-
Aanmatigende overmoed leidt tot oneerDe Wachttoren 2000 | 1 augustus
-
-
Aanmatigende overmoed leidt tot oneer
„Is overmoed gekomen? Dan zal oneer komen; maar wijsheid is bij de bescheidenen.” — SPREUKEN 11:2.
1, 2. Wat is aanmatiging, en welke rampspoeden zijn eruit voortgevloeid?
EEN afgunstige leviet voerde een menigte aan in een confrontatie met Jehovah’s aangestelde gezagdragers. Een ambitieuze prins beraamde een slinks plan om zich wederrechtelijk meester te maken van de troon van zijn vader. Een ongeduldige koning sloeg geen acht op de uitdrukkelijke instructies van Gods profeet. Deze drie Israëlieten hadden één ding met elkaar gemeen: zij overschreden de hun gestelde grenzen.
2 Aanmatiging is een hoedanigheid van het hart die een ernstige bedreiging voor allen vormt (Psalm 19:13). Overmoedig veroorlooft de aanmatigende persoon zich vrijheden zonder de autoriteit daartoe te bezitten. Vaak leidt dit tot rampspoed. Zo’n overmoed heeft koningen naar de ondergang gevoerd en wereldrijken ten val gebracht (Jeremia 50:29, 31, 32; Daniël 5:20). Zelfs sommige dienstknechten van Jehovah zijn erdoor verstrikt en te gronde gericht.
3. Hoe kunnen wij te weten komen wat de gevaren zijn van aanmatigend handelen?
3 Terecht zegt de bijbel: „Is overmoed gekomen? Dan zal oneer komen; maar wijsheid is bij de bescheidenen” (Spreuken 11:2). De bijbel verschaft ons voorbeelden die de waarheid van deze spreuk bevestigen. Een onderzoek van sommige hiervan zal ons helpen inzien welk gevaar het met zich brengt gepaste grenzen te overschrijden. Laten wij derhalve beschouwen hoe afgunst, ambitie en ongeduld de drie aan het begin genoemde mannen ertoe brachten aanmatigend en overmoedig te handelen, wat tot hun oneer leidde.
Korach — Een afgunstige opstandeling
4. (a) Wie was Korach, en wat waren gedenkwaardige gebeurtenissen in zijn leven? (b) Tot welke beruchte daad zette Korach in zijn latere jaren aan?
4 Korach was een Kehathitische leviet, een volle neef van Mozes en Aäron. Ogenschijnlijk was hij al tientallen jaren loyaal aan Jehovah. Korach had het voorrecht genoten tot degenen te behoren die op wonderbaarlijke wijze door de Rode Zee in veiligheid werden gebracht, en waarschijnlijk had hij een aandeel gehad aan de voltrekking van Jehovah’s oordeel aan de kalveraanbidding beoefenende Israëlieten bij de berg Sinaï (Exodus 32:26). Maar uiteindelijk werd Korach de aanvoerder van een opstand tegen Mozes en Aäron waarbij de Rubenieten Dathan, Abiram en On, samen met 250 Israëlitische oversten, betrokken waren.a „Nu is het genoeg,” zeiden zij tot Mozes en Aäron, „want de gehele vergadering, zij allen zijn heilig en Jehovah is in hun midden. Waarom dient gij u dan boven de gemeente van Jehovah te verheffen?” — Numeri 16:1-3.
5, 6. (a) Waarom kwam Korach in opstand tegen Mozes en Aäron? (b) Waarom kan er worden gezegd dat Korach zijn eigen plaats in Gods regeling waarschijnlijk onderwaardeerde?
5 Waarom kwam Korach na jarenlange getrouwheid in opstand? Mozes’ leiderschap over Israël was beslist niet onderdrukkend, want hij was „verreweg de zachtmoedigste van alle mensen die op de oppervlakte van de aardbodem waren” (Numeri 12:3). Toch schijnt het dat Korach afgunstig was op Mozes en Aäron en aanstoot nam aan hun prominentie, en dit bracht hem ertoe om — ten onrechte — te zeggen dat zij zich eigenmachtig en zelfzuchtig boven de gemeente verhieven. — Psalm 106:16.
6 Een deel van Korachs probleem was zeer waarschijnlijk dat hij zijn eigen voorrechten in Gods regeling niet kostbaar achtte. Zeker, de Kehathitische levieten waren geen priesters, maar waren leraren van Gods Wet. Ook droegen zij het meubilair en het gerei van de tabernakel wanneer het vervoerd moest worden. Dat was geen onbeduidende taak, want het heilige gerei mocht alleen gehanteerd worden door personen die in religieus en moreel opzicht rein waren (Jesaja 52:11). Toen Mozes Korach derhalve zijn schuld voorhield, vroeg hij in feite: Beziet u uw toewijzing als iets zo onbetekenends dat u ook het priesterschap moet trachten te verkrijgen? (Numeri 16:9, 10) Korach besefte niet dat het de grootste eer is Jehovah getrouw te dienen volgens zijn regeling — en dat die niet is gelegen in het verwerven van de een of andere bijzondere status of positie. — Psalm 84:10.
7. (a) Hoe handelde Mozes met Korach en zijn mannen? (b) Hoe werd Korachs opstand tot een rampzalig einde gebracht?
7 Mozes nodigde Korach en zijn mannen uit zich de volgende morgen bij de tent der samenkomst te verzamelen met vuurpotten en reukwerk. Korach en zijn mannen mochten geen reukwerk offeren, aangezien zij geen priesters waren. Als zij met de vuurpotten en het reukwerk kwamen, zou hierdoor duidelijk te kennen worden gegeven dat deze mannen nog steeds van mening waren dat zij het recht hadden als priesters op te treden — zelfs nadat zij er een hele nacht over hadden kunnen nadenken. Toen zij de volgende morgen verschenen, bracht Jehovah terecht zijn gramschap tot uitdrukking. Wat de Rubenieten betreft, ’de aarde opende haar mond en verzwolg hen vervolgens’. De overigen, met inbegrip van Korach, werden door vuur van God verteerd (Deuteronomium 11:6; Numeri 16:16-35; 26:10). Korachs aanmatigende overmoed leidde tot de uiteindelijke oneer — Gods misnoegen!
Weersta de „neiging tot afgunst”
8. Hoe kan „een neiging tot afgunst” zich onder christenen openbaren?
8 Het verslag van Korach is een waarschuwing voor ons. Aangezien in onvolmaakte mensen „een neiging tot afgunst” aanwezig is, kan die zich zelfs in de christelijke gemeente openbaren (Jakobus 4:5). Wij zouden bijvoorbeeld op positie uit kunnen zijn. Net als Korach zouden wij afgunstig kunnen zijn op degenen die zich verheugen in voorrechten die wij voor onszelf zouden willen. Of wij zouden kunnen worden als de eerste-eeuwse christen Diotrefes. Hij stond zeer kritisch tegenover apostolische autoriteit, kennelijk omdat hij de leiding wilde hebben. Ja, Johannes schreef dat Diotrefes ’graag de eerste plaats inneemt’. — 3 Johannes 9.
9. (a) Welke houding ten opzichte van gemeentelijke verantwoordelijkheden moeten wij vermijden? (b) Wat is de juiste kijk op onze plaats in Gods regeling?
9 Het is natuurlijk niet verkeerd dat een christelijke man naar gemeentelijke verantwoordelijkheden streeft. Paulus moedigde zelfs tot zo’n handelwijze aan (1 Timotheüs 3:1). Maar wij dienen dienstvoorrechten nooit te bezien als uitingen van verdienste, alsof wij door ze te verwerven, een stapje hoger op de ladder zijn gekomen. Bedenk dat Jezus zei: „Wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet uw slaaf zijn” (Mattheüs 20:26, 27). Het zou beslist verkeerd zijn degenen te benijden die grotere verantwoordelijkheden hebben, alsof onze waarde in Gods ogen af zou hangen van onze „positie” in zijn organisatie. Jezus zei: „Gij [zijt] allen broeders” (Mattheüs 23:8). Ja, of we nu een verkondiger of een pionier, een pasgedoopte of een rechtschapenheidbewaarder met een lange staat van dienst zijn — allen die Jehovah met hun gehele ziel dienen, nemen een waardevolle plaats in zijn regeling in (Lukas 10:27; 12:6, 7; Galaten 3:28; Hebreeën 6:10). Het is werkelijk een zegen om schouder aan schouder te werken met miljoenen personen die ernaar streven de bijbelse raad toe te passen: „Omgordt u . . . met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar.” — 1 Petrus 5:5.
Absalom — Een ambitieuze opportunist
10. Wie was Absalom, en hoe trachtte hij in de gunst te komen bij degenen die tot de koning kwamen om recht te verkrijgen?
10 De levenswijze van koning Davids derde zoon, Absalom, verschaft een praktijkvoorbeeld van ambitie. Deze intrigerende opportunist trachtte in de gunst te komen bij degenen die naar de koning kwamen om recht te verkrijgen. Allereerst insinueerde hij dat hun behoeften David onverschillig lieten. Vervolgens liet hij alle subtiliteit varen en ging recht op zijn doel af. „O stelde men mij maar tot rechter in het land aan,” zei Absalom met een bepaalde stembuiging, „dat iedere man die een geding of rechtszaak heeft, tot mij zou komen! Dan zou ik hem stellig recht verschaffen.” Absaloms listige gekonkel kende geen grenzen. „Wanneer een man naderbij kwam om zich voor hem neer te buigen”, zegt de bijbel, gebeurde het ook dat „hij zijn hand uitstak en hem greep en hem kuste. En Absalom bleef op een dergelijke wijze doen met alle Israëlieten die tot de koning kwamen om recht.” Met welk resultaat? „Absalom bleef het hart van de mannen van Israël stelen.” — 2 Samuël 15:1-6.
11. Hoe trachtte Absalom Davids troon te bemachtigen?
11 Absalom was vastbesloten zich meester te maken van het koningschap van zijn vader. Vijf jaar voordien had hij Davids oudste zoon, Amnon, vermoord, naar hij voorgaf uit wraak voor de verkrachting van Absaloms zuster Tamar (2 Samuël 13:28, 29). Maar zelfs toen kon hij zijn aandacht op de troon hebben gericht en de moord op Amnon gezien hebben als een geschikte manier om een rivaal uit de weg te ruimen.b Hoe het ook zij, toen de tijd er rijp voor was, ging Absalom tot handelen over. Hij liet in het hele land bekendmaken dat hij koning was geworden. — 2 Samuël 15:10.
12. Leg uit hoe Absaloms aanmatigende overmoed tot oneer leidde.
12 Een tijdlang had Absalom succes, want „de samenzwering won aan kracht, en het volk dat zich bij Absalom aansloot nam voortdurend in aantal toe”. Mettertijd werd koning David gedwongen voor zijn leven te vluchten (2 Samuël 15:12-17). Maar al gauw werd Absaloms loopbaan afgebroken toen Joab hem neersloeg, in een groeve wierp en met stenen bedekte. Stel u voor — deze ambitieuze man die koning wilde zijn, kreeg niet eens een fatsoenlijke begrafenis!c Ja, aanmatigende overmoed leidde tot Absaloms oneer. — 2 Samuël 18:9-17.
Vermijd zelfzuchtige ambitie
13. Hoe kan een ambitieuze geest wortel schieten in het hart van een christen?
13 Absaloms machtsovername en zijn daaropvolgende ondergang dienen als een les voor ons. In de meedogenloze wereld van vandaag is het heel gewoon dat mensen hun superieuren vleien en bij hen in de gunst trachten te komen, enkel om indruk te maken of misschien een of ander voorrecht of een promotie te verkrijgen. Terzelfder tijd doen zij misschien pocherige beweringen ten overstaan van hun ondergeschikten om hun gunst en steun te winnen. Als wij niet voorzichtig zijn, kan zo’n ambitieuze geest wortel schieten in ons hart. Blijkbaar is dit bij sommigen in de eerste eeuw gebeurd, zodat de apostelen genoodzaakt waren zulke personen krachtige waarschuwingen te geven. — Galaten 4:17; 3 Johannes 9, 10.
14. Waarom dienen wij een ambitieuze, zelf-verheffende geest te vermijden?
14 Jehovah heeft in zijn organisatie geen plaats voor zichzelf verheerlijkende intriganten die trachten ’hun eigen heerlijkheid uit te vorsen’ (Spreuken 25:27). Ja, de bijbel waarschuwt: „Jehovah zal alle gladde lippen afsnijden, de tong die grote dingen spreekt” (Psalm 12:3). Absalom had gladde lippen. Hij sprak opgeblazen woorden tot degenen wier gunst hij nodig had — allemaal om een begeerde positie van autoriteit te verkrijgen. Hoe gezegend daarentegen zijn wij dat wij ons te midden van een broederschap bevinden die Paulus’ raad opvolgt: ’Doe niets uit twistgierigheid of uit egotisme, maar acht met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf.’ — Filippenzen 2:3.
Saul — Een ongeduldige koning
15. Hoe toonde Saul dat hij eens bescheiden was?
15 Eens was Saul, die later koning van Israël werd, bescheiden. Beschouw bijvoorbeeld wat er in zijn jongere jaren gebeurde. Toen Gods profeet Samuël zich gunstig over hem uitliet, antwoordde Saul nederig: „Ben ik niet een Benjaminiet, uit de kleinste van Israëls stammen, en is mijn familie niet de onbeduidendste van alle families van de stam Benjamin? Waarom hebt gij dan zo iets tot mij gesproken?” — 1 Samuël 9:21.
16. In welk opzicht legde Saul een ongeduldige houding aan de dag?
16 Maar later verdween Sauls bescheidenheid. Terwijl hij in oorlog met de Filistijnen was, trok hij zich terug naar Gilgal, waar van hem werd verwacht op de komst van Samuël te wachten opdat die smekingen tot God zou opzenden en daarbij slachtoffers zou brengen. Toen Samuël niet op de bestemde tijd kwam, offerde Saul in aanmatigende overmoed de brandoffers zelf. Hij was nog maar nauwelijks gereed of daar kwam Samuël aan. „Wat hebt gij gedaan?”, vroeg Samuël. Saul antwoordde: „Ik zag dat het volk zich van mij verstrooid had, en gij — gij zijt niet binnen de bestemde dagen gekomen . . . Zo dwong ik mijzelf en ben het brandoffer gaan offeren.” — 1 Samuël 13:8-12.
17. (a) Waarom zouden Sauls daden op het eerste gezicht gerechtvaardigd kunnen lijken? (b) Waarom veroordeelde Jehovah Saul voor zijn ongeduldige daad?
17 Op het eerste gezicht zouden Sauls daden gerechtvaardigd kunnen lijken. Tenslotte verkeerde Gods volk „in grote nood” en had „het zwaar te verduren” en beefde wegens hun hopeloze situatie (1 Samuël 13:6, 7). Het is beslist niet verkeerd het initiatief te nemen wanneer de omstandigheden het rechtvaardigen.d Maar bedenk dat Jehovah harten kan lezen en onze diepste beweegredenen kan onderscheiden (1 Samuël 16:7). Bijgevolg moet hij enkele factoren omtrent Saul hebben gezien die niet rechtstreeks in het bijbelse verslag worden vermeld. Jehovah kan bijvoorbeeld hebben gezien dat Sauls ongeduld door trots werd ingegeven. Misschien was Saul zeer geïrriteerd dat hij — de koning van heel Israël — moest wachten op iemand die hij als een oude, talmende profeet bezag! Hoe het ook zij, Saul was van mening dat Samuëls te laat komen hem het recht gaf om de zaken in eigen hand te nemen en de uitdrukkelijke instructies die hem waren gegeven te negeren. Het resultaat? Samuël prees Sauls initiatief niet. Integendeel, hij laakte Saul door te zeggen: „Uw koninkrijk [zal] niet bestendig zijn . . . omdat gij niet hebt onderhouden wat Jehovah u geboden had” (1 Samuël 13:13, 14). Ook ditmaal leidde aanmatigende overmoed tot oneer.
Hoed u voor ongeduld
18, 19. (a) Beschrijf hoe ongeduld een hedendaagse dienstknecht van God ertoe kan brengen aanmatigend te handelen. (b) Wat dienen wij omtrent het functioneren van de christelijke gemeente te bedenken?
18 Het verslag van Sauls aanmatigende daad staat ten behoeve van ons in Gods Woord opgetekend (1 Korinthiërs 10:11). Wij kunnen zo gemakkelijk geïrriteerd raken door de onvolmaaktheden van onze broeders en zusters. Net als Saul worden wij misschien ongeduldig waarbij wij van mening zijn dat, willen zaken goed worden afgehandeld, wij het heft in eigen hand moeten nemen. Veronderstel bijvoorbeeld dat een broeder uitmunt in bepaalde organisatorische bekwaamheden. Hij is punctueel, up-to-date met betrekking tot gemeentelijke procedures en heeft de gave dat hij goed kan spreken en onderwijzen. Terzelfder tijd heeft hij het gevoel dat anderen niet aan zijn nauwgezette maatstaven voldoen, en dat zij bij lange na niet zo doeltreffend zijn als hij graag zou zien. Geeft dit hem het recht om uiting te geven aan zijn ongeduld? Dient hij zijn broeders te bekritiseren door misschien te zeggen dat zonder zijn inspanningen er niets tot stand zou komen en de gemeente zou wankelen? Dit zou aanmatigend zijn!
19 Wat houdt een gemeente van christenen in werkelijkheid bijeen? Bestuurlijke bekwaamheden? efficiëntie? diepgaande kennis? Toegegeven, deze dingen komen het soepel functioneren van een gemeente ten goede (1 Korinthiërs 14:40; Filippenzen 3:16; 2 Petrus 3:18). Maar Jezus zei dat zijn volgelingen voornamelijk geïdentificeerd zouden worden door hun liefde (Johannes 13:35). Daarom beseffen zorgzame ouderlingen, hoewel zij ordelijk zijn, dat de gemeente niet een onderneming is die een strenge leiding nodig heeft; ze vormt daarentegen een kudde die tedere zorg nodig heeft (Jesaja 32:1, 2; 40:11). Een aanmatigend minachten van zulke beginselen leidt vaak tot twist. In tegenstelling daarmee brengt godvruchtige orde vrede voort. — 1 Korinthiërs 14:33; Galaten 6:16.
20. Wat zal in het volgende artikel beschouwd worden?
20 De bijbelse verslagen van Korach, Absalom en Saul tonen duidelijk aan dat er, zoals in Spreuken 11:2 staat, van aanmatiging en overmoed alleen maar oneer komt. Datzelfde bijbelvers voegt er echter aan toe: „Wijsheid is bij de bescheidenen.” Wat is bescheidenheid? Welke voorbeelden uit de bijbel kunnen een hulp zijn om licht op deze hoedanigheid te werpen, en hoe kunnen wij in deze tijd bescheidenheid aan de dag leggen? Deze vragen zullen in het volgende artikel worden beschouwd.
[Voetnoten]
a Aangezien Ruben de eerstgeborene van Jakob was, kunnen sommigen van zijn nakomelingen die zich door Korach lieten beïnvloeden in opstand te komen, er aanstoot aan hebben genomen dat Mozes — een nakomeling van Levi — bestuurlijke autoriteit over hen uitoefende.
b Over Kileab, Davids tweede zoon, wordt na zijn geboorte niets meer gezegd. Mogelijk is hij enige tijd vóór Absaloms opstand gestorven.
c In bijbelse tijden werd de teraardebestelling van het lichaam van een overledene als een zeer belangrijke aangelegenheid beschouwd. Geen begrafenis krijgen was dus rampspoedig en was vaak een uiting van Gods misnoegen. — Jeremia 25:32, 33.
d Pinehas bijvoorbeeld kwam snel in actie om een gesel waardoor tienduizenden Israëlieten werden gedood een halt toe te roepen, en David moedigde zijn uitgehongerde mannen aan om samen met hem het toonbrood in „het huis van God” te eten. Geen van beide manieren van doen werden door God veroordeeld. — Mattheüs 12:2-4; Numeri 25:7-9; 1 Samuël 21:1-6.
-
-
„Wijsheid is bij de bescheidenen”De Wachttoren 2000 | 1 augustus
-
-
„Wijsheid is bij de bescheidenen”
„Wat vraagt Jehovah van u terug dan . . . bescheiden te wandelen met uw God?” — MICHA 6:8.
1, 2. Wat is bescheidenheid, en hoe verschilt deze eigenschap van aanmatigende overmoed?
EEN vooraanstaande apostel weigert de aandacht op zichzelf te vestigen. Een moedige Israëlitische rechter noemt zich de kleinste in het huis van zijn vader. De grootste mens die ooit heeft geleefd, erkent dat hij niet over onbeperkte autoriteit beschikt. Elk van deze mannen legt bescheidenheid aan de dag.
2 Bescheidenheid is het tegenovergestelde van aanmatigende overmoed. De persoon die bescheiden is, heeft een nuchtere kijk op zichzelf en op zijn bekwaamheden en is vrij van eigendunk of verwaandheid. In plaats van trots, pocherig of ambitieus te zijn, is de bescheiden persoon zich altijd bewust van zijn beperkingen. Bijgevolg respecteert hij de gevoelens en zienswijzen van anderen en neemt die op passende wijze in aanmerking.
3. In welk opzicht is wijsheid „bij de bescheidenen”?
3 Terecht zegt de bijbel: „Wijsheid is bij de bescheidenen” (Spreuken 11:2). De bescheiden persoon is wijs omdat hij een handelwijze volgt die God goedkeurt, en hij vermijdt een aanmatigende geesteshouding die tot oneer leidt (Spreuken 8:13; 1 Petrus 5:5). De wijsheid van bescheidenheid wordt bevestigd door de levenswijze van een aantal dienstknechten van God. Laten wij eens de drie in de openingsparagraaf genoemde voorbeelden beschouwen.
Paulus — Een ’ondergeschikte’ en een ’beheerder’
4. Welke unieke voorrechten genoot Paulus?
4 Paulus was een prominente figuur onder vroege christenen, en dat is begrijpelijk. Terwijl hij zijn bediening verrichtte, reisde hij duizenden kilometers over zee en land en richtte hij talloze gemeenten op. Bovendien zegende Jehovah Paulus met visioenen en de gave van het spreken in vreemde talen (1 Korinthiërs 14:18; 2 Korinthiërs 12:1-5). Ook inspireerde hij Paulus tot het schrijven van veertien brieven die thans deel uitmaken van de christelijke Griekse Geschriften. Er kan beslist worden gezegd dat Paulus meer arbeidde dan alle andere apostelen. — 1 Korinthiërs 15:10.
5. Hoe gaf Paulus er blijk van dat hij een bescheiden kijk op zichzelf had?
5 Aangezien Paulus zich in de voorste gelederen van de christelijke activiteit bevond, zouden sommigen misschien verwachten dat hij ervan genoot in het middelpunt van de belangstelling te staan, of zelfs met zijn autoriteit pronkte. Maar dat was niet het geval, want Paulus was bescheiden. Hij noemde zichzelf „de geringste van de apostelen” en voegde eraan toe: „Ik ben niet waard een apostel genoemd te worden, omdat ik de gemeente van God vervolgd heb” (1 Korinthiërs 15:9). Als voormalig vervolger van christenen vergat Paulus nooit dat het alleen door onverdiende goedheid kwam dat hij überhaupt een band met God kon hebben, om over speciale dienstvoorrechten nog maar niet te spreken (Johannes 6:44; Efeziërs 2:8). Daarom dacht Paulus niet dat zijn buitengewone prestaties in de bediening hem superieur aan anderen maakten. — 1 Korinthiërs 9:16.
6. Hoe gaf Paulus blijk van bescheidenheid in zijn omgang met de Korinthiërs?
6 Paulus’ bescheidenheid was vooral duidelijk in zijn omgang met de Korinthiërs. Blijkbaar waren sommigen van hen gecharmeerd van degenen die volgens hen prominente opzieners waren, met inbegrip van Apollos, Cefas en Paulus zelf (1 Korinthiërs 1:11-15). Maar Paulus vroeg niet om de lof van de Korinthiërs en ook sloeg hij geen munt uit hun bewondering. Wanneer hij hen bezocht, kwam hij niet „met een overdaad van woorden of van wijsheid”. In plaats daarvan zei Paulus over zichzelf en zijn metgezellen: „Men beschouwe ons dan aldus: als ondergeschikten van Christus en beheerders van heilige geheimen Gods.”a — 1 Korinthiërs 2:1-5; 4:1.
7. Hoe legde Paulus, zelfs wanneer hij raad gaf, bescheidenheid aan de dag?
7 Paulus legde zelfs bescheidenheid aan de dag wanneer hij krachtige raad en leiding moest geven. In plaats van zijn apostolisch gezag aan te wenden, deed hij „op grond van Gods mededogen” en „op basis van liefde” een dringend verzoek aan zijn medechristenen (Romeinen 12:1, 2; Filemon 8, 9). Waarom deed Paulus dit? Omdat hij zichzelf echt als een ’medewerker’ van zijn broeders en zusters zag, niet als een ’meester van hun geloof’ (2 Korinthiërs 1:24). Ongetwijfeld was het Paulus’ bescheidenheid die ertoe heeft bijgedragen hem bijzonder geliefd te maken bij de eerste-eeuwse christelijke gemeenten. — Handelingen 20:36-38.
Een bescheiden kijk op onze voorrechten
8, 9. (a) Waarom dienen wij een bescheiden kijk op onszelf te hebben? (b) Hoe kunnen degenen die een mate van verantwoordelijkheid hebben bescheidenheid aan de dag leggen?
8 Paulus gaf een schitterend voorbeeld aan christenen in deze tijd. Ongeacht welke verantwoordelijkheden ons zijn toevertrouwd, niemand van ons dient zich superieur aan anderen te voelen. „Indien iemand denkt dat hij iets is, terwijl hij niets is,” schreef Paulus, „dan bedriegt hij zijn eigen geest” (Galaten 6:3). Waarom? Omdat ’allen gezondigd hebben en niet de heerlijkheid Gods bereiken’ (Romeinen 3:23; 5:12). Ja, wij dienen nooit te vergeten dat wij allen zonde en de dood van Adam hebben geërfd. Speciale voorrechten verheffen ons niet uit onze vernederde zondige toestand (Prediker 9:2). Net als bij Paulus kunnen mensen alleen door onverdiende goedheid een band met God krijgen, om over hem in een of andere bevoorrechte positie te dienen, nog maar niet te spreken. — Romeinen 3:12, 24.
9 Aangezien een persoon die bescheiden is zich hiervan bewust is, pocht hij niet over zijn voorrechten en beroemt hij zich ook niet op zijn prestaties (1 Korinthiërs 4:7). Wanneer hij raad of leiding geeft, doet hij dit als een medewerker — niet als een meester. Het zou beslist verkeerd zijn als iemand die in bepaalde taken uitblinkt, bij zijn medegelovigen naar lof dingt of munt slaat uit hun bewondering (Spreuken 25:27; Mattheüs 6:2-4). De enige lof die iets waard is, komt van anderen — en ze dient spontaan gegeven te worden. Als wij lof ontvangen, dienen wij er niet toe te worden gebracht meer van onszelf te denken dan nodig is. — Spreuken 27:2; Romeinen 12:3.
10. Verklaar hoe sommigen die misschien gering schijnen te zijn in werkelijkheid ’rijk in geloof’ kunnen zijn.
10 Wanneer ons een mate van verantwoordelijkheid is toevertrouwd, zal bescheidenheid ons helpen om geen overdreven belangrijkheid aan onszelf toe te kennen en zo de indruk te wekken dat de gemeente alleen wegens onze krachtsinspanningen en bekwaamheden gedijt. Wij zouden bijvoorbeeld uitstekende onderwijzers kunnen zijn (Efeziërs 4:11, 12). Maar wij moeten in alle bescheidenheid erkennen dat enkele van de grootste lessen die op gemeentevergaderingen worden geleerd niet van het podium komen. Bent u niet aangemoedigd wanneer u bijvoorbeeld de alleenstaande ouder samen met zijn of haar kinderen geregeld naar de Koninkrijkszaal ziet komen? Of de terneergeslagen ziel die getrouw naar de vergaderingen komt ondanks nimmer aflatende gevoelens van waardeloosheid? Of de jongere die in weerwil van verdorven invloeden op school en elders gestaag geestelijke vorderingen maakt? (Psalm 84:10) Deze personen staan misschien niet in het voetlicht. De beproevingen op hun rechtschapenheid waarmee zij worden geconfronteerd, blijven grotendeels onopgemerkt. Toch kunnen zij even ’rijk in geloof’ zijn als degenen die meer op de voorgrond treden (Jakobus 2:5). Per slot van rekening is het uiteindelijk getrouwheid die ons Jehovah’s gunst bezorgt. — Mattheüs 10:22; 1 Korinthiërs 4:2.
Gideon — „De kleinste” in het huis van zijn vader
11. In welk opzicht gaf Gideon blijk van bescheidenheid toen hij met Gods engel sprak?
11 Gideon, een vastberaden jonge man uit de stam Manasse, leefde in een woelige periode van Israëls geschiedenis. Zeven jaar lang had Gods volk onder Midianitische onderdrukking geleden. Voor Jehovah was nu echter de tijd gekomen om zijn volk te bevrijden. Derhalve verscheen een engel aan Gideon en zei: „Jehovah is met u, gij dappere, sterke man.” Gideon was bescheiden zodat hij zich niet verlustigde in de heerlijkheid van dit onverwachte compliment. In plaats daarvan zei hij respectvol tot de engel: „Neem mij niet kwalijk, mijn heer, maar indien Jehovah met ons is, waarom is ons dit alles dan overkomen?” De engel helderde de aangelegenheden op en zei tot Gideon: „Gij zult Israël stellig uit Midians handpalm redden.” Hoe reageerde Gideon? In plaats van de toewijzing gretig naar zich toe te halen als een gelegenheid om zich tot nationale held te maken, antwoordde Gideon: „Neem mij niet kwalijk, Jehovah. Waarmee zal ik Israël redden? Zie! Mijn duizendtal is het geringste in Manasse, en ik ben de kleinste in het huis van mijn vader.” Wat een bescheidenheid! — Rechters 6:11-15.
12. Hoe ging Gideon met doorzicht te werk toen hij zijn opdracht volbracht?
12 Voordat Jehovah Gideon de strijd in stuurde, stelde hij hem op de proef. Hoe? Gideon kreeg de opdracht het altaar dat zijn vader voor Baäl had opgericht af te breken en de heilige paal die erbij stond om te hakken. Deze toewijzing zou moed vergen, maar Gideon gaf ook blijk van bescheidenheid en doorzicht in de wijze waarop hij zich ervan kweet. In plaats van zichzelf tot een openbaar schouwspel te maken, werkte Gideon onder dekking van de nacht, wanneer hij hoogstwaarschijnlijk onopgemerkt zou blijven. Bovendien begon hij met de nodige omzichtigheid aan zijn opdracht. Hij nam tien knechten mee — misschien opdat sommige de wacht konden houden terwijl de overige hem hielpen om het altaar en de heilige paal te vernietigen.b In ieder geval bracht Gideon zijn opdracht met Jehovah’s zegen ten uitvoer en mettertijd werd hij door God gebruikt om Israël van de Midianieten te bevrijden. — Rechters 6:25-27.
Van bescheidenheid en oordeel des onderscheids blijk geven
13, 14. (a) Hoe kunnen wij van bescheidenheid blijk geven wanneer wij een dienstvoorrecht krijgen? (b) Hoe gaf broeder A. H. Macmillan een voortreffelijk voorbeeld in het aan de dag leggen van bescheidenheid?
13 Wij kunnen veel leren uit Gideons bescheidenheid. Hoe reageren wij bijvoorbeeld wanneer wij een dienstvoorrecht krijgen? Denken wij eerst aan de belangrijkheid en het aanzien die daarvan het gevolg zullen zijn? Of beschouwen wij bescheiden en onder gebed of wij aan de vereisten van de toewijzing kunnen voldoen? Broeder A. H. Macmillan, die zijn aardse loopbaan in 1966 beëindigde, gaf in dit opzicht een prachtig voorbeeld. C. T. Russell, de eerste president van het Wachttorengenootschap vroeg broeder Macmillan eens wie volgens hem tijdens zijn afwezigheid de leiding over het werk op zich zou kunnen nemen. In de daaropvolgende bespreking beval broeder Macmillan niet één keer zichzelf aan, hoewel hij dat heel gemakkelijk had kunnen doen. Ten slotte vroeg broeder Russell aan broeder Macmillan om erover na te denken de toewijzing te aanvaarden. „Ik stond daar half versuft”, schreef broeder Macmillan jaren later. „Ik dacht er zeer ernstig over na, en maakte het enige tijd tot een onderwerp van gebed voordat ik hem uiteindelijk vertelde dat ik graag alles zou doen wat in mijn vermogen lag om hem te assisteren.”
14 Niet lang daarna stierf broeder Russell en bleef het ambt van president van het Wachttorengenootschap vacant. Aangezien broeder Macmillan tijdens broeder Russells laatste predikingstocht de leiding had, zei een broeder tot hem: „Mac, je maakt grote kans zelf president te worden. Je was broeder Russells speciale vertegenwoordiger toen hij weg was, en hij zei tot ons allen dat wij je moesten gehoorzamen. Welnu, hij ging weg en is nooit teruggekeerd. Het ziet ernaar uit dat jij de man bent om het werk voort te zetten.” Broeder Macmillan antwoordde: „Broeder, je dient deze kwestie niet op deze wijze te bezien. Dit is het werk van de Heer en de enige positie die je in de organisatie van de Heer krijgt, is die welke de Heer geschikt voor je acht; en ik ben ervan overtuigd dat ik niet de juiste man voor de taak ben.” Vervolgens beval broeder Macmillan iemand anders voor de positie aan. Net als Gideon had hij een bescheiden kijk op zichzelf — een kijk die ook wij ons eigen zouden moeten maken.
15. Wat zijn enkele praktische manieren waarop wij onderscheidingsvermogen kunnen gebruiken wanneer wij tot anderen prediken?
15 Ook wij dienen bescheiden te zijn in de wijze waarop wij ons van onze toewijzing kwijten. Gideon was beleidvol en probeerde zijn tegenstanders niet nodeloos woedend te maken. In ons predikingswerk dienen wij insgelijks bescheiden en beleidvol te zijn in de wijze waarop wij tot anderen spreken. Toegegeven, wij zijn in een geestelijke oorlogvoering verwikkeld om „sterk verschanste dingen” en „redeneringen” omver te werpen (2 Korinthiërs 10:4, 5). Maar wij dienen niet uit de hoogte tot anderen te spreken of hun enige gegronde reden te geven zich aan onze boodschap te ergeren. In plaats daarvan dienen wij hun zienswijzen te respecteren, te beklemtonen wat wij wellicht gemeen hebben en vervolgens de aandacht te richten op de positieve aspecten van onze boodschap. — Handelingen 22:1-3; 1 Korinthiërs 9:22; Openbaring 21:4.
Jezus — Het voortreffelijkste voorbeeld van bescheidenheid
16. Hoe gaf Jezus er blijk van dat hij een bescheiden kijk op zichzelf had?
16 Het schitterendste voorbeeld van bescheidenheid is dat van Jezus Christus.c Ondanks de innige band die Jezus met zijn Vader had, aarzelde hij niet te erkennen dat er enkele aangelegenheden waren die buiten de reikwijdte van zijn autoriteit vielen (Johannes 1:14). Toen de moeder van Jakobus en Johannes bijvoorbeeld verzocht of haar twee zoons naast Jezus in zijn koninkrijk mochten zitten, zei Jezus: „Dit zitten aan mijn rechter- en aan mijn linkerhand staat niet aan mij te geven” (Mattheüs 20:20-23). Bij een andere gelegenheid gaf Jezus openlijk toe: „Ik kan niets uit mijzelf doen . . . ik zoek niet mijn eigen wil, maar de wil van hem die mij heeft gezonden.” — Johannes 5:30; 14:28; Filippenzen 2:5, 6.
17. Hoe gaf Jezus blijk van bescheidenheid in zijn omgang met anderen?
17 Jezus was in elk opzicht superieur aan onvolmaakte mensen, en hij bezat ongeëvenaarde autoriteit van zijn Vader, Jehovah. Niettemin was Jezus bescheiden in zijn omgang met zijn volgelingen. Hij overweldigde hen niet met een indrukwekkende tentoonspreiding van kennis. Hij gaf blijk van gevoeligheid en mededogen en nam hun menselijke behoeften in aanmerking (Mattheüs 15:32; 26:40, 41; Markus 6:31). Hoewel Jezus volmaakt was, was hij dus geen perfectionist. Hij eiste nooit meer van zijn discipelen dan zij konden geven en hij legde hun nooit meer op dan zij konden dragen (Johannes 16:12). Geen wonder dat zo velen vonden dat hij verkwikkend was! — Mattheüs 11:29.
Volg Jezus’ voorbeeld van bescheidenheid na
18, 19. Hoe kunnen wij Jezus’ bescheidenheid navolgen in (a) de wijze waarop wij onszelf bezien, en (b) de wijze waarop wij anderen behandelen?
18 Als de grootste mens die ooit heeft geleefd, blijk gaf van bescheidenheid, hoeveel te meer dienen wij dat dan te doen. Dikwijls valt het onvolmaakte mensen moeilijk om toe te geven dat zij gewoon geen absolute autoriteit bezitten. In navolging van Jezus streven christenen er echter naar bescheiden te zijn. Zij zijn niet te trots om verantwoordelijkheid te geven aan degenen die daar bekwaam voor zijn; noch zijn zij hoogmoedig en onwillig leiding te aanvaarden van degenen die daartoe gemachtigd zijn. Door een geest van samenwerking te tonen, laten zij alle dingen in de gemeente „betamelijk en volgens regeling” geschieden. — 1 Korinthiërs 14:40.
19 Bescheidenheid zal ons er ook toe bewegen redelijk te zijn in wat wij van anderen verwachten en hun behoeften in aanmerking te nemen (Filippenzen 4:5). Wij bezitten misschien bepaalde bekwaamheden en sterke punten die anderen wellicht niet hebben. Maar als wij bescheiden zijn, zullen wij niet altijd verwachten dat anderen handelen zoals wij graag willen. In de wetenschap dat elkeen zijn eigen beperkingen heeft, zullen wij in alle bescheidenheid de tekortkomingen van anderen in aanmerking nemen. Petrus schreef: „Hebt bovenal intense liefde voor elkaar, want liefde bedekt een menigte van zonden.” — 1 Petrus 4:8.
20. Wat kunnen wij doen om elke neiging tot onbescheidenheid te overwinnen?
20 Zoals wij hebben geleerd, is wijsheid werkelijk bij de bescheidenen. Maar als u nu eens ontdekt dat u geneigd bent onbescheiden of aanmatigend te zijn? Wees niet ontmoedigd. Volg veeleer het voorbeeld van David, die bad: „Houd uw knecht ook terug van aanmatigende daden; laten ze niet over mij heersen” (Psalm 19:13). Door het geloof na te volgen van mannen als Paulus, Gideon, en — boven ieder ander — Jezus Christus, zullen wij persoonlijk de waarheid ondervinden van de woorden: „Wijsheid is bij de bescheidenen.” — Spreuken 11:2.
[Voetnoten]
a Het Griekse woord dat met „ondergeschikten” is vertaald, kan betrekking hebben op een slaaf die op de laagste roeibank van een groot schip roeide. In tegenstelling daarmee konden aan „beheerders” meer verantwoordelijkheden zijn toevertrouwd, misschien de zorg voor een landgoed. Niettemin was de beheerder in de ogen van de meeste meesters net zo in dienstbaarheid als de galeislaaf.
b Gideons doorzicht en omzichtigheid dienen niet te worden uitgelegd als een teken van lafheid. Integendeel, zijn moed wordt bevestigd door Hebreeën 11:32-38 waarin Gideon tot degenen wordt gerekend die „krachtig werden gemaakt” en die „dapper werden in de oorlog”.
c Aangezien bescheidenheid inhoudt dat men zich bewust is van zijn beperkingen, kan er niet terecht van Jehovah gezegd worden dat hij bescheiden is. Maar hij is wel nederig. — Psalm 18:35.
-