waarom zou u de gemeenteouderlingen niet roepen en geestelijke genezing zoeken? (Spreuken 28:13; Jakobus 5:13-20) Uw berouwvolle geest zal niet afgewezen worden, en mettertijd kan uw christelijke vreugde worden hersteld. „Gelukkig is hij wiens opstandigheid wordt vergeven, wiens zonde wordt bedekt”, zei David. „Gelukkig is de mens wie Jehovah de dwaling niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.” — Psalm 32:1, 2.
9. Wanneer werd Psalm 51 gecomponeerd, en waarom?
9 David en Bathseba waren Jehovah God rekenschap verschuldigd wegens het kwaad dat zij bedreven hadden. Hoewel zij voor hun zonden ter dood gebracht hadden kunnen worden, was God hun barmhartig. Hij betoonde David vooral barmhartigheid met het oog op het Koninkrijksverbond (2 Samuël 7:11-16). Davids berouwvolle houding ten aanzien van zijn zonden in verband met Bathseba blijkt uit Psalm 51. Deze ontroerende psalm werd door de boetvaardige koning gecomponeerd nadat de profeet Nathan zijn geweten wakker had geschud voor de enormiteit van zijn overtredingen van de goddelijke wet. Er was van Nathans zijde moed nodig om David op zijn zonden te wijzen, net zoals aangestelde christelijke ouderlingen de moed moeten hebben om in deze tijd zulke dingen te doen. In plaats van de beschuldiging te ontkennen en bevel te geven tot terechtstelling van Nathan, beleed de koning nederig zijn zonde (2 Samuël 12:1-14). Psalm 51 laat zien wat hij in gebed tot God over de onverkwikkelijke affaire zei, en deze psalm leent zich uitstekend voor gebedsvolle meditatie, vooral indien wij een dwaling hebben begaan en naar Jehovah’s barmhartigheid hunkeren.
Wij zijn God rekenschap verschuldigd
10. Hoe kon David geestelijk herstel ervaren?
10 David probeerde niet zijn zonde te verontschuldigen, maar smeekte: „Betoon mij gunst, o God, naar uw liefderijke goedheid. Wis naar de overvloed van uw barmhartigheden mijn overtredingen uit” (Psalm 51:1). Door zijn overtredingen had David de grenzen van Gods Wet overschreden. Er was echter hoop op zijn geestelijke herstel indien God hem in overeenstemming met Zijn liefderijke goedheid, of loyale liefde, gunst betoonde. Op grond van de overvloed van Gods barmhartigheden in het verleden kon de berouwvolle koning het vertrouwen hebben dat zijn Maker zijn overtredingen zou uitwissen.
11. Wat werd door de slachtoffers van de Verzoendag te kennen gegeven, en wat wordt in deze tijd vereist voor redding?
11 Door middel van de profetische schaduwen van de op de Verzoendag gebrachte slachtoffers liet Jehovah uitkomen dat hij over een middel beschikte om berouwvolle personen van hun zonde te reinigen. Wij weten nu dat zijn barmhartigheid en vergiffenis ons worden verleend op basis van ons geloof in het loskoopoffer van Jezus Christus. Als David, die alleen maar afbeeldingen en voorafschaduwingen van dit slachtoffer in gedachten gehad kan hebben, op Jehovah’s liefderijke goedheid en barmhartigheden kon vertrouwen, hoeveel te meer dienen dan Gods hedendaagse dienstknechten geloof te oefenen in de losprijs die tot hun redding is verschaft! — Romeinen 5:8; Hebreeën 10:1.
12. Wat betekent het te zondigen, en hoe dacht David over zijn overtredingen?
12 Aan zijn smeekbede tot God voegde David toe: „Was mij grondig van mijn dwaling, en reinig mij zelfs van mijn zonde. Want mijn overtredingen ken ikzelf, en mijn zonde is voortdurend vóór mij” (Psalm 51:2, 3). Zondigen is het doel missen ten aanzien van Jehovah’s maatstaven. Dat had David beslist gedaan. Toch was hij niet als een moordenaar of overspeler die zich niet bekommert om zijn vergrijp en alleen maar van streek is over zijn straf of de mogelijkheid een ziekte op te lopen. Omdat David Jehovah liefhad, haatte hij het kwade (Psalm 97:10). Hij walgde van de zonde zelf en wilde dat God hem er geheel en al van reinigde. David was zich volledig bewust van zijn overtredingen en had er diepgevoelde spijt van dat hij zich door zijn zondige begeerte had laten overmeesteren. Zijn zonde stond hem voortdurend voor ogen, want het schuldige geweten van iemand die God vreest, wordt pas ontlast wanneer hij berouw heeft getoond, zijn zonde heeft beleden en Jehovah’s vergiffenis heeft ontvangen.
13. Waarom kon David zeggen dat hij tegen God alleen gezondigd had?
13 Erkennend dat hij Jehovah rekenschap verschuldigd was, zei David: „Tegen u, u alleen, heb ik gezondigd, en wat kwaad is in uw ogen heb ik gedaan, opdat gij rechtvaardig moogt blijken te zijn wanneer gij spreekt, opdat gij zuiver moogt zijn wanneer gij oordeelt” (Psalm 51:4). David had Gods wetten overtreden, het koningsambt onteerd en „Jehovah ontegenzeglijk met minachting . . . bejegend”, waardoor hij Hem aan smaad had blootgesteld (2 Samuël 12:14; Exodus 20:13, 14, 17). Davids zondige daden waren ook vergrijpen tegen de Israëlitische samenleving en de leden van zijn familie, net zoals een gedoopte kwaaddoener in deze tijd droefheid of ontsteltenis teweegbrengt in de christelijke gemeente en onder degenen die hem dierbaar zijn. Hoewel de berouwvolle koning wist dat hij tegen medemensen zoals Uria gezondigd had, onderkende hij dat de verantwoordelijkheid die hij tegenover Jehovah had, veel zwaarder woog. (Vergelijk Genesis 39:7-9.) David erkende dat het oordeel van Jehovah rechtvaardig zou zijn (Romeinen 3:4). Christenen die gezondigd hebben, moeten dezelfde zienswijze hebben.
Verzachtende omstandigheden
14. Welke verzachtende omstandigheden werden door David aangevoerd?
14 Hoewel David zich niet trachtte te rechtvaardigen, zei hij wel: „Zie! Met dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht, en in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen” (Psalm 51:5). David werd met dwaling voortgebracht, en zijn moeder onderging barensweeën wegens haar overgeërfde zondigheid (Genesis 3:16; Romeinen 5:12). Zijn woorden betekenen niet dat gepaste huwelijksbetrekkingen, conceptie en geboorte zondig zijn, want God zelf heeft in het huwelijk en het voortbrengen van kinderen voorzien; ook doelde David niet op een specifieke zonde van zijn moeder. Hij werd in zonde ontvangen omdat zijn ouders net als alle andere onvolmaakte mensen zondig waren. — Job 14:4.
15. Wat mogen wij niet doen, ook al neemt God wellicht verzachtende omstandigheden in aanmerking?
15 Indien wij gezondigd hebben, kunnen wij in gebed tot God eventuele verzachtende omstandigheden aanvoeren die tot ons kwaaddoen kunnen hebben bijgedragen. Maar laten wij niet Gods onverdiende goedheid veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag of onze overgeërfde zondigheid gebruiken als een rookgordijn waarachter wij ons kunnen verschuilen om ons aan onze verantwoordelijkheid voor onze zonde te onttrekken (Judas 3, 4). David aanvaardde de verantwoordelijkheid voor de onreine gedachten die hij had gekoesterd en voor het feit dat hij voor verleiding was gezwicht. Laten wij bidden dat wij niet aan verleiding ten prooi vallen, en laten wij vervolgens in overeenstemming met dat gebed handelen. — Mattheüs 6:13.
Smeekbede om gereinigd te worden
16. In welke hoedanigheid schept God behagen, en hoe dient dat ons gedrag te beïnvloeden?
16 Mensen kunnen voortreffelijke, aan God toegewijde personen lijken, maar hij kijkt onder de oppervlakte en ziet wat zij van binnen zijn. David zei: „Zie! In waarachtigheid in de inwendige delen hebt gij [Jehovah] behagen geschept; en moogt gij mij in mijn verborgen binnenste louter wijsheid doen kennen” (Psalm 51:6). David had zich aan bedrog en slinksheid schuldig gemaakt door het op Uria’s dood aan te sturen en te proberen de feiten omtrent Bathseba’s zwangerschap te verbergen. Niettemin wist hij dat God behagen schept in waarachtigheid en heiligheid. Dit dient ons gedrag ten goede te beïnvloeden, want Jehovah zou ons veroordelen indien wij slinks hadden gehandeld (Spreuken 3:32). David besefte ook dat indien God hem, als een berouwvolle koning, ’louter wijsheid zou doen kennen’, hij in staat zou zijn de rest van zijn leven aan de goddelijke maatstaven te voldoen.
17. Wat betekende de bede om met hysop gezuiverd te worden?
17 Omdat de psalmist inzag dat hij Gods hulp nodig had om zondige neigingen te overwinnen, smeekte hij verder: „Moogt gij mij met hysop zuiveren van zonde, opdat ik rein moge zijn; moogt gij mij wassen, opdat ik zelfs witter dan sneeuw moge worden” (Psalm 51:7). De hysopplant (misschien marjolein, of Origanum maru) werd onder andere gebruikt bij de reinigingsceremonie voor personen die voorheen aan melaatsheid hadden geleden (Leviticus 14:2-7). Het was dus passend dat David bad om met hysop van zonde gezuiverd te worden. Het idee van zuiverheid houdt ook verband met zijn smeekbede dat Jehovah hem mocht wassen opdat hij geheel en al rein mocht worden, witter nog dan sneeuw die niet met roet of ander vuil bezoedeld is (Jesaja 1:18). Als iemand van ons nu wegens een of ander kwaaddoen door zijn geweten gekweld wordt, laten wij dan het vertrouwen hebben dat indien wij berouwvol Gods vergeving zoeken, hij ons op basis van Jezus’ loskoopoffer kan zuiveren en reinigen.
Smeekbede om herstel
18. In welke toestand verkeerde David voordat hij berouw kreeg en zijn zonde beleed, en hoe kan kennis hieromtrent nuttig zijn in deze tijd?
18 Elke christen die ooit door een schuldig geweten gekweld is, kan Davids volgende woorden begrijpen: „Moogt gij [Jehovah] mij uitbundige vreugde en verheuging doen horen, opdat de beenderen die gij verbrijzeld hebt, blij mogen zijn” (Psalm 51:8). Voordat David berouw kreeg en zijn zonden beleed, maakte zijn verontruste geweten dat hij zich ellendig voelde. Hij schepte zelfs geen behagen in de liederen van uitbundige vreugde en verheuging die door voortreffelijke zangers en geoefende musici ten gehore werden gebracht. De zondige David werd zo door angst gekweld wegens Gods afkeuring dat hij als een man was wiens beenderen op pijnlijke wijze verbrijzeld waren. Hij verlangde naar vergeving, geestelijk herstel en terugkeer van de vreugde die hij voorheen had ervaren. Een berouwvolle kwaaddoener in deze tijd heeft eveneens Jehovah’s vergeving nodig om de vreugde te herwinnen die hij had voordat hij iets deed waardoor zijn verhouding met God in gevaar werd gebracht. Wanneer een berouwvol persoon weer „vreugde van heilige geest” smaakt, blijkt hieruit dat Jehovah hem heeft vergeven en hem liefheeft (1 Thessalonicenzen 1:6). Wat een vertroosting schenkt dat!
19. Hoe zou David zich voelen als God al zijn dwalingen zou uitwissen?
19 David bad vervolgens: „Verberg uw aangezicht voor mijn zonden, en wis zelfs al mijn dwalingen uit” (Psalm 51:9). Van Jehovah kon niet worden verwacht dat hij zonde goedkeurend zou bezien. Daarom werd hem gevraagd zijn aangezicht voor Davids zonden te verbergen. De koning smeekte God ook om al zijn dwalingen uit te wissen en al zijn onrechtvaardigheid teniet te doen. Als Jehovah dat maar zou willen doen! Dat zou David doen opleven, zijn gekwelde geweten ontlasten en de nu berouwvolle koning doen weten dat zijn liefdevolle God hem vergiffenis geschonken had.
Wat te doen als u gezondigd hebt?
20. Wat wordt iedere christen die zwaar gezondigd heeft, aangeraden?
20 Psalm 51 geeft te kennen dat opgedragen dienstknechten van Jehovah die ernstig gezondigd hebben maar berouwvol zijn, hem vol vertrouwen kunnen vragen hun gunst te betonen en hen van hun zonde te reinigen. Indien u een christen bent die op die wijze gedwaald heeft, waarom zou u dan niet in nederig gebed onze hemelse Vader om vergeving vragen? Erken dat u Gods hulp nodig hebt om goedgekeurd voor zijn aangezicht te kunnen staan, en vraag of hij uw vroegere vreugde wil herstellen. Berouwvolle christenen kunnen vol vertrouwen met zulke verzoeken in gebed tot Jehovah gaan, want „hij zal rijkelijk vergeven” (Jesaja 55:7; Psalm 103:10-14). Vanzelfsprekend dient er een beroep op de gemeenteouderlingen te worden gedaan zodat zij de nodige geestelijke hulp kunnen verlenen. — Jakobus 5:13-15.
21. Wat zullen wij vervolgens onderzoeken?
21 Jehovah’s barmhartigheid redt zijn volk werkelijk van wanhoop. Maar laten wij de andere hartgrondige smeekbeden van de berouwvolle David in Psalm 51 eens onderzoeken. Onze studie zal aantonen dat Jehovah een gebroken hart niet veracht.
Wat zou u antwoorden?
◻ Welke uitwerking kan ernstige zonde op een dienstknecht van Jehovah hebben?
◻ Wat ondervond David toen hij zijn zonde trachtte te verbergen?
◻ Waarom zei David dat hij tegen God alleen gezondigd had?
◻ Wat mogen wij niet doen, ook al neemt God wellicht verzachtende omstandigheden in aanmerking als wij zondigen?
◻ Wat dient een christen te doen indien hij zwaar gezondigd heeft?