Loof Jehovah door je vrijwillig aan te bieden!
‘Omdat het volk zich vrijwillig aanbood, zegent Jehovah!’ — RECHT. 5:2.
1, 2. (a) Wat beweerden Elifaz en Bildad? (b) Hoe maakte Jehovah duidelijk hoe hij erover dacht?
KAN een mens God tot nut zijn? Is iemand met inzicht bruikbaar voor hem? Maakt het de Almachtige iets uit of je rechtvaardig bent? Of heeft hij er voordeel van als je een trouw leven leidt? Misschien heb je weleens over dit soort vragen nagedacht. Toen de Temaniet Elifaz zulke vragen aan Job stelde, geloofde Elifaz zelf ongetwijfeld dat het antwoord nee was (Job 22:1-3). Zijn vriend, de Suhiet Bildad, beweerde zelfs dat het voor mensen onmogelijk is om in Gods ogen rechtvaardig te zijn. (Lees Job 25:4.)
2 Deze zogenaamde vrienden beweerden dat Jehovah helemaal niets heeft aan onze pogingen om hem trouw te dienen. Dat we voor hem niet meer waard zijn dan een mot, een made of een worm (Job 4:19; 25:6). Dit lijkt op het eerste gezicht misschien heel nederig van Elifaz en Bildad (Job 22:29). Kijk maar eens vanaf een hoge berg of vanuit een vliegtuig naar beneden. Dan lijkt alles wat mensen doen toch ineens heel klein en onbelangrijk? Maar is dat hoe Jehovah vanuit de hemel kijkt naar alles wat we voor het Koninkrijk doen? Jehovah maakte duidelijk hoe hij erover dacht. Hij wees Elifaz, Bildad en Zofar terecht, maar noemde Job vol waardering ‘mijn knecht’ (Job 42:7, 8). Mensen kunnen God dus wel degelijk ‘tot nut zijn’!
‘WAT GEEFT GIJ HEM DAARMEE?’
3. Wat zei Elihu over onze inspanningen om Jehovah te dienen, en wat bedoelde hij?
3 Elihu werd niet door Jehovah gecorrigeerd toen hij vroeg: ‘Indien gij werkelijk in uw recht zijt, wat geeft gij hem [God] daarmee, of wat ontvangt hij uit uw eigen hand?’ (Job 35:7) Suggereerde Elihu dat de moeite die we doen in onze dienst voor God, nutteloos is? Nee. Hij bedoelde dat Jehovah niet van onze aanbidding afhankelijk is. Jehovah is compleet. We kunnen hem niet rijker of sterker maken. Het is juist andersom: elke goede eigenschap, elk talent en alle kracht die we hebben, hebben we van God gekregen, en hij kijkt naar de manier waarop we die gebruiken.
4. Hoe beziet Jehovah onze goede daden voor anderen?
4 Als we uit loyale liefde iets voor onze broeders en zusters doen, dan beziet Jehovah dat als iets wat we voor hém doen. Spreuken 19:17 zegt: ‘Hij die gunst betoont aan de geringe, leent aan Jehovah, en zijn bejegening zal Hij hem vergelden.’ Betekent dit echt dat Jehovah elke goede daad ziet die je voor een ‘geringe’ doet? Inderdaad! Stel je voor: de Schepper van het universum vindt dat hij bij nietige mensen in de schuld staat als zij anderen barmhartigheid hebben betoond. Hij beziet dit als een lening die hij gaat terugbetalen door ze te zegenen. Gods eigen Zoon heeft dit nog eens bevestigd. (Lees Lukas 14:13, 14.)
5. Welke vragen gaan we bespreken?
5 Jehovah nodigde de profeet Jesaja uit om als zijn woordvoerder op te treden. Hij liet daarmee zien dat hij mensen graag laat meehelpen bij het uitvoeren van zijn voornemen. Jesaja nam de uitnodiging meteen aan en zei: ‘Hier ben ik! Zend mij’ (Jes. 6:8-10). Duizenden broeders en zusters in deze tijd laten zien dat ze net zo’n bereidwillige houding hebben door werk in Jehovah’s dienst op zich te nemen dat uitdagingen met zich mee kan brengen. Toch zou je je weleens kunnen afvragen: ‘Maakt wat ik in Jehovah’s dienst doe echt een verschil? Natuurlijk ben ik Jehovah heel dankbaar dat hij me laat meehelpen, maar hij heeft mij toch niet nodig om zijn werk gedaan te krijgen?’ De gebeurtenissen in de tijd van Debora en Barak geven het antwoord op die vragen.
VERLAMD DOOR ANGST, MAAR GESTERKT DOOR GOD
6. Welk contrast was er tussen de Israëlitische dorpelingen en Jabins leger?
6 De Israëlieten werden al 20 jaar lang ‘met hardvochtigheid’ door de Kanaänitische koning Jabin onderdrukt. Dorpelingen durfden nauwelijks meer buiten te komen. Militair gezien waren de Israëlieten zwak. Ze hadden geen wapens om mee aan te vallen of zich mee te verdedigen, terwijl de vijand 900 strijdwagens met ijzeren zeisena had (Recht. 4:1-3, 13; 5:6-8).
7, 8. (a) Wat moest Barak van Jehovah doen? (b) Hoe versloeg Israël Jabins leger? (Zie beginplaatje.)
7 Toch gaf Jehovah Barak via de profetes Debora het duidelijke gebod: ‘Ga en gij moet u over de berg Tabor verspreiden, en gij moet tienduizend man uit de zonen van Naftali en uit de zonen van Zebulon met u meenemen. En ik zal bij het stroomdal van de Kison stellig Sisera, Jabins legeroverste, met zijn strijdwagens en zijn menigte tot u voeren, en ik zal hem werkelijk in uw hand geven’ (Recht. 4:4-7).
8 Dat bericht werd verspreid en de vrijwilligers verzamelden zich bij de Tabor. Barak aarzelde geen moment en volgde Jehovah’s instructies op. (Lees Rechters 4:14-16.) Tijdens de strijd in Taänach zorgde een plotselinge wolkbreuk ervoor dat de omgeving in een moeras veranderde. Barak achtervolgde Sisera’s leger helemaal tot aan Haroseth, een tocht van 24 kilometer. Ergens onderweg liet Sisera zijn strijdwagen achter — eens een angstaanjagend wapen, maar nu een compleet nutteloos ding. Hij vluchtte naar Saänannim en zocht bescherming in de tent van Jaël, de vrouw van de Keniet Heber. Ze liet hem binnen. Doodop van de strijd viel Sisera in slaap. Nu was hij kwetsbaar. Jaël hoefde niet lang na te denken. Moedig doodde ze hem (Recht. 4:17-21). Israëls vijand was verslagen!b
EEN GROOT VERSCHIL IN INSTELLING
9. Welke details bevat Rechters 5:20, 21 over de strijd tegen Sisera?
9 Rechters 4 en 5 horen bij elkaar; elk hoofdstuk bevat details die niet in het andere hoofdstuk staan. In Rechters 5:20, 21 staat bijvoorbeeld: ‘Van de hemel uit streden de sterren, van hun banen uit streden ze tegen Sisera. De stroom Kison spoelde hen weg.’ Gaat dit over de hulp van engelen? Of over een soort meteorietenregen? Dat zegt het verslag niet. Maar wie anders dan Jehovah kon zorgen voor zulke stortregens — precies op die plek en op dat moment, zodat 900 strijdwagens vast kwamen te zitten? Drie keer in Rechters 4:14, 15 wordt de overwinning toegeschreven aan Jehovah. Geen van de 10.000 Israëlitische vrijwilligers kon de eer opeisen voor deze bevrijding.
10, 11. Wat was ‘Meroz’, en waarom werd het vervloekt?
10 Het is opvallend wat er in het overwinningslied van Debora en Barak, waarin Jehovah wordt geprezen, nog meer gezongen wordt: ‘“Vervloekt Meroz,” zei de engel van Jehovah, “vervloekt zijn inwoners zonder ophouden, want zij zijn Jehovah niet te hulp gekomen, Jehovah te hulp met de sterken”’ (Recht. 5:23).
11 Wat was Meroz voor plaats? Kennelijk was de vervloeking zo effectief dat we dat niet precies weten. Misschien was het een stad waarvan de inwoners niet reageerden op de oproep voor vrijwilligers. Als Meroz op de vluchtroute van Sisera lag, hadden de inwoners misschien de kans om hem te pakken. Lieten ze die kans gewoon gaan? Hoe konden ze Jehovah’s oproep voor vrijwilligers niet gehoord hebben? Er waren tienduizend mensen uit hun regio verzameld voor de strijd. Stel je voor hoe de bewoners van Meroz deze barbaarse strijder alleen en wanhopig door de straten zagen rennen. Dit zou een geweldige kans zijn geweest om mee te werken aan Jehovah’s voornemen en door hem gezegend te worden. Maar waren ze op dat cruciale moment misschien nonchalant, toen ze konden kiezen tussen iets doen en niets doen? Wat een contrast zou dat zijn geweest met Jaël, die moedig in actie kwam! — Recht. 5:24-27.
12. Welk verschil in houding van mensen zien we in Rechters 5:9, 10, en wat leren we ervan?
12 In Rechters 5:9, 10 zien we nog een contrast tussen de houding van degenen die Barak hielpen in de strijd en degenen die dat niet deden. Debora en Barak prezen ‘de aanvoerders van Israël, die zich vrijwillig aanboden onder het volk’. Wat waren zij anders dan degenen die ‘geelrode ezelinnen bereden’, te trots om mee te doen met de strijd. En wat waren ze anders dan degenen die ‘op rijke tapijten’ zaten, die van een luxe leventje hielden. In tegenstelling tot degenen die ‘te voet gingen langs de weg’, die liever voor de makkelijke weg kozen, waren degenen die met Barak meegingen bereid om op de rotsige hellingen van de Tabor en in de moerassige valleien van de Kison te strijden. Tegen degenen die alleen maar voor pleziertjes gingen, werd gezegd: ‘Denkt erover na!’ Ze moesten nadenken over hun gemiste kans om Jehovah te helpen. En dat moeten degenen die in deze tijd Jehovah niet volledig dienen ook doen.
13. Hoe verschilde de houding van de stammen Ruben, Dan en Aser van die van Zebulon en Naftali?
13 Degenen die vrijwillig hadden meegeholpen, hadden met eigen ogen gezien hoe Jehovah zijn soevereiniteit bevestigde. Ze hadden nu echt iets te vertellen als ze het met anderen over ‘de rechtvaardige daden van Jehovah’ hadden (Recht. 5:11). Maar in Rechters 5:15-17 wordt over de stammen Ruben, Dan en Aser gezegd dat ze meer aandacht hadden voor materie — kudden, schepen en havens — dan voor het werk voor Jehovah. Wat een contrast met de mensen van de stammen Zebulon en Naftali, die hun leven op het spel zetten om Debora en Barak te ondersteunen (Recht. 5:18). We kunnen veel leren van het verschil in houding ten opzichte van vrijwillige dienst voor Jehovah.
‘ZEGENT JEHOVAH’
14. Hoe laten we zien dat we Jehovah’s soevereiniteit ondersteunen?
14 In deze tijd hoeven we niet meer letterlijk te strijden, maar hebben we het voorrecht om moedig en ijverig te prediken. De behoefte aan vrijwilligers in Jehovah’s organisatie is groter dan ooit. Duizenden broeders en zusters bieden zich aan voor verschillende vormen van volletijddienst — ze dienen als pionier, Betheliet of bouwvrijwilliger. En velen, jong en oud, doen vrijwilligersdienst op kringen en congressen. En denk eens aan de zware verantwoordelijkheden die ouderlingen dragen als ze dienen in ziekenhuiscontactcomités of in de congresorganisatie. Weet dat Jehovah je bereidwillige houding waardeert. Hij zal niet vergeten wat je voor hem doet (Hebr. 6:10).
15. Hoe kunnen we bepalen of we niet onverschillig zijn geworden ten opzichte van Jehovah’s werk?
15 Het is goed je af te vragen: Vind ik het eigenlijk wel prima als anderen het grootste deel van het werk op zich nemen? Heb ik de neiging om zo veel met materie bezig te zijn dat het mijn bereidwillige houding om voor Jehovah te werken, dreigt te overwoekeren? Heb ik net als Barak, Debora, Jaël en de 10.000 vrijwilligers het geloof en de moed om alles te doen wat ik kan om de duidelijke opdracht van Jehovah uit te voeren? Als ik om economische redenen overweeg naar een andere stad of een ander land te verhuizen, denk ik er dan gebedsvol over na wat voor effect dit op mijn gezin en op de gemeente zou hebben?c
16. Wat kunnen we Jehovah geven dat hij niet al heeft?
16 Jehovah geeft ons de grote eer zijn soevereiniteit te mogen ondersteunen. Sinds de tijd van Adam en Eva probeert de Duivel mensen ertoe te brengen zijn heerschappij te ondersteunen in plaats van die van Jehovah. Als jij voor Jehovah’s heerschappij kiest, geef je een krachtig signaal af aan Satan. Het maakt Jehovah blij je geloof en je trouw te zien, die je ertoe aanzetten je bereidwillig aan te bieden voor zijn werk (Spr. 23:15, 16). Hij gebruikt jouw uitingen van je steun aan hem als weerwoord op Satans beschuldigingen (Spr. 27:11). Met je loyale gehoorzaamheid geef je Jehovah dus iets wat hij kostbaar vindt en waar je hem echt blij mee kunt maken.
17. Wat zegt Rechters 5:31 ons over de toekomst?
17 Binnenkort zal de aarde gevuld zijn met mensen die Jehovah’s soevereiniteit verkiezen boven welke andere maar ook. Wat zal dat geweldig zijn! Net als Debora en Barak kunnen we zingen: ‘Laat al uw vijanden vergaan, o Jehovah, en laat degenen die u liefhebben, zijn als wanneer de zon te voorschijn komt in haar kracht’ (Recht. 5:31). Dit verzoek zal ingewilligd worden als Jehovah een eind maakt aan Satans slechte wereld. Als de strijd van Armageddon begint, zullen er geen menselijke vrijwilligers nodig zijn om de vijand te verslaan. Het zal voor ons de tijd zijn om te ‘blijven staan en de redding van Jehovah te zien’ (2 Kron. 20:17). Maar ondertussen hebben we volop gelegenheid om moedig en ijverig voor Jehovah te werken.
18. Wat voor effect kan jouw bereidwillige houding op anderen hebben?
18 Debora en Barak begonnen hun overwinningslied met lof — niet voor mensen, maar voor de Allerhoogste: ‘Omdat het volk zich vrijwillig aanbood, zegent Jehovah!’ (Recht. 5:1, 2) Mag jouw bereidwillige houding ervoor zorgen dat mensen die daar voordeel van hebben, Jehovah gaan zegenen!
a Een zeis is een scherp, lang en soms boogvormig mes. De wagens hadden zeisen die mogelijk uitstaken vanuit de assen van de wielen. Wie zou de moed hebben om het op te nemen tegen een leger met zulke oorlogswapens?
b Verdere details van dit spannende verslag staan in het artikel ‘Ik stond op als een moeder in Israël’ in De Wachttoren van 1 augustus 2015.
c Zie het artikel ‘Zorgen over geld’ in De Wachttoren van 1 juli 2015.