Waarom zich hoeden voor afgoderij?
„Kindertjes, hoedt u voor de afgoden.” — 1 JOHANNES 5:21.
1. Waarom is de aanbidding van Jehovah vrij van afgoderij?
JEHOVAH is geen afgod van metaal, hout of steen. Hij kan niet in een aardse tempel worden ondergebracht. Aangezien hij de almachtige Geest is, onzichtbaar voor mensen, is het onmogelijk een beeld van hem te maken. De zuivere aanbidding van Jehovah moet daarom volkomen vrij van afgoderij zijn. — Exodus 33:20; Handelingen 17:24; 2 Korinthiërs 3:17.
2. Welke vragen verdienen onze beschouwing?
2 Als u een aanbidder van Jehovah bent, zou het goed zijn u af te vragen: ’Wat is afgoderij? Hoe zijn Jehovah’s dienstknechten er in het verleden in geslaagd afgoderij te mijden? En waarom moet men zich in deze tijd hoeden voor afgoderij?’
Wat afgoderij is
3, 4. Hoe kan afgoderij gedefinieerd worden?
3 Over het algemeen gaat afgoderij met een ceremonie of met riten gepaard. Afgoderij is het vereren, liefhebben, aanbidden of adoreren van een afgod. En wat is een afgod? Een afgod is een beeld of een afbeelding of voorstelling van iets, of een symbool, dat een voorwerp van verering is. Gewoonlijk richt afgoderij zich op een werkelijke of vermeende hogere macht die naar men gelooft bezield is (een mens, een dier of een organisatie). Maar afgoderij kan ook beoefend worden met betrekking tot onbezielde dingen (een natuurkracht of een levenloos voorwerp in de natuur).
4 De in de Schrift gebruikte Hebreeuwse woorden ter aanduiding van afgoden laten vaak de waardeloosheid van afgoden uitkomen, of het zijn termen die verachting tot uitdrukking brengen. Daartoe behoren woorden die als volgt worden weergegeven: „gesneden of gehouwen beeld” (letterlijk: iets uitgehouwens [gesnedens]); „gegoten beeld of afgod” (iets [uit]gegotens); „afschuwelijk afgodsbeeld”; „ijdele afgod” (letterlijk: ijdelheid) en „drekgod”. Het Griekse woord ei·doʹlon wordt met „afgod” weergegeven.
5. Waarom kan er gezegd worden dat niet alle beelden of afbeeldingen afgoden zijn?
5 Niet alle beelden of afbeeldingen zijn afgoden. God zelf gebood de Israëlieten twee gouden cherubs voor de ark van het verbond te maken en voorstellingen van zulke geestelijke schepselen op de uit tien tentkleden bestaande binnenste bedekking van de tabernakel en op het gordijn dat het Heilige van het Allerheiligste scheidde, te borduren (Exodus 25:1, 18; 26:1, 31-33). Alleen de dienstdoende priesters zagen deze voorstellingen die hoofdzakelijk als een afbeelding van de hemelse cherubs dienden. (Vergelijk Hebreeën 9:24, 25.) Het is duidelijk dat de voorstellingen van cherubs in de tabernakel niet vereerd mochten worden, aangezien rechtvaardige engelen zelf geen aanbidding wilden aanvaarden. — Kolossenzen 2:18; Openbaring 19:10; 22:8, 9.
Jehovah’s zienswijze ten aanzien van afgoderij
6. Hoe beziet Jehovah afgoderij?
6 Dienstknechten van Jehovah hoeden zich voor afgoderij omdat hij tegen alle afgodische gebruiken is. God verbood de Israëlieten beelden als voorwerpen van verering te maken en ze te aanbidden. Een van de Tien Geboden luidt: „Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten bewegen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eist, die straf voor de dwaling van vaders brengt over zonen, over het derde geslacht en over het vierde geslacht, wanneer het hen betreft die mij haten, maar die liefderijke goedheid betracht jegens het duizendste geslacht wanneer het hen betreft die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.” — Exodus 20:4-6.
7. Waarom is Jehovah gekant tegen alle afgoderij?
7 Waarom is Jehovah gekant tegen alle afgoderij? Hoofdzakelijk omdat hij, zoals hierboven in het tweede van de Tien Geboden wordt getoond, exclusieve toewijding eist. Bovendien zei hij bij monde van zijn profeet Jesaja: „Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam; en aan niemand anders zal ik mijn eigen heerlijkheid geven, noch mijn lof aan gehouwen beelden” (Jesaja 42:8). Er was een tijd dat de Israëlieten zo door afgoderij verstrikt waren dat ’zij hun zonen en hun dochters aan demonen plachten te offeren’ (Psalm 106:36, 37). Afgodendienaars loochenen niet alleen dat Jehovah de ware God is maar dienen ook de belangen van zijn voornaamste Tegenstander, Satan, en zijn demonen.
Loyaal onder beproeving
8. Met welke beproeving werden de drie Hebreeën Sadrach, Mesach en Abednego geconfronteerd?
8 Loyaliteit jegens Jehovah doet ons ook op onze hoede zijn voor afgoderij. Dit wordt geïllustreerd door het voorval dat in Daniël hoofdstuk 3 opgetekend staat. Ter gelegenheid van de inwijding van een groot gouden beeld dat Nebukadnezar, de koning van Babylon, had opgericht, liet hij hoogwaardigheidsbekleders uit zijn rijk bijeenroepen. Zijn bevel gold ook voor Sadrach, Mesach en Abednego — drie Hebreeuwse bestuurders van het rechtsgebied Babylon. Alle aanwezigen moesten zich op het geluid van bepaalde muziekinstrumenten voor het beeld neerbuigen. Dit was een poging van Babylons werkelijke god, Satan, om de drie Hebreeën ertoe te brengen zich neer te buigen voor een beeld waardoor het Babylonische Rijk werd vertegenwoordigd. Verplaats u eens in het tafereel.
9, 10. (a) Welk standpunt namen de drie Hebreeën in, en hoe werden zij beloond? (b) Welke aanmoediging kunnen Jehovah’s Getuigen uit de handelwijze van de drie Hebreeën putten?
9 Kijk! De drie Hebreeën staan recht overeind. Zij herinneren zich Gods wet die verbiedt afgoden of gesneden beelden te maken en te dienen. Nebukadnezar stelt hun een ultimatum — zich neerbuigen of sterven! Maar in loyaliteit aan Jehovah zeggen zij: „Als het moet, kan onze God die wij dienen, ons verlossen. Uit de brandende vuuroven en uit uw hand, o koning, zal hij ons verlossen. Maar zo niet, het worde u bekend, o koning, dat wij úw goden niet dienen, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, zullen wij stellig niet aanbidden.” — Daniël 3:16-18.
10 Deze loyale dienstknechten van God worden in de oververhitte vuuroven geworpen. Verbaasd dat hij vier personen in de vuuroven ziet lopen, roept Nebukadnezar de drie Hebreeën naar buiten, en zij komen ongedeerd uit de oven. Hierop roept de koning uit: „Gezegend zij de God van Sadrach, Mesach en Abednego, die zijn engel [de vierde persoon in de oven] heeft gezonden en zijn dienaren heeft verlost, die op hem vertrouwden en die zelfs het woord van de koning veranderden en hun lichaam overgaven, omdat zij geen enkele god wilden dienen en aanbidden behalve hun eigen God. . . . Er [bestaat] geen andere god . . . die zo kan bevrijden als deze” (Daniël 3:28, 29). Dat deze drie Hebreeën hun rechtschapenheid bewaarden, verschaft Jehovah’s hedendaagse Getuigen de aanmoediging loyaal aan God te zijn, hun neutraliteit ten opzichte van de wereld te handhaven en afgoderij te mijden. — Johannes 17:16.
Afgoden verliezen het in het rechtsgeding
11, 12. (a) Welk verslag met betrekking tot Jehovah en afgoden werd door Jesaja opgetekend? (b) Hoe stond het er met de goden van de natiën voor toen zij door Jehovah werden uitgedaagd?
11 Nog een reden om ons te hoeden voor afgoderij is dat verering van afgoden nutteloos is. Hoewel sommige door mensen gemaakte afgoden schijnbaar heel levensecht zijn — vaak hebben ze een mond, ogen en oren — kunnen ze niet spreken, zien of horen, en ze kunnen niets voor hun aanbidders doen (Psalm 135:15-18). Dit bleek in de achtste eeuw v.G.T., toen Gods profeet in Jesaja 43:8-28 een verslag optekende van wat in feite een rechtsgeding is tussen Jehovah en afgoden. In dit rechtsgeding bevond Gods volk, Israël, zich aan de ene zijde en de wereldse natiën aan de andere zijde. Jehovah daagde de valse goden van de natiën uit „de eerste dingen” te doen horen ofte wel nauwkeurig te profeteren. Niet een van hen kon dat. Zich tot zijn volk wendend, zei Jehovah: „Gij zijt mijn getuigen . . . en ik ben God.” De natiën konden niet bewijzen dat hun goden vóór Jehovah bestonden of dat ze konden profeteren. Maar Jehovah voorzei dat Babylon verwoest en zijn in gevangenschap verkerende volk bevrijd zou worden.
12 Verder zouden Gods bevrijde dienstknechten zeggen, zoals in Jesaja 44:1-8 wordt beschreven, dat zij ’Jehovah toebehoorden’. Hijzelf zei: „Ik ben de eerste en ik ben de laatste, en buiten mij is er geen God.” De afgoden hebben geen weerwoord. „Gij zijt mijn getuigen”, zegt Jehovah wederom met betrekking tot zijn volk en voegt eraan toe: „Bestaat er een God buiten mij? Neen, er is geen Rots.”
13. Wat onthult afgoderij omtrent een afgodendienaar?
13 Wij hoeden ons ook voor afgoderij omdat eraan deelnemen van gebrek aan wijsheid getuigt. Een afgodendienaar maakt van een deel van een door hem uitgekozen boom een god om te aanbidden en gebruikt een ander deel om een vuur aan te leggen waarop hij zijn eten kookt (Jesaja 44:9-17). Hoe dwaas! Een maker en aanbidder van afgoden wordt ook beschaamd gemaakt omdat hij niet overtuigend kan bewijzen dat ze goden zijn. Maar dat Jehovah de ware God is kan niet in twijfel worden getrokken, want niet alleen voorzei hij de bevrijding van zijn volk uit Babylon maar hij bewerkstelligde die ook. Jeruzalem werd opnieuw bewoond, de steden van Juda werden herbouwd en Babylons „waterdiepte” — de Eufraat — verdampte doordat ze geen bescherming meer kon bieden (Jesaja 44:18-27). Zoals God eveneens had voorzegd, nam Cyrus de Pers Babylon in. — Jesaja 44:28–45:6.
14. Welk bewijs zal in het Hooggerechtshof van het universum voor altijd worden geleverd?
14 De afgoden verloren dat rechtsgeding over de vraag wie de ware God is. En wat Babylon is overkomen, zal stellig haar hedendaagse tegenhanger, Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, overkomen. Zij en al haar goden, religieuze bezittingen en voorwerpen van afgoderij zullen spoedig voor eeuwig verdwenen zijn (Openbaring 17:12–18:8). In het Hooggerechtshof van het universum zal dan voor altijd bewezen zijn dat alleen Jehovah de levende en ware God is en dat hij zijn profetische Woord vervult.
Slachtoffers aan demonen
15. Wat gaven de heilige geest en het eerste-eeuwse besturende lichaam te kennen met betrekking tot Jehovah’s volk en afgoderij?
15 Jehovah’s volk hoedt zich ook voor afgoderij omdat zij door Gods geest en organisatie geleid worden. Het eerste-eeuwse besturende lichaam van Jehovah’s dienstknechten zei het volgende tot medechristenen: „Het heeft de heilige geest en ons goedgedacht u geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: u te blijven onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien gij u nauwlettend voor deze dingen wacht, zal het u goed gaan. Wij wensen u een goede gezondheid toe!” — Handelingen 15:28, 29.
16. Hoe zou u in uw eigen woorden tot uitdrukking brengen wat Paulus zei over aan afgoden geofferde dingen?
16 Het mijden van demonisme is nog een reden om ons te hoeden voor afgoderij. Met betrekking tot het Avondmaal des Heren zei de apostel Paulus tot de christenen in Korinthe: „Ontvliedt de afgoderij. . . . Is niet de beker der zegening die wij zegenen, een deelhebben aan het bloed van de Christus? Is niet het brood dat wij breken, een deelhebben aan het lichaam van de Christus? Omdat er één brood is, zijn wij, hoewel velen, één lichaam, want wij hebben allen deel aan dat ene brood. Ziet naar dat wat Israël is in vleselijk opzicht: Zijn niet zij die de slachtoffers eten, deelhebbers met het altaar? Wat moet ik dan zeggen? Dat wat aan een afgod ten slachtoffer wordt gebracht iets is, of dat een afgod iets is? Neen; maar ik zeg dat de dingen die de natiën slachtofferen, zij aan demonen slachtofferen en niet aan God; en ik wil niet dat gij deelhebbers met de demonen wordt. Gij kunt niet de beker van Jehovah en de beker van de demonen drinken; gij kunt niet aan ’de tafel van Jehovah’ en aan de tafel van de demonen deel hebben. Of ’zijn wij Jehovah tot jaloezie aan het prikkelen’? Zijn wij soms sterker dan hij?” — 1 Korinthiërs 10:14-22.
17. Onder welke omstandigheden kon een christen in de eerste eeuw G.T. vlees eten dat aan afgoden was geofferd, en waarom?
17 Een gedeelte van een dier werd aan een afgod geofferd, een ander gedeelte ging naar de priesters en de offeraar kreeg een deel voor een feestmaal. Het kon echter gebeuren dat een gedeelte van het vlees op een markt verkocht werd. Het was voor een christen niet raadzaam naar een afgodstempel te gaan om vlees te eten, ook al zou dit eten geen deel uitmaken van een rite, want dit zou een struikelblok voor anderen kunnen vormen of ertoe kunnen leiden dat hijzelf in valse aanbidding betrokken raakte (1 Korinthiërs 8:1-13; Openbaring 2:12, 14, 18, 20). Een dier aan een afgod offeren, bracht geen verandering in het vlees teweeg, dus kon een christen er wat van op een markt kopen. Hij hoefde ook geen navraag te doen naar de herkomst van het vlees dat bij iemand thuis werd opgediend. Maar als iemand zei dat het ’ten offer was gebracht’, zou hij het niet eten teneinde te vermijden iemand tot struikelen te brengen. — 1 Korinthiërs 10:25-29.
18. Hoe zouden degenen die iets aten wat aan een afgod geofferd was, zich met de demonen kunnen inlaten?
18 Er werd vaak gedacht dat de god na de offerrite in het vlees was en het lichaam binnenging van degenen die er tijdens de offermaaltijd van aten. Zoals er tussen mensen die gezamenlijk een maaltijd gebruikten een band van eenheid ontstond, zo waren degenen die van de offerdieren aten deelhebbers met het altaar en hadden zij gemeenschap met de demon-god die door de afgod vertegenwoordigd werd. Door middel van een dergelijke afgoderij weerhielden de demonen mensen ervan de enige ware God te aanbidden (Jeremia 10:1-15). Geen wonder dat Jehovah’s volk zich moest blijven onthouden van dingen die aan afgoden geofferd waren! Loyaliteit aan God, het aanvaarden van leiding door zijn heilige geest en organisatie en het vaste besluit om het te vermijden bij demonisme betrokken te raken, blijken ook krachtige aansporingen te zijn om ons in deze tijd te hoeden voor afgoderij.
Waarom moeten wij op onze hoede zijn?
19. Wat voor afgoderij bestond in het oude Efeze?
19 Christenen hoeden zich angstvallig voor afgoderij omdat er vele vormen van bestaan, en zelfs maar één afgodische daad kan hun geloof in diskrediet brengen. De apostel Johannes zei tot medegelovigen: „Hoedt u voor de afgoden” (1 Johannes 5:21). Deze raad was nodig omdat zij door vele vormen van afgoderij omringd waren. Johannes schreef vanuit Efeze, een stad die doortrokken was van magische praktijken en doordrenkt van mythen over valse godheden. In Efeze bevond zich een der zeven wereldwonderen — de tempel van Artemis, een plaats waar misdadigers asiel konden vinden en een centrum van immorele riten. De filosoof Heraclitus van Efeze vergeleek de donkere opgang tot het altaar van die tempel met het duister van de ondeugd, en hij beschouwde de tempelzeden als slechter dan die van dieren. De christenen uit Efeze moesten dus een vastberaden standpunt innemen tegen demonisme, immoraliteit en afgoderij.
20. Waarom was het noodzakelijk zelfs het geringste spoortje van afgoderij te vermijden?
20 Christenen moeten vastbesloten zijn zelfs het geringste spoortje van afgoderij te vermijden, want slechts één daad van aanbidding jegens de Duivel zou kracht verlenen aan zijn uitdaging dat mensen onder beproeving God niet trouw zouden blijven (Job 1:8-12). Toen Satan Jezus „alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid” toonde, zei hij: „Al deze dingen zal ik u geven indien gij neervalt en een daad van aanbidding jegens mij verricht.” Christus’ weigering hield Jehovah’s zijde van de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit hoog en bewees dat de Duivel een leugenaar is. — Mattheüs 4:8-11; Spreuken 27:11.
21. Wat weigerden getrouwe christenen met betrekking tot de Romeinse keizer te doen?
21 Jezus’ vroege volgelingen zouden al evenmin een daad van aanbidding ter ondersteuning van Satans zijde van de strijdvraag verrichten. Hoewel zij juiste achting hadden voor de „superieure [regerings]autoriteiten” wilden zij geen wierook ter ere van de Romeinse keizer branden, ook al zou hun dit het leven kosten (Romeinen 13:1-7). In dit verband schreef Daniel P. Mannix: „Zeer weinig christenen verloochenden hun geloof, hoewel er over het algemeen ten gerieve van hen een altaar met brandend vuur erop in de arena klaarstond. Het enige wat een gevangene behoefde te doen, was een snuifje wierook in de vlam te strooien, waarna hij een Offercertificaat ontving en in vrijheid werd gesteld. Er werd hem ook zorgvuldig uitgelegd dat hij de keizer niet aanbad maar louter de goddelijke aard van de keizer als hoofd van de Romeinse staat erkende. Toch maakte bijna geen enkele christen van deze kans om aan de dood te ontsnappen, gebruik” (Those About to Die, blz. 137). Zou u onder een soortgelijke beproeving volledig elke vorm van afgoderij weerstaan?
Zult u zich hoeden voor afgoderij?
22, 23. Waarom moet u zich hoeden voor afgoderij?
22 Het is duidelijk dat christenen zich moeten hoeden voor alle vormen van afgoderij. Jehovah eist exclusieve toewijding. De drie getrouwe Hebreeën verschaften een voortreffelijk voorbeeld doordat zij weigerden het grote beeld dat door de Babylonische koning Nebukadnezar was opgericht, te verafgoden. In het universele rechtsgeding dat door de profeet Jesaja werd opgetekend, werd getoond dat alleen Jehovah de ware en levende God is. Zijn vroege christelijke getuigen moesten zich blijven onthouden van dingen die aan afgoden geofferd waren. De vele loyalen onder hen zwichtten niet voor druk om zelfs maar één afgodische daad te verrichten die zou neerkomen op verloochening van Jehovah.
23 Welnu dan, hoedt u zich persoonlijk voor afgoderij? Schenkt u God exclusieve toewijding? Ondersteunt u Jehovah’s soevereiniteit en verheerlijkt u hem als de ware en levende God? Zo ja, dan dient het uw vaste besluit te zijn een krachtig standpunt tegen afgodische gebruiken te blijven innemen. Maar welke verdere schriftuurlijke punten kunnen u helpen u te hoeden voor elke vorm van afgoderij?
Wat zijn uw gedachten?
◻ Wat is afgoderij?
◻ Waarom is Jehovah gekant tegen alle afgoderij?
◻ Welk standpunt ten aanzien van afgoderij namen de drie Hebreeën in?
◻ Hoe zouden degenen die aan afgoden geofferde dingen aten, zich met de demonen kunnen inlaten?
◻ Waarom moeten wij ons hoeden voor afgoderij?
[Illustratie op blz. 23]
Hoewel het leven van de drie Hebreeën bedreigd werd, wilden zij niet aan afgoderij deelnemen