Hoofdstuk vijfentwintig
De Koning en zijn vorsten
1, 2. Wat valt er over de tekst van de Dode-Zeerol van Jesaja te vertellen?
TEGEN het einde van de jaren veertig van de vorige eeuw werd in Palestina in grotten in de buurt van de Dode Zee een opmerkelijke verzameling boekrollen gevonden. Ze kwamen bekend te staan als de Dode-Zeerollen en men is van mening dat ze tussen 200 v.G.T. en 70 G.T. geschreven zijn. De bekendste ervan is een in het Hebreeuws, op duurzaam leer geschreven boekrol van Jesaja. Deze boekrol is bijna compleet en de tekst wijkt heel weinig af van die in handschriften van de masoretische tekst die van ongeveer 1000 jaar later dateren. De boekrol bewijst dus dat de bijbeltekst nauwkeurig is overgeleverd.
2 Een opmerkenswaardig detail van de Dode-Zeerol van Jesaja is, dat het gedeelte dat wij nu kennen als Jesaja hoofdstuk 32 gemarkeerd is met een „X”, door een afschrijver in de marge gekrabbeld. Wij weten niet waarom de afschrijver daar zo’n teken heeft gezet, maar wij weten wel dat er iets bijzonders is met dit gedeelte van de bijbel.
Heersend voor rechtvaardigheid en gerechtigheid
3. Welk bestuur wordt in de boeken Jesaja en Openbaring voorzegd?
3 Jesaja hoofdstuk 32 begint met een opwindende profetie die een opmerkelijke vervulling heeft in onze tijd: „Zie! Een koning zal regeren voor louter rechtvaardigheid; en wat vorsten betreft, zij zullen als vorsten heersen voor louter gerechtigheid” (Jesaja 32:1). Ja, „Zie!” Die uitroep doet ons denken aan eenzelfde uitroep in het laatste profetische boek van de bijbel: „Degene die op de troon was gezeten, zei: ’Zie! Ik maak alle dingen nieuw’” (Openbaring 21:5). De bijbelboeken Jesaja en Openbaring, geschreven met een tussenpoos van zo’n 900 jaar, geven allebei een hartverwarmende beschrijving van een nieuw bestuur — „een nieuwe hemel”, bestaande uit de Koning, Christus Jezus, die in 1914 in de hemel op de troon is geplaatst, en 144.000 mederegeerders, die „uit het midden van de mensen gekocht” zijn — en van „een nieuwe aarde”, een mondiale, verenigde mensenmaatschappija (Openbaring 14:1-4; 21:1-4; Jesaja 65:17-25). Deze hele regeling wordt mogelijk gemaakt door Christus’ loskoopoffer.
4. Welke kern van de nieuwe aarde is er nu?
4 Na in een visioen de uiteindelijke verzegeling van deze 144.000 mederegeerders gezien te hebben, bericht de apostel Johannes: „Ik [zag], en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam.” Dat is de kern van de nieuwe aarde — een grote schare die nu in de miljoenen loopt, bijeengebracht aan de zijde van de enkele, overwegend bejaarde overgeblevenen van de 144.000. Deze grote schare zal de snel naderbij komende grote verdrukking overleven en zal op de Paradijsaarde gezelschap krijgen van uit de doden opgewekte getrouwen en miljarden anderen die in de gelegenheid gesteld zullen worden geloof te oefenen. Allen die dat doen, zullen gezegend worden met eeuwig leven. — Openbaring 7:4, 9-17.
5-7. Welke rol spelen de voorzegde „vorsten” in Gods kudde?
5 Maar zolang de huidige van haat vervulde wereld bestaat, hebben leden van de grote schare bescherming nodig. Die wordt in belangrijke mate verschaft door de „vorsten” die „heersen voor louter gerechtigheid”. Wat een grootse regeling! Deze „vorsten” worden verder beschreven in de gloedvolle bewoordingen van Jesaja’s profetie: „Een ieder moet als een wijkplaats voor de wind blijken te zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land.” — Jesaja 32:2.
6 Juist in deze tijd van wereldwijde ellende is er behoefte aan „vorsten”, ja, ouderlingen die ’aandacht schenken aan de gehele kudde’, die voor Jehovah’s schapen zorgen en in harmonie met Jehovah’s rechtvaardige beginselen rechtspreken (Handelingen 20:28). Zulke „vorsten” moeten voldoen aan de vereisten die in 1 Timotheüs 3:2-7 en Titus 1:6-9 zijn uiteengezet.
7 In zijn grote profetie over het rampspoedige „besluit van het samenstel van dingen” zei Jezus: „Ziet toe dat gij niet wordt verschrikt” (Mattheüs 24:3-8). Waarom laten Jezus’ volgelingen zich geen schrik aanjagen door de huidige gevaarlijke wereldtoestanden? Eén reden is dat de „vorsten” — of zij nu gezalfden zijn of „andere schapen” — de kudde loyaal beschermen (Johannes 10:16). Onbevreesd zorgen zij voor hun broeders en zusters, zelfs bij verschrikkingen als etnische oorlogen en genocide. In een geestelijk uitgeputte wereld zorgen zij ervoor dat terneergeslagen zielen verkwikt worden door de opbouwende waarheden uit Gods Woord, de bijbel.
8. Hoe leidt Jehovah de „vorsten” op die tot de andere schapen behoren, en hoe gebruikt hij hen?
8 De afgelopen vijftig jaar zijn de „vorsten” duidelijk in het beeld verschenen. „Vorsten” die tot de andere schapen behoren, worden opgeleid als een zich ontwikkelende „overste”-klasse, zodat na de grote verdrukking bekwame personen onder hen gereed zullen zijn voor een aanstelling om in de „nieuwe aarde” in een bestuurlijke hoedanigheid te dienen (Ezechiël 44:2, 3; 2 Petrus 3:13). Door geestelijke leiding en verkwikking te verschaffen terwijl zij de leiding nemen in de Koninkrijksbediening, tonen zij „als de schaduw van een zware, steile rots” te zijn die de kudde verlichting brengt in haar domein van aanbidding.b
9. Uit welke toestanden blijkt de behoefte aan „vorsten” in deze tijd?
9 In deze gevaarlijke laatste dagen van Satans goddeloze wereld hebben opgedragen christenen die bescherming heel hard nodig (2 Timotheüs 3:1-5, 13). Er waait een krachtige wind van valse leer en verdraaide propaganda. Er woeden stormen in de vorm van burgeroorlogen en oorlogen tussen verschillende staten en van directe aanvallen op getrouwe aanbidders van Jehovah God. In een wereld die geteisterd wordt door geestelijke droogte hebben christenen wanhopig behoefte aan de waterstromen van zuivere, onvervalste waarheid om hun geestelijke dorst te lessen. Gelukkig heeft Jehovah beloofd dat zijn regerende Koning via zijn gezalfde broeders en ondersteunende „vorsten” uit de andere schapen, in deze tijd van nood neerslachtigen en ontmoedigden zal aanmoedigen en leiden. Op die manier zal Jehovah ervoor zorgen dat wat rechtvaardig en recht is, zal zegevieren.
Aandacht schenken met ogen, oren en het hart
10. Welke voorzieningen heeft Jehovah getroffen opdat zijn volk geestelijke zaken kan ’zien’ en ’horen’?
10 Hoe heeft de grote schare gereageerd op Jehovah’s theocratische regeling? De profetie vervolgt: „De ogen der zienden zullen niet dichtgestreken zijn, en zelfs de oren der horenden zullen aandacht schenken” (Jesaja 32:3). Door de jaren heen heeft Jehovah ervoor gezorgd dat zijn waardevolle dienstknechten onderricht kregen en tot rijpheid werden gebracht. De theocratische bedieningsschool en andere bijeenkomsten die wereldwijd in de gemeenten van Jehovah’s Getuigen worden gehouden, de districtsvergaderingen en nationale en internationale congressen, en de gespecialiseerde opleiding van de „vorsten” om de kudde met liefdevolle zorg te behandelen, hebben allemaal bijgedragen tot de opbouw van een verenigde, mondiale broederschap van miljoenen mensen. Waar op aarde deze herders ook zijn, hun oren staan wijd open voor aanpassingen in het begrip van het voortschrijdende woord der waarheid. Met een door de bijbel geoefend geweten zijn zij altijd bereid tot luisteren en gehoorzamen. — Psalm 25:10.
11. Waarom spreekt Gods volk nu vol vertrouwen in plaats van onzeker te stamelen?
11 De profetie waarschuwt vervolgens: „Zelfs het hart der voorbarigen zal acht geven op kennis, en zelfs de tong der stamelenden zal vaardig zijn in het spreken van duidelijke dingen” (Jesaja 32:4). Laat niemand voorbarige conclusies trekken over wat goed en wat kwaad is. De bijbel zegt: „Hebt gij een man aanschouwd die haastig is met zijn woorden? Er is meer hoop voor een verstandeloze dan voor hem” (Spreuken 29:20; Prediker 5:2). Vóór 1919 was zelfs Jehovah’s volk bezoedeld met Babylonische denkbeelden. Maar vanaf dat jaar heeft Jehovah hun een duidelijker begrip van zijn voornemens gegeven. Zij hebben gemerkt dat de door hem geopenbaarde waarheden niet voorbarig maar goed doordacht zijn, en in plaats van onzeker te stamelen, spreken zij nu met de zekerheid van geloof.
„De onzinnige”
12. Wie zijn in deze tijd ’de onzinnigen’, en in welke zin ontbreekt het hun aan edelmoedigheid?
12 Jesaja’s profetie schildert vervolgens een contrast: „De onzinnige zal niet langer edelmoedig worden genoemd; en wat de beginselloze man betreft, van hem zal niet worden gezegd dat hij edel is; want de onzinnige zal van zijn kant louter onzinnigheid spreken” (Jesaja 32:5, 6a). Wie is „de onzinnige”? Als ter beklemtoning verschaft koning David tweemaal het antwoord: „De persoon zonder verstand heeft in zijn hart gezegd: ’Er is geen Jehovah.’ Zij hebben verderfelijk gehandeld, zij hebben verfoeilijk gehandeld in hun gedragingen. Er is niemand die het goede doet” (Psalm 14:1; 53:1). Uiteraard zeggen verstokte atheïsten dat er geen Jehovah is. Dat doen in feite ook „intellectuelen” en anderen die zich gedragen alsof er geen God bestaat omdat zij geloven dat zij niemand rekenschap verschuldigd zijn. De waarheid is niet in hen. Er is geen edelmoedigheid in hun hart. Zij hebben geen evangelie van liefde. In tegenstelling tot ware christenen zijn zij traag met het helpen van behoeftigen in nood of laten zij het helemaal afweten.
13, 14. (a) Hoe bewerken hedendaagse afvalligen wat schadelijk is? (b) Wat proberen afvalligen de hongerigen en dorstigen te onthouden, maar wat zal de uiteindelijke afloop zijn?
13 Veel van die onzinnigen gaan degenen haten die Gods waarheid hooghouden. „Zijn hart zelf zal werken aan wat schadelijk is, om te werken aan afval en tegen Jehovah te spreken wat eigenzinnig is” (Jesaja 32:6b). Dat gaat zeker op voor hedendaagse afvalligen! In een aantal landen in Europa en Azië hebben afvalligen hun krachten gebundeld met andere tegenstanders van de waarheid; zij vertellen de autoriteiten uitgesproken leugens over Jehovah’s Getuigen om zo te bereiken dat hun werk wordt verboden of aan banden wordt gelegd. Zij vertonen de geest van de „boze slaaf”, over wie Jezus profeteerde: „Indien die boze slaaf ooit in zijn hart zou zeggen: ’Mijn meester blijft uit’, en zijn medeslaven zou beginnen te slaan en met de verstokte dronkaards zou eten en drinken, dan zal de meester van die slaaf komen op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet weet, en hij zal hem met de grootste strengheid straffen en hem zijn deel met de huichelaars toewijzen. Daar zal hij wenen en knarsetanden.” — Mattheüs 24:48-51.
14 Ondertussen bewerkt de afvallige dat „de ziel van de hongerige ledig [gaat], en hij doet zelfs de dorstige zonder drinken gaan” (Jesaja 32:6c). Vijanden van de waarheid trachten mensen die naar waarheid hongeren geestelijk voedsel te onthouden en dorstigen ervan te weerhouden de verfrissende wateren van de Koninkrijksboodschap te drinken. Maar wat de uiteindelijke afloop zal zijn, deelt Jehovah zijn volk via een van zijn andere profeten mee: „Zij zullen stellig tegen u strijden, maar zij zullen u niet overmeesteren, want ’ik ben met u’, is de uitspraak van Jehovah, ’om u te bevrijden’.” — Jeremia 1:19; Jesaja 54:17.
15. Wie in het bijzonder zijn thans ’beginselloos’, welke „leugenwoorden” hebben zij gepropageerd, en met welk gevolg?
15 In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft de immoraliteit in alle openheid om zich heen mogen grijpen in de landen van de christenheid. Hoe komt dat? De profetie voorzei één oorzaak: „Wat de beginselloze man betreft, zijn werktuigen zijn slecht; hijzelf heeft raad gegeven met betrekking tot losbandige gedragingen, om de ellendigen met leugenwoorden te gronde te richten, zelfs wanneer een arme spreekt wat recht is” (Jesaja 32:7). Als een vervulling van deze woorden hebben veel geestelijken in het bijzonder zich toegeeflijk opgesteld tegenover voorechtelijke seks, het samenwonen van ongehuwden en homoseksualiteit — ja, „hoererij en allerlei onreinheid” (Efeziërs 5:3). Op die manier ’richten zij hun kudden te gronde’ met hun leugenwoorden.
16. Wat maakt ware christenen gelukkig?
16 Wat verkwikkend is in contrast daarmee de vervulling van de volgende woorden van de profeet! „Wat de edelmoedige betreft, met betrekking tot edelmoedige dingen heeft hij raad gegeven, en ten gunste van edelmoedige dingen zal hijzelf opstaan” (Jesaja 32:8). Jezus zelf moedigde tot edelmoedigheid aan toen hij zei: „Beoefent het geven, en u zal gegeven worden. Een voortreffelijke, aangestampte, geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot storten. Want met de maat waarmee gij meet, zal men ook u meten” (Lukas 6:38). Ook de apostel Paulus wees op de zegeningen die edelmoedigen ten deel vallen toen hij zei: „[Houdt] de woorden van de Heer Jezus in gedachte . . ., toen hijzelf zei: ’Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen’” (Handelingen 20:35). Ware christenen worden gelukkig, niet door het verwerven van stoffelijke rijkdom of sociaal aanzien, maar door edelmoedig te zijn — net zoals hun God, Jehovah, edelmoedig is (Mattheüs 5:44, 45). Hun grootste geluk vinden zij in het doen van Gods wil, in edelmoedig zichzelf geven om anderen „het glorierijke goede nieuws van de gelukkige God” bekend te maken. — 1 Timotheüs 1:11.
17. Wie zijn thans als de „zorgeloze dochters” over wie Jesaja spreekt?
17 Jesaja’s profetie vervolgt: „Gij onbezorgde vrouwen, staat op, luistert naar mijn stem! Gij zorgeloze dochters, leent het oor aan mijn woord! Binnen een jaar en enkele dagen zult gij zorgelozen in beroering worden gebracht, want de druivenoogst zal tot een einde zijn gekomen maar er zal geen ooftinzameling komen. Beeft, gij onbezorgde vrouwen! Raakt in beroering, gij zorgelozen!” (Jesaja 32:9-11a) De houding van deze vrouwen kan ons doen denken aan degenen in deze tijd die beweren God te dienen maar niet ijverig zijn in zijn dienst. Zij worden aangetroffen in de religies van „Babylon de Grote, de moeder van de hoeren” (Openbaring 17:5). Leden van de godsdiensten van de christenheid bijvoorbeeld voldoen heel sterk aan de beschrijving die Jesaja van deze „vrouwen” geeft. Zij zijn ’onbezorgd’, niet geïnteresseerd in het oordeel en de beroering die weldra met volle kracht over hen zullen komen.
18. Wie krijgt opdracht ’de lendenen te omgorden met een zak’, en waarom?
18 Tot de valse religie wordt vervolgens de oproep gericht: „Ontkleedt en ontbloot u en omgordt de lendenen met een zak. Slaat u jammerend op de borst om de begeerlijke velden, om de vruchtdragende wijnstok. Op de grond van mijn volk schieten slechts doornen, stekelige struiken op, want ze zijn op alle huizen van uitbundige vreugde, ja, op de uitgelaten stad” (Jesaja 32:11b-13). Met de uitdrukking „Ontkleedt en ontbloot u” zal waarschijnlijk geen totale ontkleding bedoeld worden. In de oudheid was het gebruikelijk een bovenkleed over een onderkleed te dragen. Het bovenkleed was vaak een identificatiemiddel (2 Koningen 10:22, 23; Openbaring 7:13, 14). De profetie gebiedt leden van valse religies dus hun bovenkleren — hun schijnidentiteit als dienstknechten van God — af te leggen en zich in plaats daarvan in zakken te hullen, symbolen van rouw vanwege hun komende oordeel (Openbaring 17:16). Er is geen godvruchtige vruchtbaarheid te vinden onder de religieuze organisaties van de christenheid, die beweert Gods „uitgelaten stad” te zijn, of onder de overige leden van het wereldrijk van valse religie. Hun domein van werkzaamheid levert „slechts doornen, stekelige struiken” van nalatigheid en verwaarlozing op.
19. Welke toestand van het afvallige „Jeruzalem” wordt door Jesaja onthuld?
19 Dit sombere beeld strekt zich tot alle delen van het afvallige „Jeruzalem” uit: „Zelfs de woontoren is verlaten, zelfs het tumult van de stad is uitgestorven; ja, Ofel en de wachttoren zijn kale velden geworden, voor onbepaalde tijd de uitbundige vreugde van zebra’s, de weide van kudden” (Jesaja 32:14). Het geldt zelfs voor Ofel. Ofel is een hooggelegen deel van Jeruzalem dat goed verdedigbaar is. De opmerking dat Ofel een kaal veld wordt, betekent dat de stad totaal ontvolkt wordt. Jesaja’s woorden maken duidelijk dat het afvallige „Jeruzalem” — de christenheid — er niet op toeziet Gods wil te doen. Het is geestelijk onvruchtbaar, ver van enige waarheid en gerechtigheid — dierlijk in het extreme.
Een glorieus contrast!
20. Wat is het effect van de uitstorting van Gods geest op zijn volk?
20 Jesaja zet vervolgens een hartverwarmende hoop uiteen voor hen die Jehovah’s wil doen. Elke verlatenheid van Gods eigen volk zal slechts duren „totdat over ons de geest wordt uitgestort van omhoog, en de wildernis een boomgaard geworden zal zijn en de boomgaard zelf een waar woud wordt geacht” (Jesaja 32:15). Gelukkig is sinds 1919 Jehovah’s geest in overvloed uitgestort op zijn volk, zodat er als het ware een vruchtdragende boomgaard van gezalfde Getuigen is hersteld, gevolgd door een uitdijend woud van andere schapen. Voorspoed en groei karakteriseren zijn huidige aardse organisatie. In het herstelde geestelijke paradijs wordt „de heerlijkheid van Jehovah, de pracht van onze God,” door zijn volk weerspiegeld nu zij wereldwijd zijn komende koninkrijk verkondigen. — Jesaja 35:1, 2.
21. Waar wordt thans rechtvaardigheid, gerustheid en zekerheid gevonden?
21 Luister nu naar Jehovah’s glorieuze belofte: „In de wildernis zal stellig gerechtigheid verblijf houden, en in de boomgaard zal louter rechtvaardigheid wonen. En het werk van de ware rechtvaardigheid moet vrede worden, en de dienst van de ware rechtvaardigheid, gerustheid en zekerheid tot onbepaalde tijd” (Jesaja 32:16, 17). Wat een treffende beschrijving van de geestelijke toestand van Jehovah’s volk in deze tijd! In tegenstelling tot de meerderheid van de mensheid, die verdeeld is door haat, geweld en troosteloze geestelijke armoede, zijn ware christenen wereldwijd verenigd, ook al komen zij „uit alle natiën en stammen en volken en talen”. Zij leven, werken en dienen in harmonie met Gods rechtvaardigheid en doen dat in het vertrouwen uiteindelijk ware vrede en zekerheid tot onbepaalde tijd te genieten. — Openbaring 7:9, 17.
22. Wat is het verschil tussen de toestand van Gods volk en die van mensen in de valse religie?
22 In het geestelijke paradijs gaat Jesaja 32:18 al in vervulling. Daar staat: „Mijn volk moet in een vredige verblijfplaats wonen en in woonsteden van volledig vertrouwen en in ongestoorde rustplaatsen.” Maar voor zogenaamde christenen „zal [het] stellig hagelen wanneer het woud tegen de grond gaat en de stad wordt omlaaggebracht tot een lage toestand” (Jesaja 32:19). Ja, als een zware hagelstorm is Jehovah’s oordeel gereed om de onechte stad der valse religie te slaan, haar „woud” van aanhangers neer te halen, hen voor altijd weg te vagen!
23. Welk wereldomvattende werk nadert zijn voltooiing, en hoe moeten degenen die eraan deelnemen bezien worden?
23 Dit gedeelte van de profetie besluit met de woorden: „Gelukkig zijt gijlieden die zaait aan alle wateren, die de voet van de stier en van de ezel heenzendt” (Jesaja 32:20). De stier en de ezel waren lastdieren die door Gods volk uit de oudheid werden gebruikt bij het ploegen van de akkers en het zaaien. In deze tijd maakt Jehovah’s volk gebruik van drukpersen, elektronische apparatuur, moderne gebouwen en transportmiddelen en, bovenal, een eensgezinde, theocratische organisatie om miljarden bijbelse publicaties te drukken en te verspreiden. Bereidwillige werkers gebruiken deze instrumenten om overal op aarde, letterlijk „aan alle wateren”, zaden van Koninkrijkswaarheid te zaaien. Er is reeds een oogst van miljoenen godvrezende mannen en vrouwen binnengehaald en er sluiten zich nog grote menigten bij hen aan (Openbaring 14:15, 16). Zij moeten allemaal beslist „gelukkig” geprezen worden!
[Voetnoten]
a Met de „koning” in Jesaja 32:1 kan als eerste koning Hizkia bedoeld zijn geweest. Maar de voornaamste vervulling van Jesaja hoofdstuk 32 staat in verband met de Koning Christus Jezus.
b Zie De Wachttoren van 1 maart 1999, blz. 13-18, uitgegeven door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap.
[Illustraties op blz. 331]
In de Dode-Zeerollen staat Jesaja hoofdstuk 32 gemarkeerd met een „X”
[Illustraties op blz. 333]
Iedere ’vorst’ is als een wijkplaats voor de wind, een schuilplaats voor de regen, water in de woestijn en een schaduwplek tegen de zon
[Illustratie op blz. 338]
Een christen put veel geluk uit het delen van het goede nieuws met anderen