De zegen van Jehovah maakt rijk
„Het [zal] voor een rijke moeilijk . . . zijn het koninkrijk der hemelen in te gaan.” — MATTHÉÜS 19:23.
1, 2. Hoe laten verschillende soorten rijkdom zich met elkaar vergelijken?
HOE zou u reageren als iemand u liet weten: „U bent rijk geworden”? Velen zouden opgetogen zijn op het horen van zo’n bericht, als het zou betekenen dat zij rijk waren aan geld, grond of luxegoederen. Maar beschouw de kwestie van rijkdom eens vanuit dit standpunt: „De zegen van Jehovah — díe maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij.” — Spreuken 10:22.
2 Toen God zich met de patriarchen uit de oudheid en met de natie Israël inliet, zegende hij hen met voorspoed wanneer zij getrouw waren (Genesis 13:2; Deuteronomium 28:11, 12; Job 42:10-12). Koning Salomo was iemand die zo werd gezegend. Hij werd onmetelijk rijk. Toch leerde hij uit ervaring dat een leven waarin materiële rijkdom centraal stond, „ijdelheid en een najagen van wind” was (Prediker 2:4-11; 1 Koningen 3:11-13; 9:14, 28; 10:10). Toen Salomo schreef: „De zegen van Jehovah — díe maakt rijk”, legde hij derhalve niet de nadruk op materiële rijkdom. Hij bracht de waarheid onder woorden dat uw leven, wanneer u Gods zegen geniet, onvergelijkelijk veel rijker is dan het leven van degenen die hem niet dienen. Hoe dat zo?
3. In welke opzichten bent u werkelijk rijk indien u Gods zegeningen geniet?
3 Indien u een christen bent, kunt u thans Jehovah’s goedkeuring genieten en zegeningen zoals goddelijke wijsheid van hem ontvangen. U kunt opgenomen worden in een met een gezin te vergelijken gemeente bestaande uit christenen die algemeen genomen gelukkig en goed van vertrouwen zijn en die belangstelling voor u hebben. Gods wetten beschermen u tegen veel ziekten en gevaren. Ook kunt u de hoop koesteren goddelijke bescherming te genieten tijdens de „grote verdrukking” die voor dit goddeloze samenstel in het verschiet ligt — en dat u vervolgens zult mogen leven in het eeuwigdurende Paradijs dat daarna op aarde tot stand zal komen. U ziet dus dat u, met zulke schitterende zegeningen en vooruitzichten, inderdaad kunt zeggen: „Ik ben werkelijk rijk!” — Matthéüs 24:21, 22.
4. Hoe zou u uw geestelijke rijkdom in gevaar kunnen brengen? (Openbaring 3:17, 18)
4 De „rijkdom” die uw deel is doordat u Jehovah’s zegeningen geniet, zou echter door andere soorten van rijkdom — geld of materiële bezittingen — in gevaar kunnen worden gebracht. Weinigen van ons (ongeacht of wij financiële zekerheid genieten of over beperkte middelen beschikken) zouden grif toegeven: ’Ik loop werkelijk gevaar door de liefde voor geld af te dwalen.’ Denk echter aan de waarschuwing: „De liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord” (1 Timótheüs 6:10). Dat werd geschreven in een tijd toen alle goedgekeurde christenen met Gods geest gezalfd waren ten teken dat zij hemelse regeerders met Christus konden worden. Vermoedelijk hadden velen persoonlijk contact gehad met apostelen en anderen die met Jezus gewandeld hadden. Indien sommigen van hen door geld zijn „afgedwaald”, hoe groot is dan niet het gevaar voor ons! — 2 Korinthiërs 5:5; Romeinen 8:17, 23.
De rijke man en de kameel
5. Hoe bezag Jezus rijkdom?
5 Jezus bracht het gevaar van rijkdom dikwijls ter sprake, want het is een gevaar waardoor iedereen wordt bedreigd, zowel degenen die welgesteld zijn als zij die het niet zijn (Matthéüs 6:24-32; Lukas 6:24; 12:15-21). Beschouw als uitgangspunt voor een zelfonderzoek eens wat Jezus bij één gelegenheid zei, zoals staat opgetekend in Matthéüs 19:16-24; Markus 10:17-30 en Lukas 18:18-30. Waarom zouden wij er eigenlijk nu niet even de tijd voor nemen om één van deze verslagen te lezen of ze allemaal door te nemen?
6, 7. (a) Welk gesprek vond er plaats tussen Jezus en een jonge man? (b) Welke raad gaf Jezus naderhand?
6 Er kwam een jonge regeerder bij Jezus om te vragen: „Wat moet ik doen om eeuwig leven te beërven?” Jezus vestigde zijn aandacht op de Wet, en maakte daarmee duidelijk dat Jehovah niet had nagelaten kenbaar te maken wat ervoor nodig was. De man antwoordde dat hij Gods geboden ’van zijn jeugd af’ in acht genomen had. Het was alsof hij voor de deur stond die ten leven leidt, maar hij voelde dat hij nog in iets te kort schoot. Misschien dacht hij dat er nog een ander goed werk was, een of andere heldendaad, die de laatste stap zou vormen waardoor hij de deur naar eeuwig leven zou binnengaan. Jezus’ antwoord heeft een brede toepassing: „Verkoop alle dingen die gij hebt en deel uit aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben; en kom, wees mijn volgeling.” Wat gebeurde er? „Toen hij dit hoorde, werd hij diepbedroefd, want hij was zeer rijk [of: had vele goederen].” Daarom ging de man weg. — Lukas 18:18, 21-23; Markus 10:22.
7 Naderhand merkte Jezus op: „Hoe moeilijk zal het zijn voor hen die geld hebben, het koninkrijk Gods binnen te gaan! Ja, voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naainaald te gaan dan voor een rijke het koninkrijk Gods binnen te gaan” (Lukas 18:24, 25). Gold die raad uitsluitend voor die rijke regeerder? Of is hij ook op u van toepassing, ongeacht of u welgesteld of arm bent? Laten wij eens zien.
8. (a) Wat was de jonge joodse regeerder voor iemand? (b) Welke tekortkoming had hij, en waarom dient dit onze belangstelling te hebben?
8 Misschien helpt het u de situatie van die jonge regeerder te begrijpen als u zich een hedendaags gelijksoortig voorbeeld voor de geest roept — een reine jonge christen met een goede kennis van de bijbel, een voortreffelijke moraal en van rijke afkomst. In deze tijd zou u zo iemand kunnen benijden. Maar Jezus constateerde een groot gebrek in de jonge joodse man: Zijn rijkdom of zijn bezittingen namen een te belangrijke plaats in zijn leven in. Daarom gaf Jezus die raad. U ziet wel waarom dit bijbelverslag voor ons allen bestemd is, of wij nu rijk of arm zijn. Geld en bezittingen zouden voor ieder van ons te belangrijk kunnen worden, ongeacht of wij ze reeds bezitten of er alleen maar naar verlangen.
9. Hoe weten wij dat Jezus het bezit van rijkdom als zodanig niet veroordeelde?
9 Jezus zei niet dat iemand die materiële rijkdom bezat God niet kon dienen. Velen hebben dat wel gedaan. Die jonge joodse man had het gedaan — tot op zekere hoogte. Dan was er de belastinginner Zachéüs, en die „was rijk” (Lukas 19:2-10). Sommige gezalfde christenen in de eerste eeuw waren welgesteld en daarom moesten vooral zij ’vrijgevig zijn, mededeelzaam’ (1 Timótheüs 6:17, 18; Jakobus 1:9, 10). En ook in deze tijd zijn er welgestelde christenen. Dikwijls hebben zij edelmoedige bijdragen geschonken om het Koninkrijkswerk te ondersteunen, hebben zij hun huis opengesteld voor vergaderingen en hun auto in de bediening gebruikt. Waarom zei Jezus dit dan over de rijke man en de kameel? Wat kunnen wij ervan leren?
10. Welke conclusie kunnen wij trekken uit de raad die Jezus bij die gelegenheid gaf?
10 Het zal u duidelijk zijn dat tot het einde toe getrouw blijven nog heel iets anders is dan een begin maken met het aanbidden van God (Matthéüs 24:13; Filippenzen 3:12-14). Misschien heeft Jezus dit in gedachten gehad toen hij zei: „Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke het koninkrijk Gods binnen te gaan” (Markus 10:25). Geen kameel zou zich door het minuscule oog van een naainaald heen kunnen wringen, dus bediende Jezus zich klaarblijkelijk van een hyperbool, een overdrijving, die niet bedoeld was om letterlijk genomen te worden. Er wordt echter wel mee duidelijk gemaakt hoe moeilijk het voor een rijke is iets bepaalds te doen. Wat dan wel? Niet slechts een begin te maken met het dienen van God, neen, maar „het koninkrijk Gods binnen te gaan”, werkelijk eeuwig leven te verwerven. Hoe u er financieel ook voor staat, Jezus’ raad kan een hulp vormen voor uw denkwijze, uw geestelijke vooruitgang en het verwerven van eeuwig leven.
Waarom voor de rijken zo moeilijk?
11. Welke uitwerking had Jezus’ prediking op de armen en de rijken?
11 Door middel van het predikingswerk dat Jezus en de apostelen verrichtten, werd ’aan de armen het goede nieuws bekendgemaakt’ (Matthéüs 11:5). Er was geen discriminatie jegens de rijken. Toch schijnt het dat er zich onder de armen meer personen bevonden die zich van hun geestelijke nood bewust waren en gunstig op de boodschap van hoop reageerden (Matthéüs 5:3, 6; 9:35, 36). De rijke joden waren tevredener over de bestaande gang van zaken. (Vergelijk Lukas 6:20, 24, 25.) Toch waren er destijds uitzonderingen, en die zijn er ook in deze tijd. Sommige rijke mensen aanvaarden de boodschap van de bijbel en dienen God. Dit kan geweldige resultaten voor hen hebben. Dat was zo in het geval van Paulus, die zich door zijn status in het leven niet liet tegenhouden (Filippenzen 3:4-8). Niettemin zei Jezus dat het voor de rijken moeilijker zou zijn.
„De bedrieglijke kracht van de rijkdom”
12, 13. (a) Welk punt met betrekking tot zorgen bracht Jezus in een illustratie onder de aandacht? (b) Waarom staan de welgestelden nog voor een extra hindernis?
12 Jezus zei in zijn illustratie over zaadjes die op verschillende soorten aarde vielen, dat sommige ervan „tussen de doornen [vielen], en de doornen kwamen op en verstikten ze”. Hij legde uit: „Die tussen de doornen is gezaaid, is hij die het woord hoort, maar de zorg van dit samenstel van dingen en de bedrieglijke kracht van de rijkdom verstikken het woord, en hij wordt onvruchtbaar” (Matthéüs 13:7, 22). Vrijwel iedereen ondervindt iets van „de zorg van dit samenstel van dingen”. Het is gemakkelijk in te zien waarom dit het geval is met iemand die behoeftig, werkloos of gehandicapt is. Iemand die financiële zekerheid geniet, zal misschien niet dezelfde zorgen hebben, maar toch zou zelfs hij of zij zich heel bezorgd kunnen maken over de gevolgen van inflatie, belastingwijzigingen, of het gevaar van diefstal. Rijk en arm kunnen dus beide hun zorgen hebben. — Matthéüs 6:19-21.
13 Jezus toonde aan dat sommigen ook belemmerd zouden kunnen worden door „de bedrieglijke kracht van de rijkdom”. Het streven naar financieel succes kan iemand geheel in beslag nemen. De miljonair Aristoteles Onassis heeft eens opgemerkt: „Als je een bepaald punt hebt bereikt, wordt geld onbelangrijk. Waar het op aankomt, is succes. Het zou het verstandigst zijn als ik nu ophield. Maar dat kan ik niet. Ik moet steeds hoger en hoger blijven mikken — alleen maar vanwege de opwinding.” Zo zou ook een christen het opwindend kunnen vinden zich omhoog te worstelen op de ondernemingsladder. Of hij zou ertoe verleid kunnen worden zijn bedrijf uit te breiden lang nadat hij bereikt heeft wat hij eerder in zijn leven als „voldoende” zou hebben beschouwd. In plaats van minder te gaan werken (of ermee op te houden) zodat hij de volle-tijddienst op zich kan nemen, gaat hij zijn „voorraadschuren [of huizen] afbreken en grotere bouwen”. (Zie Lukas 12:15-21.) Zou dat u kunnen overkomen? Denkt u dat God van oordeel zou zijn dat iemand in die situatie hem met geheel zijn ziel dient? — Matthéüs 22:37.
14. Hoe kan worden geïllustreerd dat rijkdom voor een christen een belemmering zou kunnen vormen? (Spreuken 28:20)
14 Er zijn nog andere manieren waarop rijkdom (of de zucht naar rijkdom) een christen kan beletten ’eeuwig leven te beërven’. Eén daarvan is dat de liefde voor rijkdom hem ertoe zou kunnen bewegen zich van wereldse tactieken te bedienen, zoals het te laag opgeven van het inkomen, of hij zou andere oneerlijke maar algemeen gangbare methoden kunnen aangrijpen. Of indien hij medechristenen in dienst heeft die eerlijk zijn en hard werken, zou hij zijn eigen persoonlijke winst belangrijker kunnen achten dan hun geestelijke gezindheid. Om hen vaster aan hun baan te binden, zou hij hen bijvoorbeeld kunnen aanmoedigen zich een duurdere levensstijl aan te meten (of zelfs schulden te maken om luxueus te kunnen leven). En aangezien hij hun baas is, zou er een neiging kunnen bestaan deze verhouding ook in gemeentelijke aangelegenheden te laten gelden.
15. Hoe hebben sommige vroege christenen misschien de schadelijke gevolgen van rijkdom ondervonden? (Psalm 73:3-8, 12, 27, 28)
15 Misschien hebben sommige rijke christenen in de eerste eeuw behoord tot degenen die aan „de bedrieglijke kracht van de rijkdom” ten prooi vielen. Jakobus schreef over ’de ellenden die over u, de rijken, komen’. Zij bezaten kostbare gewaden, hadden goud en zilver vergaard door hun personeel te weinig te betalen, en waren vet geworden in hun weelde (Jakobus 5:1-5). Zo is het ook in deze tijd. Rijkdom stelt iemand dikwijls in de gelegenheid overdadig te eten en te drinken, wat schadelijk voor zijn lichaam zou kunnen zijn. Ook kan rijkdom hem veroorloven voortdurend op reis te zijn, waardoor hij vaak uit de plaatselijke gemeente weg is. Hiermee wil niet gezegd zijn dat mooie kleren, juwelen, voedsel en reizen op zichzelf schadelijk zijn. De „rijken” over wie Jakobus schreef, werden door deze dingen echter niet geholpen; wegens het lage pitje waarop hun geestelijke gezindheid brandde en de ongunstige positie die zij in Gods ogen innamen, hadden zij reden om te ’wenen en jammeren om de ellenden die over hen zouden komen’.
16. Waarom gaf Jezus zulke duidelijke raad omtrent rijkdom, en wat dient u zich af te vragen?
16 Jezus was beslist op de hoogte van de pijn en de belemmeringen voor hun geestelijke gezindheid waarmee de welgestelden dikwijls te kampen hebben. Hij wist ook dat kostbare goederen letterlijk kunnen wegrotten of waardeloos kunnen blijken te zijn, hetgeen met christelijke rijkdommen nooit zal gebeuren (Spreuken 11:28; Markus 10:29, 30). Jezus bewees ons allen derhalve een echte dienst door de volgende waarschuwing te geven: „Hoe moeilijk zal het zijn voor hen die geld hebben, het koninkrijk Gods binnen te gaan!” (Lukas 18:24) Wij kunnen ons voordeel doen met zijn waarschuwing, ook al zijn onze financiële middelen zeer beperkt. Hoe? Door iedere ambitie die wij mochten hebben om nu rijk te worden, de kop in te drukken. Christenen geloven dat Jezus de waarheid sprak. Wij geloven wat Jezus gezegd heeft over zijn Vader, over het einde van dit samenstel en over het aankweken van liefde, en wij leven ernaar. Deze Waarheidspreker heeft ook gezegd: „Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke het koninkrijk Gods in te gaan” (Matthéüs 19:24). Gelooft u dat werkelijk? Bewijzen uw daden, uw levensstijl en uw houding dat u het gelooft?
Blijf rijk — op Gods manier
17. Hoe zorgen veel christenen dat zij ervoor in aanmerking komen door Jehovah rijk te worden gemaakt?
17 Uit de gehele wereld komen er bewijzen binnen dat de overgrote meerderheid van Gods dienstknechten raad zoals die in Matthéüs 19:16-24 staat, ter harte neemt. Veel jonge christenen besluiten om, wanneer zij hun normale schoolopleiding voltooid hebben, de volle-tijddienst op zich te nemen. Echtgenotes die werelds werk zouden kunnen doen om het gezinsinkomen te vergroten, besteden in plaats daarvan meer tijd aan christelijke activiteiten en maken daarmee zichzelf en anderen geestelijk rijker. Er zijn zelfs mannen op wie de schriftuurlijke verantwoordelijkheid rust in materieel opzicht voor hun gezin te zorgen, die wegen vinden om een groter aandeel aan de bediening te hebben.
18, 19. Welke stappen hebben sommigen gedaan die door Jehovah gezegend wilden worden?
18 Een ouderling van midden dertig geeft toe dat „in de volle-tijddienst gaan altijd slechts woorden waren die mij van de lippen rolden”. Hij verdiende meer dan $25.000 per jaar, kreeg bovendien een onkostenvergoeding en reed in een auto van de zaak. Toen werd hem gevraagd op het congres van 1983 de lezing „Juiste doeleinden stellen en ook verwezenlijken” uit te spreken. Hij bekent: „Terwijl ik gretig de stof doorlas, werd ik zo verlegen en beschaamd, dat ik ernstige gewetensnood kreeg.” Voordat het congres aanbrak, bespraken hij en zijn vrouw hun situatie. Weldra nam hij een deeltijdbaan en sloot zich bij zijn vrouw aan in de pioniersdienst. Zij pionieren nog steeds, en zijn gelukkig met de vele geestelijke zegeningen die zij genieten.
19 Anderen zijn uit gebieden waar de mogelijkheden om rijk te worden voor het opscheppen lagen, verhuisd naar plaatsen waar zij hun geestelijke activiteiten konden uitbreiden. Een Canadees echtpaar schreef over hun pioniersdienst in Latijns-Amerika: „Hoewel er hier veel armoede onder de broeders en zusters is, hebben zij een geweldige ijver voor de waarheid. Zij mogen dan in werelds opzicht arm zijn, maar geestelijk zijn zij miljonairs. Wij hebben 38 verkondigers, van wie er 10 gewone pionier zijn. Wij moeten de vergaderingen tweemaal houden omdat er zo veel aanwezigen zijn — gemiddeld tussen de 110 en 140. De twee ouderlingen en drie dienaren in de bediening moeten al deze vergaderingen behartigen. Van onze nederige broeders hier leren wij opnieuw de les wat het betekent Jehovah werkelijk op de eerste plaats in ons leven te stellen. Zij laten ons zien dat Jehovah met geheel onze ziel gediend kan worden, wat onze omstandigheden ook mogen zijn.”
20. Hoe dienen wij in ons hart over materiële rijkdom te denken?
20 Zulke christenen hebben geen deugdelijke reden om iemand die rijk is, hetzij buiten of binnen de gemeente, te benijden, of zich door materialistische ambities in beslag te laten nemen. Zij beseffen dat er voor een normaal leven wat geld nodig is (Prediker 5:3; 7:12). Maar zij zien ook in dat Jezus de waarheid sprak — de rijken worden geconfronteerd met vele geestelijke hindernissen, uitdagingen en gevaren. Eén zo’n moeilijke uitdaging voor hen „die rijk zijn in het tegenwoordige samenstel van dingen” is „niet hooghartig te zijn en hun hoop niet op onzekere rijkdom te vestigen, maar op God”. — 1 Timótheüs 6:17.
21. Wat valt degenen ten deel die geestelijke rijkdom najagen?
21 Droevig genoeg nam de jonge regeerder die met Jezus sprak deze uitdaging niet aan. Anderen zoals hij hebben God enige tijd gediend, maar hebben later in verband met hun rijkdom pijn en geestelijk schipbreuk geleden. Daartegenover staan de miljoenen loyale christenen die blijven bewijzen dat ’de zegen van Jehovah rijk maakt en dat hij er geen smart bijvoegt’ (Spreuken 10:22). Hun leven is zinvol; zij hebben waardevolle doeleinden en het gevoel dat zij iets tot stand brengen. Hun goede werken zullen eeuwig blijven bestaan en zullen hun nu en in de toekomst intense vreugde schenken. Laat ieder van ons ernaar streven in dat opzicht rijk te zijn. — Filippenzen 4:1; 1 Thessalonicenzen 2:19, 20.
Gedachten ter overweging
◻ Wat voor rijkdom wordt in Spreuken 10:22 bedoeld?
◻ Waar ging het om in Jezus’ opmerking over de rijke man en de kameel?
◻ Waarom is het leven voor de welgestelden dikwijls moeilijker?
◻ Hoe kunnen wij ernaar streven rijk te zijn op Gods manier?
[Kader op blz. 10]
Rijkdom en het gezin
WANNEER u nadenkt over de mogelijke uitwerking van rijkdom, zie dan uw gezin niet over het hoofd. Beschouw de volgende berichten eens:
Uit Canada komt een bericht van psychiaters die de kinderen van de superrijken hadden bestudeerd: „Het leven verveelt hen. Zij hebben geen andere doeleinden dan doen waar zij zin in hebben en kunnen zelfs de geringste frustratie niet verdragen. Zij kennen weinig emoties van enigerlei aard. Zij houden zich hoofdzakelijk bezig met dingen kopen, reizen maken en nieuwe bronnen van opwinding zoeken.”
The New York Times merkte over een gewezen miljonair het volgende op: „Naarmate zijn succes in zaken en zijn rijkdom toenamen, zo zegt hij, zag hij zijn gezin veranderen. ’Mijn vrouw en dochter maten de mensen gewoonlijk af naar het geld dat zij bezaten, en als ik de ene dochter een huis van $300.000 gaf, moest ik de andere dochter $300.000 in contanten geven.’” Nadat hij een hartaanval had gehad en „bovendien zag wat de rijkdom bij zijn vrouw en kinderen teweeggebracht had”, veranderde hij zijn levenswijze.
Betreffende een olierijk land in het Midden-Oosten merkte Arnold Hottinger op: ’De pathologie van de rijkdom is iets wat ook de vele buitenlandse artsen kennen die hierheen komen om een hoog inkomen te verdienen. Nergens, zo berichten zij, komen psychosomatische kwalen zo veelvuldig voor als hier — kwalen die echt lijden teweegbrengen, maar die niet worden veroorzaakt door een aantoonbaar mankement in het fysieke organisme. Er zijn, zo zeggen zij, jonge mensen die alle symptomen van ouderdom vertonen, en oude mensen die zich als jongelieden gedragen.’