„Ga naar de mier”
„GA NAAR de mier, gij luiaard”, schreef koning Salomo; „zie haar wegen en word wijs.” Wat kan iemand die lui is — of ieder ander eigenlijk — leren van een mier? Salomo vervolgde: „Ofschoon ze geen aanvoerder, beambte of heerser heeft, bereidt ze in de zomer haar voedsel; ze heeft in de oogst haar voedselvoorraden verzameld.” — Spreuken 6:6-8.
De wijze koning doelde blijkbaar op de oogstmier. In Israël en in veel andere gebieden ziet men vaak hoe oogstmieren zich voortreppen met zaden die bijna zo groot zijn als zijzelf. (Zie boven links.) Ze brengen de verzamelde voedselvoorraden naar de ondergrondse opslagplaats.
Doordat de „graanschuur” onder de grond ligt, kan ze in het regenseizoen erg vochtig worden en zullen de zaden ontkiemen of gaan schimmelen als er niets aan gedaan wordt. Dat betekent dus extra werk voor de mieren. Zodra de zon opgaat, brengen de werkmieren de zaden naar de oppervlakte zodat ze in de open lucht kunnen drogen. (Zie boven.) En voordat de zon ondergaat, moeten de mieren alle zaden weer naar binnen dragen. Sommige mieren zijn zo slim om de kiem uit de zaden te bijten zodra ze verzameld zijn of als ze beginnen te ontkiemen.
Het werk van de mieren is niet ten einde met de zorg voor het voedsel. Ze hebben ook tot taak de jongen te verzorgen. Eitjes moeten dicht bijeen komen te liggen. De larven die uit de eitjes komen, moeten gevoed worden. Poppen moeten verzorgd worden. Sommige mieren zorgen zelfs voor airconditioning. Als het overdag warm wordt, dragen ze de poppen naar dieper gelegen gedeelten van het nest. Bij het naderen van de avondkoelte brengen ze de poppen weer naar boven. Veel werk, vindt u niet?
Als de kolonie groeit, moeten er nieuwe kamers worden gebouwd. De werkmieren gebruiken hun kaken om te graven en de aarde naar buiten te dragen. Gewoonlijk doen ze dit na een regenbui, als de bodem zacht is. Ze vormen de aarde ook tot „stenen” voor hun bouwprojecten; ze maken er de muren en plafonds van in hun ondergrondse gangen en kamers.
En dit alles doen de mieren zonder „aanvoerder, beambte of heerser”. En de koningin dan? Die deelt geen bevelen uit. Ze legt alleen eitjes en is koningin in de zin dat ze de moeder van de kolonie is. (Zie bovenaan.) Zelfs zonder opzichter die hen controleert of voorman die hen voortdrijft, blijven de mieren onvermoeibaar aan het werk. Men heeft wel gezien dat een mier van zes uur ’s ochtends tot tien uur ’s avonds doorwerkte!
Kunt u iets leren door de mier gade te slaan? Werkt u hard en streeft u ernaar uw werkprestatie te verbeteren, of u nu wordt gecontroleerd of niet? (Spreuken 22:29) Ook al zou uw werkgever het niet opmerken, u zult op de lange duur beloond worden. U kunt u verheugen in een rein geweten en persoonlijke voldoening. Zoals Salomo opmerkte: „Zoet is de slaap van degene die dient, of hij nu weinig of veel eet.” — Prediker 5:12.
Dat is niet het enige dat wij van de mier kunnen leren. Mieren werken instinctief hard. Men ziet zelfs wel eens dat mieren blindelings het spoor volgen dat andere mieren hebben achtergelaten. Ten slotte rennen ze in een kringetje rond, alsmaar rond, totdat ze erbij neervallen en sterven.
Hebt u wel eens het gevoel dat u in een kringetje rondloopt, dat u het altijd druk hebt en moe bent maar nooit iets bereikt? Als dat zo is, is het tijd om erbij stil te staan wat u met uw harde werk wilt bereiken en na te gaan hoe zinvol het doel dat u nastreeft in feite is. Houd de wijze raad van koning Salomo in gedachte: „Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden. Want dit is de gehele verplichting van de mens.” — Prediker 12:13.