ESAR-HADDON
(E̱sar-Ha̱ddon) [uit het Assyrisch: Assur geeft een broeder].
Een jongere zoon en de opvolger van Sanherib, de koning van Assyrië. In een van zijn inscripties bevestigt Esar-Haddon het bijbelse verslag over de dood van zijn vader (Jes 37:37, 38) met de woorden: „Een vastberadenheid ’maakte zich meester van’ mijn broers. Zij verlieten de goden en namen hun toevlucht tot hun daden van geweld, door op kwaad te zinnen. . . . Om het koningschap te verwerven, vermoordden zij Sanherib, hun vader.” — Ancient Records of Assyria and Babylonia, door D. D. Luckenbill, 1927, Deel II, blz. 200, 201.
Volgens Esar-Haddons eigen woorden was hij reeds vóór de dood van zijn vader tot rechtmatige erfgenaam gekozen, en naar het schijnt diende hij als onderkoning in Babylon voordat hij koning van Assyrië werd. Esar-Haddon bericht dat hij na de moord op zijn vader de moordenaars tot Armenië („het land Ararat”, 2Kon 19:37) heeft nagejaagd, waar hij hen versloeg. Zijn officiële regeringstijd zou twaalf jaar geduurd hebben.
Kort na het begin van zijn regering begon Esar-Haddon de door Sanherib verwoeste stad Babylon te herbouwen. De tempel van Esagila werd gerestaureerd, en over de stad zelf zegt Esar-Haddon: „Babylon . . . heb ik opnieuw gebouwd, ik heb [de stad] vergroot, hoger en heerlijker gemaakt [dan voorheen].” — Ancient Records of Assyria and Babylonia, Deel II, blz. 244.
Zijn annalen vertellen over veldtochten tegen de Gimirrai of Cimmeriërs, die men voor de nakomelingen van Gomer houdt. (Vgl. Ge 10:2; Ez 38:6.) Hij veroverde ook de stad Sidon en bouwde in de nabijheid een nieuwe stad, die hij Kar-Esarhaddon noemde. In een van zijn inscripties somt hij zo’n twintig vazalkoningen op, onder wie ook Manasse van Juda (Menasi, koning van Yaudi).
Volgens het verslag in 2 Kronieken 33:10-13 werd Manasse door „de legeroversten die tot de koning van Assyrië behoorden”, gevangengenomen en naar Babylon gevoerd. In het verleden dachten sommigen dat deze verwijzing naar Babylon een vergissing was, aangezien zij van mening waren dat Manasse naar Nineve was gevoerd. Maar zoals reeds vermeld, herbouwde Esar-Haddon, die volgens zijn inscripties een tijdgenoot van Manasse was, de stad Babylon en wordt er over hem gezegd dat hij „veel minder geïnteresseerd was in de verfraaiing van Nineve, zijn hoofdstad, dan enige andere Assyrische koning” (The Interpreter’s Dictionary of the Bible, onder redactie van G. A. Buttrick, 1962, Deel 2, blz. 125). Als Manasse tijdens de regering van Esar-Haddon gevangengenomen werd, zou er niets ongerijmds zijn aan het feit dat hij naar Babylon werd gevoerd, welke stad door Esar-Haddon werd herbouwd, een prestatie waar hij zich vol trots op beroemde. Er zij echter opgemerkt dat ook Esar-Haddons zoon Assurbanipal er melding van maakt dat Manasse tijdens zijn regering schatplichtig was.
De „vijfenzestig jaar”. Ten tijde dat de tempel in Jeruzalem werd herbouwd, spraken enkele niet-Israëlitische bewoners van het land erover dat zij door „Esar-Haddon, de koning van Assyrië,” naar Samaria waren gevoerd (Ezr 4:2). Dat de door Assyrië gevolgde politiek van het overbrengen van mensen naar en vanuit Samaria tijdens de regering van Esar-Haddon nog steeds plaatsvond, is volgens sommigen een sleutel tot het begrip van de in Jesaja 7:8 genoemde periode van „vijfenzestig jaar”, binnen welke tijd Efraïm (met zijn hoofdstad te Samaria) verwoest zou worden. In de tussen de regering van Tiglath-Pileser III (die kort na Jesaja’s profetie met de deportatie van bewoners van het noordelijke koninkrijk Israël begon) en de regering van Esar-Haddon liggende tijdruimte zou zonder meer een periode van 65 jaar kunnen vallen, aan het einde waarvan Efraïm volledig ’verbrijzeld zou worden zodat het geen volk meer zou zijn’.
Verovering van Egypte. De meest in het oog springende militaire prestatie van Esar-Haddon was de verovering van Egypte, doordat hij de overwinning behaalde op het Egyptische leger onder de Ethiopische heerser Tirhaka (in 2Kon 19:9 „de koning van Ethiopië” genoemd) en de stad Memphis innam. Aldus voegde Esar-Haddon aan de vele titels die hij reeds had, de titel „Koning der koningen van Egypte” toe.
Hoewel Esar-Haddon Egypte in districten organiseerde en over de vorsten van deze districten Assyrische stadhouders aanstelde, brak er reeds na enkele jaren opstand uit. De Assyrische koning ondernam een tweede veldtocht om de opstand te onderdrukken, maar hij stierf onderweg in Haran. In een van zijn inscripties had Esar-Haddon gezegd: „Ik ben machtig, ik ben almachtig, ik ben een held, ik ben reusachtig, ik ben kolossaal” (Ancient Records of Assyria and Babylonia, Deel 2, blz. 226). Maar net als alle andere onvolmaakte mensen bleek hij als een slaaf aan de heerschappij van koning Zonde en koning Dood onderworpen te zijn, die hem nu opeisten. — Vgl. Ps 146:3, 4; Pr 9:4; Ro 5:21.
Esar-Haddon had reeds vóór zijn dood regelingen voor een soepele troonopvolging getroffen door zijn zoon Assurbanipal tot kroonprins uit te roepen en Sjamasjsjumukin, een andere zoon, tot koning van Babylon te benoemen. Aldus werd na Esar-Haddons dood Assurbanipal de volgende monarch van Assyrië.